| |
| |
| |
Mengelwerk.
Indische typen.
Door W.A. van Rees.
V. Een Oud-Indisch Officier.
IX.
Terugkeer van Valenciennes. - Geestdrift voor de Waterloo-helden die niet aan den veldslag van Waterloo deelnamen. - Vertrek naar Indië. - Aankomst te Portsmouth.
In Augustus verliet de indische brigade de kantonnementen en nam den terugmarsch naar Holland aan. Feestelijk werd zij overal ingehaald. Toen reeds maakte het publiek weinig onderscheid tusschen de troepen die al of niet aan den slag van Waterloo hadden deelgenomen. De slag was gewonnen, dat was genoeg; en die van het Zuiden kwam, was dus een Waterloo-held. Verwonderde het Poland, vijf jaren later een gratificatie te ontvangen voor den veldslag dien hij niet bijwoonde, hem zou een veel grootere verrassing gewacht hebben als hij na vijftig jaren nog geleefd had.
Te Breda was de geestdrift groot; de straten had men met eerebogen, de huizen met groen en lampions versierd, en 's avonds fonkelde zelfs de kleinste stulp van licht. Alles liep uit om de troepen te verwelkomen en met kransen en bloemen te bestrooijen. In Utrecht was men zoo opgewonden, dat de militaire kommandant de brigade - tot hare groote ergernis - bijna den geheelen dag met inspecties en parades onder de wapens hield; terwijl in Amsterdam het garnizoen en de schutterij op den Dam geschaard stond om zich aan de zijde der overwinnaars te scharen. Een uur na aankomst der brigade kwam de prins van Oranje uit het paleis, om inspectie
| |
| |
te houden; Z.K.H. droeg den gewonden arm in een zwarten doek. Nu barstte alles los in een oorverdoovend geschreeuw. ‘Leve de Prins van Oranje, leve de held van Waterloo,’ riepen zoowel soldaten als burgers; alle trommen werden geroerd, alle muzijkkorpsen speelden het ‘Wilhelmus.’ Poland klopte het hart hevig, en tranen van aandoening stonden hem in de oogen, toen hij den beminden vorst voor het eerst van nabij zag. De prins van Oranje was de afgod der soldaten. Van dit oogenblik dateerde Poland's vereering voor alles wat Oranje heette, een vereering die hij in Indië zelfs door de javaansche soldaten wist te doen deelen en die hem tot zijn dood bijbleef.
Na afloop van de parade marcheerde de brigade de Haarlemmerpoort uit, hield een groote rust, en ging daarna door naar Haarlem. De ontvangst in het garnizoen, waarvan men uitgegaan was, viel zeer tegen. Geen feestelijkheden, geen opgewondenheid of vertoon van belangstelling in de indische Waterloo-strijders (zakdoeken-gewuif van eenige soldaten-liefjes uitgezonderd), maar zelfs niet de noodige maatregelen van stadswege tot ontvangst der troepen in de kazerne. Na geparadeerd en een paar malen gedefileerd te hebben - dus vijfmaal dien dag - kwam men in een ledige kazerne met een keuken zonder vuur. Ware slechts een honderdste part van de verwenschingen, die toen gehoord werden, vervuld, - de arme Haarlemmers zouden tot in het derde geslacht de eeuwige verdoemenis niet ontgaan zijn! De wapens werden tegen den wand gezet, corvéën gekommandeerd om kazernering, fournituren enz. uit de magazijnen te halen, en om spijzen in te koopen en te bereiden; zoodat tegen middernacht de helden konden eten en pruttelend en vloekend zich tot slapen neêrlegden.
Na drie dagen vrij van dienst, ving het gewone garnizoensleven weêr aan, het koloniale traktement maakte dit dragelijk. Weldra begonnen de voorbereidende maatregelen tot vertrek naar Indië, en dagelijks werd een aantal goederen naar den Helder verzonden. In het begin van October kwam de order tot vertrek; dadelijk werden de slaapfournituren ingenomen, de troepen den dag voor den afmarsch in de kazerne geconsigneerd en het achterstallige koloniale traktement uitbetaald. Poland ontving voor zijn aandeel een hand vol dukatons; hoe geneigd ook om ze uit te geven, de gelegenheid ontbrak hem. Hij stopte het geld dus tot nader order in zijn randsel.
