| |
Een togt door het heilige land der hoogste waarheid.
Dante's divina commedia; metrische vertaling voorzien van ophelderingen door A.S. Kok. Iste en IIde deel. Haarlem, A.C. Kruseman, 1863, 64.
Dante geeft in zijne beroemde divina commedia een beschrijving van een togt, dien hij nog levende volbrengt, in de gewesten der zielen, die van hun ligchaam gescheiden, reeds ter plaatse zijn aangekomen, haar door Gods geregtigheid aangewezen. Die gewesten der zielen zijn zeer verschillend, naarmate van den verschillenden toestand der zielen zelve. Zij worden in drie hoofdafdeelingen onderscheiden, namelijk de Inferno of de plaats der rampzaligen, het Purgatorio, of de plaats dergenen, die zich reinigen van hunne zonden, en het Paradiso of de oorden der gelukzaligen. De verblijven der rampzaligen, en van hen, die zich reinigen van hunne zonde, worden hier nog op aarde of in de aarde geplaatst, namelijk de Hel in de ingewanden der aarde, en het Purgatorio op aarde, als een hooge, onmetelijke berg, die zijn kruin tot in den hemel verheft. Buiten en boven de aarde daarentegen, worden in de sferen der planeten en daarboven de verblijven der heiligen, het Paradijs gevonden, als zijnde minder van stoffelijke natuur, meer geestelijk in aard en werking.
De dichter verhaalt nu, dat hij om deze drie verschillende gewesten der zielen is heengetrokken, om zijn ziel reeds aanvankelijk in dit leven van zonde en dwaling te reinigen, en te leven in het zalig licht der gemeenschap met God. Niet door eigen kracht mogt hij dien heiligen louteringstogt naar de bronwel aller waarheid volbrengen, hij ontving een geleide hem daartoe door de waarheid zelve geschonken; want het doel van zijn togt was het vinden der goddelijke waarheid, het bereiken der hoogste geluk- | |
| |
zaligheid in de gemeenschap met God. De dichter stelt zijne profetische visioenen voor als werkelijke gezigten, hij vat de hooge waarheden des geestes in raam en lijst, als schilderijen uit het werkelijke leven, hij verhaalt zijne geestelijke beschouwingen als ervaringen die hij zelf had ondervonden en met ligchamelijke ooren en oogen gehoord en gezien. Hij verhaalt naauwkeurig zijnen reistogt, zijne ontmoetingen met zeer verschillende personen, nu eens bekenden, dan weder onbekenden, nu eens menschen, die pas gestorven waren, dan weder dezulken, die reeds sinds eeuwen waren heengegaan. Hij ontmoet hen telkens dáár ter plaatse, waar zij een oord hebben, beantwoordende aan den bekenden toestand hunner ziele. Hij deelt hunne zuchten en angsten, hunne gewetenswroegingen, hunne werkzaamheden, hunne genietingen en vreugden. Hij geeft berigt van de groote moeijelijkheden en bezwaren aan dien reistogt verbonden, en schetst de vreesselijke en de schoone tooneelen, die hij aanschouwde, als innig en hartstogtelijk deelgenoot. Hij maakt gewag van de beproevingen en verschrikkingen, die zijne ziele had door te staan, van de verkwikkingen en bemoedigingen, die hem ten deel vielen, van de vermaningen en leeringen, waardoor hij telkens hooger licht aanschouwde en zich geestelijk ontwikkelde. De dichter is in de allereerste plaats schilder: hij schildert, een Rafael gelijk, maar nog geestelijker schilder, op de meest aanschouwelijke wijze, in korte,
krachtige, maar voldoende trekken, levendige en krachtig aangrijpende beelden van zijn geestelijken togt. Zullen wij den dichter vatten, wij hebben hem eerst als schilder te waarderen, d.i. wij hebben in de eerste plaats ons den letterlijken zin van zijn gedicht in te prenten en toe te eigenen, en alles op te vatten als eigenlijk en werkelijk.
Er heerscht in deze reisbeschrijving door de rijken des geestes eene gedurige ontwikkeling en opklimming, al is de reis in de onderwereld der rampzaligen op zich zelve eene nederdaling, eene afdaling in het hart der aarde, in de diepten van het materialisme, om des dichters bedoeling met een nieuwer woord te noemen. Eene gedurige opklimming, want die afdaling in den schoot des diepen afgronds is de éénige weg, om te geraken tot den voet van het Purgatorio, den berg der loutering, langs welken de dichter nu telkens hooger stijgt, van trap tot trap, om straks met nieuwe kracht aangegord als een adelaar op te varen naar de gewesten der onschuld en der zaligheid.