Het waren ruwe klanten, die koloniale troepen; de maatregel om hen als wilde dieren op te sluiten, maakte hen niet tammer. Wat hadden ze aan dat geld, als ze er geen vrolijken dag - de laatste in het garnizoen - mede konden hebben! Die dukatons brandden hun in de handen. Van vloeken en verwenschingen en geschreeuw kwam het tot baldadigheden. Uitbreken? onmogelijk. Een kapitein en twee luitenants waren op wacht aan de kazernepoort. Rustig gaan slapen op de planken, met zooveel geld op zak? - nog onmogelijker. Dan liever den boêl stuk geslagen. Eén heeft slechts het voorbeeld te geven en de rest volgt. Banken, tafels, kribben, kastjes, alles wat voor vernieling vatbaar is, wordt vernield; met de stukken slaat men de glazen in. Het is een helsch alarm, dat niet eindigt voor dat
| |
| |
de dag aanbreekt, de reveille en daarna appèl voor den afmarsch slaat. Met volle muzijk rukt men de kazerne en de stad uit. Honderde inwoners zijn op de been; menigeen dringt tot in de gelederen, om nog een enkel woord tot afscheid te zeggen; menige arme vrouw met een zuigeling op den arm kan haar tranen niet bedwingen en wordt bij een laatst vaarwel, zonder een enkel woord - de soldaat zou zich schamen gevoel te toonen - het traktement in de hand gedrukt. Poland behoort tot de gelukkigen die met niemand buiten den troep iets te maken heeft.
Buiten de poort gaat het den grooten weg op naar Sparendam. Dáár liggen een aantal met vlaggen versierde tjalken, waarop wordt ingescheept. De Haarlemmers, die de kolonne uitgeleide deden, keeren nu terug; er vloeijen tranen, als bij elk afscheid.
‘Poland,’ roept een sergeant, ‘daar staat een vrouw met twee meisjes te huilen; ze willen u spreken.’ Poland herkent zijne ongelukkige moeder en zusters, die van Alkmaar gekomen zijn om afscheid te nemen. Hij vliegt haar in de armen, weent als een kind, en belooft na zes jaren terug te keeren. Ha! nu komen de dukatons te pas! Hij werpt den randsel van de schouders, haalt er al het geld uit dat hij bezit, en stopt het zijne moeder in de handen.
‘Aan boord, Poland!’ klinkt het kommando. Nog eens omhelst hij de zijnen, en in twee sprongen bevindt hij zich weêr onder zijne woeste makkers. Het avontuurlijk soldatenleven mag hem zelf nog ruwer gemaakt hebben, zijn hart is op de regte plaats gebleven. Onder het geschreeuw en het leven, onder muzijk en tromgeluid zeilen de tjalken weg en spoedig droogen Poland's tranen. En naauwelijks is de flotille met een ferme bries uit het gezigt, of Poland heeft alle leed van zich afgezet, en zingt zijn hoogste deuntje.
Een spel kaarten wordt voor den dag gehaald, - kaarten die misschien een jaar op de politie-wacht dienst deden en waarop alleen de soldaat de figuren nog kan onderscheiden - en de dukatons springen van den eenen zak in den anderen. Dat is eerst een leven! hoera! Poland leent een paar dukatons en eindigt met er dertig te winnen; hij wil ze van den Helder aan zijne moeder zenden, als er maar gelegenheid toe is.
Een prachtig gezigt op de reede van Texel! Dáár ligt de vloot waarmede men naar Java zal stevenen; er zijn linieschepen bij, echte waterkasteelen. Poland is aan boord van de Amsterdam (84 stukken) in zijn element; drie dagen later moet hij op de Braband - een even groot schip - gekommandeerd door kolonel van der Hart, overgaan. Het tusschendek is voor de troepen ingerigt; de equipage krijgt logies in den kuil. Men wordt ingedeeld in bakken van twintig man, korporaal P. de Bruijn, Poland's bakmeester - is een goed kameraad, maar een slecht soldaat. Fourier bij Waterloo, schold hij zijn kapitein uit en werd gedegradeerd; nu had men hem weêr korporaal gemaakt, omdat hij vlug met de pen was. Op reis naar Indië leerde hij Poland lezen en schrijven, waarvoor deze hem wederkeerig diende met zijne wapens en equipement in orde te houden.
Eenige dagen na de inscheping kwam aan boord: de generaal-majoor de Kock, zijn adjudant de luitenant Raaff, de kolonel Leroux, de kapitein der artillerie Gallas
| |
| |
en nog een paar officieren, allen met hunne echtgenooten en kinderen. Van de marine had alleen de kapitein-luitenant Vogel zijne familie bij zich. In het geheel telde men: 1 generaal-majoor, 1 kolonel, 1 majoor, 11 kapiteins, 26 eerste en tweede luitenants, 8 kadetten, 4 kompagniën van het 5e regiment infanterie, ieder sterk 150 man, 1 kompagnie artillerie van gelijke sterkte, en een compleet kader van 6 kompagniën van het 25e regiment; terwijl de bemanning van het linieschip bestond uit 1 kapitein t/z (van der Hart), 1 kapitein-luitenant, 3 luits. 1e klasse, 6 luits. 2e klasse, 6 adelborsten, 300 matrozen en 30 mariniers onder een luitenant. Met 1252 officieren en manschappen, 14 vrouwen en 9 kinderen was het waterkasteel, hoe groot ook, toch vol; en een goede dienstregeling en veel orde was er noodig, om in die betrekkelijk kleine ruimte elkander niet te veel te hinderen.
Den 29sten October 1815, toen de commissaris-generaal van der Capellen, de commissarissen Elout en Buijskes en de luitenant-generaal Antingh geëmbarkeerd waren, ligtte de geheele vloot het anker; vier linieschepen, Amsterdam, de Ruiter, Everts en Braband, het fregat Maria van Reygersbergen met ± 4500 man landtroepen, en twee brikken met de huzaren en een groot aantal ambtenaren aan boord. De zon scheen helder; een flinke bries liet de honderd vlaggen en wimpels goed uitwaaijen; het geschutvuur van alle schepen werd door het vuur van alle batterijen aan wal beantwoord, en de hoera's der equipage vonden een krachtige echo bij de duizende menschen op den oever.
De geestdrift, bij het vertrek opgewekt, verdween echter spoedig toen de Braband en de Maria van Reygersbergen aan den grond raakten. Alles, zelfs de 12ponders, werden van achter naar voren gesleept, met dat gevolg, dat men een paar uren later vlot geraakte en de vloot, die buiten de uiterton had bijgelegd, kon inhalen. 't Was reeds donker toen men gezamenlijk koers zette; met elk oogenblik wakkerde echter de wind aan en vóór middernacht woei het een halve storm. Dat was een huishouden in het tusschendek! Poland kon het er onder al die zeezieken niet uithouden en ging op het dek. Ook daar zag het er treurig uit. De meeste matrozen, jong en onbedreven, durfden niet naar boven om de bovenzeilen vast te maken en de marszeilen te reven, die nu scheurden en klapperden en gedeeltelijk wegvlogen voor dat men ze meester was. Ten twee ure wordt gerapporteerd dat er 28 dm. water in het schip is. Dadelijk de pompen in orde gemaakt, twee tusschendeks, en twee in den kuil; aan elke pomp dertig soldaten, ziek of niet. Elk kwartier wordt er gepeild en bij elke peiling bevonden dat er meer water binnenloopt. Kolonel van der Hart gelast den schipper, om in het ruim alles 't onderste boven te halen en te trachten het lek te vinden; hij geeft tevens order, de barkassen en sloepen klaar, en de beste matrozen bij de hand te houden, om in geval van nood de sjorrings los te snijden en de vaartuigen te kunnen strijken.
‘Moet ik overàl blazen?’ vraagt de schipper.
‘Neen, laat maar slapen, wat slaapt. Allen kunnen we toch niet redden.’
Poland heeft die bevelen gehoord; hij blijft bij de groote barkas, om, als de nood aan den man is, er dadelijk in te
| |
| |
springen. De generaal de Kock, kolonel Leroux en alle vrouwen en kinderen staan, waarschijnlijk met hetzelfde oogmerk, op de campagne bijeen. Met het aanbreken van den dag rapporteert de schipper dat hij het lek op 8 voet onder water heeft gevonden en men bezig is het te stoppen; kort daarna dat het geheel gestopt is. Het gevaar was geweken. Toen evenwel Engelands kust in het gezigt kwam en de wind niet verminderde, werd elk half uur een kanonschot gelost om een loods te krijgen, maar te vergeefs. Andermaal viel de duisternis in en begon een lange, donkere nacht. Het schip lag onder stormzeil en fok; de toestand der soldaten was niet verbeterd; als lijken lagen honderden op de planken, onverschillig omtrent alles. Poland, die van tijd tot tijd naar beneden ging, vond zijn bakmeester tusschen een paar kromhouten, nu en dan zware zuchten slakende.