Wij zullen hem kortelijk op dezen togt volgen, ten einde meer belangstelling in het verheven werk van den Italiaanschen zanger op te wekken, en geven daartoe eerst slechts den letterlijken zin van zijn verhaal om daarna met een paar woorden den zinnebeeldigen of allegorischen zin, de ware beteekenis en bedoeling der beeldspraak, aan te wijzen.
De dichter vindt zich verdwaald in een woud. Hij weet geen uitweg meer te vinden, en den heuvel, waarop het liefelijk zonnelicht schijnt, niet meer te bestijgen, door schrik overmand voor wilde dieren, leeuw, panter en wolf, die hem den toegang afsnijden. In zijn angst ontdekt hij een mensch, die al spoedig zich hem als leidsman aanbiedt. Die leidsman maakt zich hem bekend als den dichter Virgilius, en zegt afgezonden te zijn door eene hemelsche vrouw Beatrice, om den armen zwerveling, wien zij bemint,
| |
| |
uit het donker woud op den waren weg terug te leiden. Daartoe is noodig, zegt de leidsman, om u heen te voeren door de gewesten der rampzaligen, en u vervolgens den berg der loutering te doen beklimmen.
Dante aanvaart den togt met zijnen leidsman. Zij dalen zamen neder in de ingewanden der aarde. In de aarde bevindt zich een onmetelijk wijd en diep en donker dal, als een klove tusschen de bergen, een dal van trechtervormige gedaante, dat uitloopt in een donkeren diepen afgrond. Het is de Inferno, of de plaats der rampzalige zielen, die daar door een poort binnentreden, welke nimmer zich weder opent om die doemelingen een uitgang te geven. Onderaardsche rivieren, muren, vestingwerken en rotswanden vormen de verschillende afdeelingen en kringen in dit gebied der rampzaligheid. Dit donker schimmenrijk maakt het koningrijk van Lucifer uit, het is de stad van Dis, het hoofd der gevallen engelen.
De beide dichters stijgen af en ontmoeten tallooze bekende en onbekende rampzaligen. Hoe dieper zij dalen, hoe grooter en vreeselijker smarttooneelen zij aanschouwen, hoe dieper de rampzaligheid is, die zij zich zien voorgesteld in tal van zondaren, nedergedaald in deze groeve der foltering. De zondebewustheid, de stem des gewetens, openbaart zich telkens in, aan en uit deze slaven der zonde, zonder dat zij zich kunnen bevrijden van hunne martelingen, die een voortdurend, ja eeuwig Godsgerigt voor hen uitmaken. Hoe dieper de dichters afdalen, hoe vreeselijker de duisternis wordt, die hen omringt, de smartkreten, die zij hooren, de pijniging, die zij aanschouwen te midden der schaduwen, - eerst vinden zij nalatigen, of dezulken, die noch goed noch kwaad waren; - daarna heidenen; - vervolgens wellustigen, zwelgers, gierigaards, toornigen, ketters, gewelddadigen, bedriegers, eindelijk de verraders. In het middenpunt der aarde aangekomen vinden zij Lucifer zelven, den vorst der duisternis. - Al deze verschillende zondaars bevinden zich aan afzonderlijke oorden, in afgesloten kringen, als gevangenen elk in zijn verblijf der zonde; zij kunnen het hun aangewezen woonoord niet verlaten, door muren, rotsen of rivieren ingesloten. Zuchten, tranen, weeklagten, gekerm, vervloekingen, lasteringen worden overal, en hoe meer men afstijgt, in steeds sterkere mate gehoord. Elke afdeeling heeft een wachter, die zijnen kring als zijn post bewaakt en vertegenwoordigt. De beide dichters reizen gestadig voort, met aanwijzing telkens van den tijd, of het uur, waarin zij zich bevinden, en zich van den eenen hoofdkring naar den anderen begeven.