In den morgen van den derden dag kwam eindelijk een loodsboot opdagen; door de zware zee kon zij echter niet op zijde komen. Nu werd haar een end toegesmeten; de loods bond het zich om het lijf, sprong in zee en zwom naar boord. 's Anderendaags zeilde de Braband de haven van Portsmouth binnen; dienzelfden dag nog werd het schip aangehaald tegen een deensch linieschip (vroeger op een verraderlijke wijs voor Kopenhagen weggenomen), waarop de landstroepen overgescheept werden; terwijl de equipage overging op een fransch fregat (in 1812 door de Engelschen genomen). Vier dagen later kwam de Braband in het drooge dok.
| |
X.
Poland korporaal. - Hoe snel men voor vijftig jaren reisde. - Verblijf aan de Kaap de Goede Hoop. - Aankomst te Batavia. - Poland ordonnans bij den kommandant van het leger.
Na eenige weken in reparatie geweest te zijn, werd het schip voor de groote reis afgekeurd en een ander groot vaartuig uit Nederland ontboden. In afwachting daarvan verliep meer dan een half jaar; de troepen werden bezig gehouden als in het garnizoen, en de equipage gecompleteerd met een paar honderd hollandsche matrozen, die vroeger krijgsgevangen, daarna in engelsche dienst overgegaan en nu ontslagen waren.
Den 1sten Junij 1816, stond de kompagnie van kapitein Muller op het halfdek aangetreden en formeerde den kring. Pieter de Bruijn en Poland moesten vóórkomen; de eerste om op zijn verzoek tot gewoon soldaat teruggesteld te worden, de tweede om de korporaalsstrepen te ontvangen. Poland trad dadelijk als baks-kommandant in functie en legde zich onder leiding van de Bruijn met nog meer ijver toe op het lezen en schrijven, en op de kennis der reglementen. Na verloop van drie maanden werd hij door den luit.-adj. van Eijk in de eerste klasse van theorie geplaatst.
Op zekeren dag kwam een hollandsch linieschip, dat Poland dadelijk herkende als den vroegeren Cesar, de haven van Portsmouth binnen zeilen. Op dit vaartuig, nu de Prins Frederik genaamd, onder bevel van kapitein t/z van Zenden en bestemd de Braband te vervangen, gingen de troepen over; weinige dagen later zeilde men ten tweeden male uit, kruiste met tegenwind gedurende veer- | |
| |
tien dagen in het kanaal en liep ten slotte nog eens de haven van Portsmouth binnen. Een week daarna, toen de wind uit den goeden hoek woei, zocht men ten derden male het ruime sop, ditmaal in gezelschap van ruim zestig schepen. De tegenspoeden waren evenwel nog niet ten einde; want voor dat ‘de gronden’ gehaald waren, ontstond eensklaps, bij het schoonste weder en terwijl de lijzeilen bijstonden, zulk een verschrikkelijke dwarlwind, dat het schip begon te draaijen, de zeilen wegvlogen, de groote bramsteng over boord sloeg en vier man verpletterd werden. Een kwartier daarna was de gelegenheid weder goed en vervolgde men de reis.
Snelle reizen kende men in dien tijd niet; ook bij gunstigen wind werden 's nachts twee reven in de marszeilen gelegd. Hoe lang het duurde voor dat Teneriffe en de Kaap de Goede Hoop werd bereikt, zou Poland onverschillig geweest zijn, als hij slechts geen dorst had behoeven te lijden; doch met het drink-water was men zoo zuinig, dat hij meestal op een stukje lood kaauwde om den dorst minder hevig te voelen. Groot was daarom de vreugde, toen men de Tafelbaai binnen zeilde. Naauwelijks was het anker gevallen, en had het geschut van de Prins Frederik de engelsche vlag gesaluëerd, of een aantal schuitjes schoten op zijde, en werden de dukatons voor heerlijke vruchten geruild. Bij het ontschepen van den generaal de Kock met zijne familie, paradeerden de matrozen in de raa's; de engelsche schepen deden hetzelfde, het wachtschip salueerde met 15 schoten. Een prachtig rijtuig, geëscorteerd door een detachement kavallerie, stond aan de ontschepingsplaats gereed om den generaal naar het hôtel te brengen.
Toen den volgenden dag meest alle officieren naar den wal gingen, moest Poland zijn kapitein als ordonnans vergezellen. Kapitein Muller werd met de meeste gastvrijheid door een hollandsche familie opgenomen in een groot huis met veel slaven en slavinnen, die allen hollandsch spraken. Poland kreeg een net gemeubileerd kamertje, een zacht bed, en goed eten en drinken; de kapitein logeerde als een prins en was binnen acht dagen met een der twee schoone dochters van zijn gastheer verloofd. Ging de kapitein uit, dan liet hij zich steeds door Poland, in groot tenue gekleed, vergezellen; wandelde hij met zijne bruid, dan volgde Poland met de parapluie. Zoo zag hij al het bezienswaardige van de Kaapstad, de engelsche bezetting, het fort, enz. en bezocht zelfs den Tafel- en Leeuwenberg.
Een paar dagen voor het huwelijk moest Poland twee groote vaten wijn aan boord brengen, om op den trouwdag aan ieder man een flesch wijn te doen uitreiken. Het huwelijksfeest was luisterrijk; alle officieren van de Prins Frederik en een menigte Kaapsche schoonen waren daarbij tegenwoordig en dansten tot aan den morgen. Poland had nog nimmer zooveel weelde aanschouwd en kreeg nog grooter denkbeeld van den rijkdom zijns gastheers, toen deze hem een zilveren horologie met ketting en twaalf rijksdaalders ten geschenke gaf. Toen kapitein Muller zijne vrouw en familie voor het eerst aan boord bragt, werd hij met muzijk en drie hoera's ontvangen; het geheele schip was met vlaggen versierd. Dit kostte schoonpapa weder twee pijpen wijn, die Poland dadelijk moest halen.
Na zes weken verblijf aan de Kaap, gedurende welken tijd het schip de noodige herstellingen had ondergaan, werd
| |
| |
de reis vervolgd en ettelijke weken later de straat Sunda bereikt. Door tegenwind opgehouden, laveerde men veertien etmalen tusschen de eilanden Krakatau en Sumatra, tot dat eindelijk door het omloopen van den wind, de straat ingezeild en voor Anjer geankerd werd. Na eenige ververschingen ingenomen te hebben, stevende de Prins Frederik naar de reede van Batavia. 't Was den 12den Mei 1817, ten vier ure na den middag, dus na een reis van 561 dagen, dat Poland het oord zijner bestemming bereikte! Was het wonder dat hij bijna dronken van vreugde was en lust gevoelde naar wal te zwemmen? Aanstonds werden de hangmatten ingeleverd, de randsels gepakt en op het dek de praauwen afgewacht die de troepen naar den wal zouden voeren. Om twee uur 's nachts kwamen die vaartuigen reeds op zijde en begon het overschepen; met het morgenschot ten vijf ure stak men van boord. Dezelfde aandoeningen die duizenden vóór hem en duizenden na hem ondervonden, dezelfde gedachten misschien, bezielden ook de soldaten bij het voet aan wal zetten. In de uiting alleen van gewaarwordingen bestaat verschil bij verschillende individu's. De ruwe soldaat pleegt te schreeuwen als zijn gemoed vol is, als hem woorden ontbreken, als hij opgewonden is, of als hem iets treft. Ziet eens, de hollandsche vlag op het stadhuis, hoera! - Daar gaat de sloep van den generaal voorbij, hoera! - Een karbau met zijn jong; wat leelijke dieren, hoera! - Vijftien saluutschoten van de batterij, hoera! - Een chinesche jonk, hoera! - We zijn er; aantreden! - hoera! - Daar staat een wagen met vier paarden, met inlandsche palfreniers en met een heer, die kapitein Muller aanspreekt. ‘Pieter de Bruijn’ roept deze, en Poland's baksmaat stapt in den wagen en rijdt met zijn broeder - een resident - in gestrekten draf de werf af, - hoera!
De randsels worden afgelegd. Brood, kaas en arak staan gereed tot ontbijt. Een afschuwelijke drank die arak! een waar vergift, waar men gul mede is in Indië. In het garnizoen verstrekt men het tweemalen daags gratis; langzamerhand drinkt men het, omdat er dronkenschap, vergetelheid op volgt; maar men drinkt er den dood mede. Duizende en duizende slagtoffers van den arak bewaren den grond voor uitputting. Een wonderlijk land; de heeren, de officieren zelfs, laten zich bij goed weêr een parapluie boven het hoofd dragen, en de bewoners (sirih-pruimers) bloeden allen uit den mond! Mannen en vrouwen dragen het hoofdhaar even lang, hebben evenveel baard op het gezigt, en dragen even weinig kleedingstukken; het éénige onderscheid in geslacht is aan de lengte der kleeding te zien.