Eindelijk zijn zij zoo gelukkig, dat zij dwars door de aarde aan de tegenoverstelde zijde uitkomen en zich aan den voet van den Louteringsberg bevinden. Dezen hebben zij thans te bestijgen. Het is een wijde, hemelhooge berg te midden der onmetelijke zee. Eerst klimmen zij met veel moeite en bezwaren op, langzaam en onzeker, maar het klimmen wordt hun gedurig gemakkelijker en aangenamer. Deze berg, dit oord der loutering heeft ook zijne verschillende kringen en afdeelingen voor de verschillende soorten der boetelingen, die zich daar bevinden. Zij werden hier geplaatst, omdat zij zich vóór
| |
| |
hun afsterven tot God hadden gewend, ofschoon schuldig voor zijn aangezigt. Zij oefenen zich hier, om van hunne zonden gereinigd te worden. Zij hebben zich vóór hun dood aanvankelijk bekeerd, anders waren zij hier niet opgenomen, maar mede in de plaats der doemelingen verwezen, - echter was hunne bekeering gebrekkig.
De dichters zetten hunnen bergtogt gestadig voort, eerst in den kring van hen, die traag in berouw waren, en vervolgens in de kringen van hen, die trots waren, of nijdig, of wraakzuchtig, gierig, weelderig en wellustig. Blijde beklimmen zij eindelijk den top des bergs, waar het aardsche paradijs wordt gevonden. Zij ontmoeten eene schoone vrouw, Lucia, die hen bemoedigt en sterkt om de laatste moeijelijkheden te overwinnen. De dichter drinkt hier uit de Lethe, de rivier der vergetelheid, want al het oude is nieuw geworden; hij drinkt uit de Eunoë, want alle goede voornemens bekrachtigen hem; hij treedt in het aardsche paradijs, de lustwaranden van het schuldelooze leven. Door zijne wandeling is hij zelf van zonde gereinigd van zijne zonden, wier kenmerken een voor een hem van het voorhoofd zijn gewischt door den vleugelslag van een engel Gods. Hij wordt aanschouwer van de liefelijkste en schoonste tooneelen, van eenen heerlijken triumftogt, en is nu gereed, om op te stijgen tot de sterren, d.i. tot het Paradijs, de gewesten der zaligen. Zijn goede leidsman Virgilius heeft hem verlaten, eene hoogere leidsvrouw heeft hij gevonden in Beatrice, dat toonbeeld van hemelsche schoonheid en goddelijke deugd. Zij alleen is waardig en bevoegd hem te geleiden langs de hemelsche sferen, waar de reine, verloste en gezaligde zielen jubelen en stralen in het vlekkeloos licht.
Het paradijs, waarheen zij thans opvaren, laat zich in twee hoofdafdeelingen onderscheiden. De eerste is de natuur, door de scheppingskracht geschapen, de tweede is de eigenlijke hemel, de hemel der zaligen, of het Empyreum, onmiddellijk door God geschapen. Daar volgens de voorstelling in Dante's tijd de aarde zich bevond in het midden van het heelal, gaat de togt van onzen dichter uit van den top van den louteringsberg eerst naar de zeven toenmaals bekende planeten, naar de Maan, Mercurius, Venus, de Zon, Mars, Jupiter, Saturnus, en daarna naar den hemel der vaste starren, als zoovele kringen van zaligen. Op de Maan vinden zij gezaligde zielen, wier geloften onvolkomen waren; op Mercurius dezulke, die naar eer en roem streefden, op Venus de geesten, die eenmaal aardsche liefde niet versmaadden; op de Zon de lichten der Kerk, wijzen en godgeleerden; op Mars de helden, die voor het geloof gestreden hebben; op Jupiter de regtvaardigen; op Saturnus hen, die zich aan een beschouwend leven, het leven der waarheid hadden toegewijd; en in den Hemel der vaste sterren de gelukkigen door geloof, hoop en liefde.
Hooger gestegen tot het Primum Mobile, en van daar in het Empyreum, aldus geheten naar het geestelijk vuur der reine en volmaakte goddelijke liefde, die allen verheerlijkt en doet stralen met hemelluister, vinden zij Engelen en heilige Menschen, die tegen booze geesten en de zonden hebben gestreden. Dit
| |
| |
Empyreum of de hemel van volmaakte liefde bestaat uit drie hoofdafdeelingen, Geest, Zoon en Vader, of uit negen onderafdeelingen, Engelen, Aartsengelen, Vorstendommen, Magten, Krachten, Heerschappijen, Troonen, Cherubim, en Serafim, wier albewegend Middelpunt God zelf is, het eeuwig en vlekkeloos Licht. Hoe nader bij God, hoe hooger, zaliger licht, hoe inniger en krachtiger beweging, want God alleen is de eeuwige bronwel van alle waarheid, genade en zaligheid. In de aanschouwing Gods eindigt alle gezigt, alle beschrijving. De dichter heeft het hooge doel van zijn togt bereikt. In de aanschouwing der eeuwige Liefde verloren, en boven alle beschrijving zalig, ziet hij zich door zijne beminde leidsvrouw Beatrice verlaten, maar hij mist haar niet. Want hij heeft alles gevonden, waarnaar zijne ziel had gedorst.