Ten drie ure marcheren de troepen de poort der werf uit, door de bouwvallige oude stad, en over den weg van Jacatra, waarlangs een aantal fraaije huizen staan. Door de muzijk ingehaald, komt men aan de steenen kazernen van Weltevreden, van welke er nog slechts drie voltooid zijn. Nadat ieder man zijn slaapplaats is aangewezen, wordt er soep, vleesch en rijst verstrekt; daarna is men vrij om eens door den kampong en over passer Senin rond te wandelen.
Behalve de genoemde kazerne bestond in 1817 het kampement uit de woning van den legerkommandant - thans het hospitaal - en uit vijf blokken officierswoningen regts en links van het Waterloo-plein. De hoofdwacht stond in het
| |
| |
midden van het plein, de generaal de Kock woonde in het huis dat later tot Roomsche kerk herbouwd werd, en het paleis, door Daendels begonnen, stond nog onder een bamboedak. De Engelschen hadden er niets aan gedaan. Men vond toenmaals geen enkele woning aan het koningsplein, op den weg naar Meester Cornelis slechts twee of drie. Te Meester Cornelis zelf lagen twee bataillons infanterie in houten gebouwen gekazerneerd.
Weinige dagen na aankomst te Weltevreden, werd Poland met drie andere korporaals tot ordonnans bij den generaal Antingh benoemd. Was het zijn beurt, dan moest hij met een flankeur 24 uren in de voorgalerij gekleed zitten en den papegaai van den generaal leeren praten. Waren er geene orders over te brengen, dan kon hij tot afwisseling het exercitie-reglement bestuderen. Een baantje kon men 't juist niet noemen om zoo digt bij het vuur te zitten, daar de generaal zeer driftig was en, als men zijn gebroken hollandsch niet dadelijk verstond, oorvijgen uitdeelde die klonken.
| |
XI.
Poland's eerste wapenfeit in Indië. - Waterloo-helden door Javanen in de pan gehakt. - Europesche Koppensnellers.
In het begin van 1818 kwam te Batavia de tijding, dat te Cheribon een opstand was uitgebroken, drie posthuizen en een aantal kampongs afgebrand, en een europeesch ambtenaar en een paar inlandsche hoofden afgemaakt waren. De soldaten riepen hoera! niet omdat er menschen vermoord waren, maar omdat zij de slagtoffers zouden wreken. Twee europesche kompagniën van het 5e regiment, - ook die waarbij Poland stond - werden op een paar particuliere vaartuigen ingescheept, en van Samarang vertrokken gelijktijdig drie inlandsche kompagniën van het 19e regiment. Te Cheribon vereenigd, marcheerden de troepen onder kommando van den luitenant-kolonel Hoorn naar Palimanan, waar het bivak werd betrokken en één kompagnie achterbleef, toen vier dagen later de rest der kolonne naar Tjikoeroe oprukte. Vijftig bengalesche lanciers onder den luitenant Borneman, die de lijfwacht van den gouverneur-generaal van der Capellen uitmaakten, waren over land van Buitenzorg gekomen en voegden zich hier bij de kolonne.
De opstandelingen, die zich tot nu toe met branden en rooven hadden bezig gehouden en tot verscheidene duizenden waren aangegroeid, hielden in den nabijgelegen kampong Kedongdong stand. Hoorn nam zijne beschikkingen om die plaats aan te vallen. Hij verdeelt zijn magt in vier divisiën die, elk een anderen weg volgende, den kampong bij het aanbreken van den dag op vier verschillende punten zullen aanvallen; het sein tot den aanval - 4 kanonschoten - zal van het bivak gegeven worden, waar de kommandant met een peloton infanterie en het detachement lanciers achterblijft.
In het holle van den nacht vangt de beweging aan. De vier verschillende kolonnes worden door gidsen geleid. Het marcheren in den stikdonkeren nacht, reeds met veel bezwaren gepaard, wordt nog bemoeijelijkt door het ondoelmatige der velduitrusting. De manschappen dragen zware chacots, stijve stropdassen, witte baadjes en pantalons, en den kapotjas opgerold over den schouder. In den kapotjas zijn nog, behalve een wit
| |
| |
baadje, pantalon en slopkousen, twee pakjes patronen geborgen. Langzaam avanceren de divisies langs smalle voetpaden door de rijstvelden. De vierde divisie, wier kommandant te veel grog heeft gebruikt, komt te laat, de eerste divisie te vroeg aan. Deze wacht het sein niet af, maar tast onmiddellijk den kampong aan, en maakt het daardoor den vijand gemakkelijk zich op dat punt te verdedigen en te gelijker tijd met een sterke magt de tweede divisie op het lijf te vallen. Geen offensieve bewegingen verwachtende, verliest de divisie-kommandant het hoofd; hij kan althans niet voorkomen dat er verwarring ontstaat, dat die spoedig in een sauve-qui-peut ontaardt en de derde divisie van den kapitein van Gend meêsleept.
Die kapitein werpt zijn sabel en schoenen weg, om sneller te kunnen vlugten. Zijn voorbeeld vindt algemeen navolging. 't Is ellendig om aan te zien! Poland is wel verpligt zijne makkers te volgen; hij ontdoet zich van den kapotjas en trekt terug; de vijand zit hem reeds op de hielen. Terwijl de meeste soldaten zich in het hooge suikerriet trachten te verbergen, volgt Poland met een twaalftal makkers een smal voetpad en houdt den vijand door geweervuur op een afstand. Op die wijze hoopt hij den grooten weg te bereiken. Een sergeant-majoor van het 19e regiment kan niet langer loopen. - ‘Moed, sergeant-majoor! nog één kwartier volgehouden!’ - Onmogelijk, zijne krachten zijn uitgeput. - ‘Moed, sergeant-majoor! - Moed genoeg,’ zegt hij, en zijn geweer wegwerpende, trekt hij zijn sabel, zet het gevest bij een boom in den grond vast en werpt zich met een laatste wanhopige inspanning op de scherpe spits!
Op het bivak aangekomen, ziet Poland er reeds een groot getal vlugtelingen vereenigd. De luitenant-kolonel heeft 25 lanciers uitgezonden om de verspreide manschappen te hulp te komen, doch allen die in het suikerriet vlugtten, zijn afgemaakt. Tegen twee uur komen de eerste en vierde divisiën ook op het bivak terug. Na den eersten stouten aanval des vijands te hebben afgeslagen, zijn zij in behoorlijke orde geretireerd, evenwel niet zonder eenig verlies aan dooden en gewonden.
Er word appèl gehouden. Van het 5de regiment ontbreken: de luitenant Hoorn en zeven-en-vijftig europesche onderofficieren en soldaten; van het 19de regiment: de kapitein Waardenburg, zeven europesche en drie-en-twintig inlandsche onderofficieren en manschappen. Negen soldaten, die hunne geweren misten, gingen in arrest, werden 's anderendaags elk met 50 rietslagen gestraft, en ontvingen later nieuwe geweren op schuld. De nederlaag is volkomen. 't Is nu gebleken dat met hoera-schreeuwen een indische vijand niet verjaagd wordt, zelfs niet door Waterloo-helden. Maar de groote schuld ligt aan den aanvoerder, die zijne magt versnipperde en geheel uit zijne handen gaf aan vier kolonne-kommandanten, die niet in onderling verband konden ageren, en die ieder naar eigen goedvinden handelden.
Hoorn liet de troepen te Tjikoeroe staan en vertrok naar Samarang. Zeven dagen later komt hij van daar met versterking van infanterie en kavallerie terug. Kapitein Elout zal nu den aanval leiden en maakt de noodige beschikkingen om met beteren uitslag Kedongdong aan te tasten. 's Morgens ten vier ure wordt afgemarcheerd; een voorwacht, bestaande uit
| |
| |
een brigadier en vier huzaren en geleid door den assistent-resident der afdeeling met eenige inlandsche hoofden, gaat vooruit; de infanterie in acht pelotons verdeeld, maakt het hoofdcorps uit, en de kavallerie volgt als achterwacht. Op den engen weg wordt goed opgesloten, op meer open terrein opgemarcheerd tot alles weêr bijeen is.
Omstreeks elf uur komt de assistent-resident aanrijden en berigt dat de vijand in massa op een open veld voor den kampong te zien is; er zijn een aantal voorvechters bij, in het wit gekleed, met witte tulbanden op het hoofd. Elout laat de kolonne in de grootste stilte opmarcheren en gaat de positie des vijands verkennen. Hij gelast daarna dat, wanneer men op de open vlakte zal deboucheren, de pelotons infanterie in orde van bataille opmarcheren, de bengaalsche lanciers zich op den regter-, de huzaren op den linkervleugel plaatsen zullen. Met versnelden pas gaat het toen voorwaarts. Zoodra de voorwacht in 's vijands gezigt komt, gaat er een verschrikkelijk geschreeuw uit den kampong op en wordt het vuur van die zijde geopend. De vijand heeft immers nu geen gebrek aan vuurwapens! hij hoopt er spoedig nog meer meester te worden en beweegt zich moedig voorwaarts - de voorvechters dansende voorop. Inmiddels is de kolonne in slagorde geschaard. Elout kommandeert ‘twee gelederen vuur.’ De vijand stoort er zich niet aan, al treffen hem de kogels ook; hij nadert, vuurt, danst, nadert nog meer. - Elout laat het vuur ophouden en den stormmarsch blazen. - Hoera! nu gaat 't goed! voorwaarts, hoera! de bajonetten geveld! Poland zou ook wel dansen willen, zoo gelukkig gevoelt hij zich in dit oogenblik. - Trom-trom-trom, slaan de tamboers, al sneller en sneller. - Gesloten blijven! hoera!!