Ziedaar in enkele hoofdtrekken den inhoud der Goddelijke Commedia geschetst. Uit dien letterlijken inhoud blinkt al dadelijk en vrij duidelijk door de diep zinnebeeldige en allegorische beteekenis van het gansche heerlijke gedicht. Gelijk wij zeer onvolledig den togt van onzen dichter hebben geschetst, kunnen wij thans ook slechts in enkele trekken de beteekenis van den hoofdinhoud dier reis door de gewesten der zielen aanwijzen. Wij vergenoegen ons met de hoofdbeteekenis, want alles heeft zijn zin en beduidenis; de kleinste, fijnste trekken, die aan het gewone oog ontsnappen, korte gezegden, aanhalingen, aanwijzingen, wenken, bedenkingen, twijfelingen, oplossingen, alles met één woord, waarop de lezer naauwelijks let, heeft zijne strekking en bedoeling; iedere zinsnede, elke schildering, met hare afdeelingen, zij zijn als zooveel nieuwe penceeltrekken, die de groote schilderij verklaren, toelichten en volmaken; zij geven te zamen diepte, licht en schaduw, en den vollen, grooten, overweldigenden indruk aan het onvergelijkelijk meesterstuk, het éénige uit de nieuwere tijden, dat de vergelijking met de Ouden kan doorstaan. Vele bijzonderheden zijn zelfs naauwelijks nog genoegzaam opgemerkt, toegelicht en verklaard. Wij kunnen hier slechts iets opmerken.
De dichter zelf is de ziel, die naar licht en verlossing dorst, en niet rust, voor zij deze langs den waren weg heeft gevonden; die zich daarom verdiept in al de verschillende toestanden der zielen, en zich geheel verplaatst te midden der zonde met hare pijnen en wroegingen, te midden der boete en bekeering met al hare smarten en moeijelijkheid, te midden der verlossing en zaligheid, met al hare blijdschap en vrede.
Virgilius, die hem geleidt is de personificatie van het menschelijk verstand, of van de menschelijke rede, in hare ware en meest volkomene ontwikkeling, in hare profetische en hoogste vlugt, om de goddelijke waarheid te kunnen doorgronden. De geheel ontwikkelde menschelijke rede, de echte, ware wijsbegeerte kan echter 's menschen ziel alleen geleiden langs die velden des onderzoeks, of die toestanden van 's menschen ziel, die haar volkomen toegankelijk zijn, als in de diepten der ziele, die de straf der zonde lijdt, of die zich daarvan reinigt. Langs het rijk der Openbaring van Gods Waarheid en Genade in Christus, den Eenigen Zondelooze, die den Vader heeft gekend en verklaard, tot een hoogeren en volmaak- | |
| |
teren toestand der zielen, tot het Rijk der eeuwige waarheid en liefde, heeft de ziel de hoogere leiding van den geest des Evangelies noodig, die den dichter dan ook te beurt valt in Lucia, de verlichting door de goddelijke waarheid, en vooral in Beatrice, de zaligende waarheid van het Christelijk bewustzijn, dat geheel het hart heeft doordrongen en daarom God van nabij ziet. - Virgilius kon volstaan als leidsman door de gewesten der rampzaligheid en der boetedoening, want hij heeft als de meest in wijsheid, geest en vorm volmaakte dichter der menschheid, nog niet bestraald met het licht van Christus, reeds de toestanden der menschelijke ziel wijsgeerig beschreven, hij heeft als ingewijde in de verhevenste vlugt der menschelijke wijsbegeerte (Plato, Aristoteles) den toestand der zielen geschetst in zijne beschrijving van den Tartarus en het Elysium, ja, hij had bovendien van den Christus geprofeteerd, gelijk de godgeleerdheid in Dante's dagen en nog eeuwen later het heeft opgevat, wat hij geschreven heeft in een zijner eclogen. De grenzen van het wijsgeerig en profetisch verstand of der menschelijke rede worden telkens aangewezen in het spreken en zwijgen, in het zoeken en zinnen, in het zich ontroeren en verblijden van Virgilius
op zijnen togt als gids met Dante.