Reeds bij de eerste slagen van den stormmarsch, avanceert de vijand niet meer, maar blijft verwonderd staan. Elk hoera der onzen werkt op hem als een windvlaag op het hooge koren. Hij buigt, hij wankelt, en buigt nog eens. Bij het laatste hoera verliest hij den moed en retireert, eerst langzaam, toen sneller, in den looppas, in den ren. Hoera! hij werpt geweren en lansen weg en vlugt in alle rigtingen, in den kampong, in de kali (rivier), in het hout. Nu jaagt de kavallerie vooruit; de lansen der huzaren en lanciers steken geen enkelen keer mis; 't schijnt wel een wedstrijd! Lang duurt echter de slagting niet; de vijand is verdwenen. Over de kali wordt een brug geslagen en de kolonne marcheert met slaande trom Kedongdong binnen. Er heeft onmiddellijk een uitdeeling van arak plaats, daarna worden wachten gekommandeerd, posten geplaatst, de geweren aan rotten gezet en vivres uitgegeven. Nu gaat ieder op eigen gelegenheid aan het stroopen. Poland, die grooten honger heeft, doet zich met een paar kameraden te goed aan gekookte rijst, die hij in een pot op het vuur ziet staan. Op de verzamelplaats terugkomende, wordt er een groote magere Engelschman met langen baard aangebragt; men heeft dien man met beide beenen in een blok gekluisterd gevonden. Kapitein Elout verneemt van hem, dat hij op reis naar Batavia aan een posthuis is aangehouden, uitgeplunderd en gevangen gezet. Een maand lag hij reeds in een blok te hongeren, want men had hem slechts even genoeg eten gegeven om niet te sterven.
| |
| |
Ook zijn reiswagen wordt in den kampong gevonden.
Na het appèl-houden, marcheert een kompagnie naar het slagveld om de wapens en andere voorwerpen van waarde te verzamelen en naar den kommandant te brengen. De assistent-resident met gevolg is daarbij tegenwoordig. Er liggen meer dan 150 dooden, ook nog zieltogenden die echter weldra sterven; de meeste gesneuvelden zijn voorvechters. Drie-en-vijftig der verloren geweren zijn heroverd. Op eenmaal klinkt er nog een hoera! Men heeft het lijk van den hoofdopstandeling gevonden, herkenbaar aan den groenen tulband en twee krissen met gouden scheden in den gordel. Hij houdt nog een grooten klewang in de hand geklemd en is door vier kogels in den buik getroffen. Zijn hoofd wordt dadelijk afgeslagen en naar den kommandant gebragt; ook de andere lijken worden onthoofd en van de hoofden een piramide gebouwd.
Hier was 't dus niet, zooals in de rapporten van krijgsverrigtingen zoo dikwijls luidt: ‘Het verlies des vijands aan dooden en gesneuvelden, die medegesleept werden, kan niet met juistheid worden opgegeven; het moet evenwel - te oordeelen naar de menigvuldige bloedsporen - groot geweest zijn.’ Neen, hier lag een veld vol gesneuvelden, hier stond een piramide van menschenhoofden. Poland, die na deze vijandelijke ontmoeting, er later honderd bijwoonde, beweerde altijd, dat de Indianen uit alle deelen van den archipel, even goed als de Europeanen die geslagen worden en op de vlugt gaan, het eerst aan zich zelven, aan eigen redding denken; en dat, even als de Europeaan slechts bij uitzondering een geliefden chef of kameraad bij een aftogt met levensgevaar uit het vuur draagt, dit ook bij de Indianen uitzondering is. Hij hield staande dat alle rapporten, waarin van bloedsporen geschreven stond, valsch waren.
(Wordt vervolgd.)
|
|