Het Rijk der Rampzaligen, de Inferno, schetst in zijn vorm, plaats, kringen, betrekkingen, schaduwen, duisternissen, rivieren, muren, rotsen, vlammen en klanken telkens de verschillende toestanden der zielen, naar de mate van hare zonde en afdwaling van God, van hare duisternis en foltering, van hare zelfzucht, in dier verstijvende en rampzaligmakende kracht. De vorm van den Inferno is die van een diep, duister daloord, dat uitloopt of neerdaalt in een diepen, kouden put, in het middelpunt der aarde of der stof. Daar in dat middelpunt zetelt Lucifer, personificatie der zelfzucht, bevrozen in het ijs, zinnebeeld van volstrekte liefdeloosheid, die gelijknamig is met voleindigde zelfzucht. In de bovenste kringen van den Inferno worden ver de meeste zondaars aangetroffen, ontelbare menigten; maar hoe dieper de dichter afdaalt, te enger kringen betreedt hij; te woester en wilder oord ontdekt hij; geringer aantal van rampzaligen vindt hij hier. Afgrijselijker is hun toestand, hunne zonde, hunne verharding, hunne zelfzucht, geheel volgens de algemeene ervaring en de geschiedenis der menschheid. Het redelicht, dat de zondaars in de bovenste kringen nog bezitten ten deele, verdwijnt al meer en meer in de diepere afdeelingen, en maakt plaats voor geheele verblinding en verharding der zelfzucht. De klassen der zondaars zijn gerangschikt volgens de hoofdzonden en hare meerdere of mindere strafwaardigheid. Gods naam wordt in den Inferno niet genoemd, want God is daar onbekend en onbemind, en alleen gevreesd en daarom gehaat. Sterren stralen er niet met haar liefelijk schijnsel, dat ons van een hoogere wereld spreekt, want het licht eener hoogere wereld, dan die van de stof, heeft er geen toegang in de harten, die zich hebben verhard tegen de waarheid. Elke afdeeling heeft er haar passend symbool, genomen vooral uit beelden der mythologie, die de personificatiën zijn van den toestand der zielen en hare smarten in den haar aangewezen kring. Charon,
Minos, de Furiën, Medusa, de Daemonen, de Duivelen, Cacus, Nessus,
| |
| |
Geryon, 't zijn allen symbolen van het regtvaardig Godsgerigt. Nergens helsche vlammen, dan die uitgaan alleen van de zich folterende zielen, daar het licht van het godsbewustzijn, dat alle zielen der naar God geschapen menschen verlicht, den verharden zondaar nog bijblijft, maar thans alleen om hem te pijnigen in het bewustzijn zijner zonde.
Het middelpunt der aarde is het zinnebeeld van geheele verzonkenheid in de Aarde, van de dienst der stof, van de eeuwige slavernij, die de ziele kerkert in duisternis en dood, wanneer zij van God afgevallen, alleen zich beweegt in de materiële wereld, die de zelfzucht zich schept. De zondaars toonen zelve telkens door hunne taal en hun gedrag, dat zij uit eigen vrijen wil rampzalig zijn geworden en zich hunne straf hebben waardig gemaakt.
Het Purgatorio of de louteringsberg stelt op soortgelijke wijze door vorm, kringen, afdeelingen en tooneelen weder de verschillende toestanden der ziele en der zielen voor, die zich door het geloof aan God in Christus uit vrijen wil en vrije keus reinigen van hare zonde. De breedste kring wordt aan den voet des bergs gevonden, waar zij ronddwalen, die traag zijn in zich te reinigen van hunne zonden, en beven om op te stijgen. Hier vertoeven ver de meesten. Met groote moeite, met hijgende ademhaling wordt de berg het eerst aan dien voet bestegen, want de eerste bekeering is ver de moeijelijkste van alle. ‘Facilis descensus averno, ast revocare gradum, superasque evadere ad auras, hoc opus, hic labor. Pauci, quos aequus amavit Jupiter, - hoc potuere!
Allengskens wordt het opstijgen gemakkelijker, de lust en liefde tot het goede nemen toe. Heilige stemmen, heilige tafereelen, aan den wand en op den bodem, voorstellingen en schilderijen van het heilige leven worden alom gevonden tot waarschuwing, opwekking en vermaning. Elke oefening, elk bezwaar, heeft heerlijk loon in nieuwe kracht en nieuwen lust om hooger te stijgen. Maar de ziele blijft niet minder gedurig zich oefenen uit vrije keus, ter aangewezen plaats, om geheel Gods wil te leeren volbrengen. Hier op den berg der oefening en loutering straalt de zon den wandelaars vrolijk tegen en verlicht hunne schreden, want de goddelijke waarheid beschijnt hen en verlicht hen al meer en meer. Wel overvalt hen alhier ook de nacht, maar Gods Engelen waken en de slang der verleiding vliedt haastig henen voor het uitgetogen zwaard. De wachtengel opent gaarne en vriendelijk hun de poort, en telkens wordt de toegang tot hooger kring onverwacht hun gebaand. In elk dier zeven hoofdkringen reinigt de ziel des dichters zich van eene der zeven hoofdzonden, die haar in meerdere of mindere mate hadden bezoedeld. Hoe schoon en liefelijk is de top des bergs met zijne geurige bloemen en trotsch geboomte, hoe bevallig en vrolijk zijn daar de tooneelen, die de dichter aanschouwt, als zinnebeelden van de vreugde der bekeering, der reiniging van zonde. Hoe zoet is dat onschuldig leven, een aanvang der zaligheid van het ware leven! Virgilius maakt plaats voor Lucia, en Lucia voor Beatrice, daar de goddelijke openbaring de ziel komt verlichten. Als de hooge waarheid ons hare hemelsche stralen toezendt, verdwijnt het zwakkere redelicht, gelijk de morgenstar in de stralen der zon. - Elke kring van het Purgatorio heeft zijne vertegenwoordigers en symbolen in de personen of personificatiën der verschillende geestelijke oefeningen. Cato of de vrije wils- | |
| |
kracht is het gepaste zinnebeeld van de onmisbaarheid van des menschen vrijen wil, zal hij zich reinigen van zijne
zonde. Hij is daarom vol beduidenis geplaatst aan den voet des bergs, - gelijk de gestalte van Minos het schuldbewustzijn vertegenwoordigt aan den ingang van den Inferno. De Engel Gods is op den drempel neêrgezeten voor de poort van het Purgatorio, als wachter van deze heilige plaats, gelijk de Duivelen en Furiën zich vertoonen op de muren van den Inferno, als waarschuwende schrikgestalten, die de ziele verschrikken tegen het kwaad. In het Purgatorio wordt de kracht Gods tot het ware leven telkens opgewekt, in den Inferno telkens meer gebluscht, en deze verhevene waarheid voorgesteld in de personificatiën der verschillende kringen.
Eindelijk is het Paradiso in zijne vormen, zijne sferen en kringen, zijn licht en beweging de voorstelling van de toestanden der ziele en der zielen, die van zonde gelouterd reeds aanvankelijk God aanschouwen en zalig zijn in zijne gemeenschap. Hoe meer de ziel tot God nadert, Gods gebod kent en onderhoudt, met God medewerkt en strijdt, Gods gezindheid in zich aankweekt en beoefent, zich op God rigt en in God verdiept, als haar middelpunt en kracht - hoe meer ook hare vlugheid en vaardigheid toeneemt, haar eigen licht en kracht zich openbaren, hoe glansrijker en heerlijker de goddelijke waarheid (Beatrice) haar bestraalt en zaligt. - Alle last, alle moeite en traagheid verdwijnen. Licht, liefde, het ware leven doordringen haar geheel, totdat zij in God hare rust en zaligheid boven alle beschrijving komt genieten, en als het ware bezwijkt van vreugde des eeuwigen levens.
Aldus heeft alles zijne ideale allegorische beteekenis. Al die verschillende namen van toenmaals bekende personen, van voorgevallen zaken op het gebied der worstelingen tusschen pausdom en keizerdom, tusschen Guelfen en Gibellinen, al die duistere trekken der geschiedenis, die in het groote werk verspreid liggen als eilanden in de wereldzee, verhoogen den plastischen indruk; zij vertragen wel eenigzins voor den hedendaagschen lezer de bevatting, maar vervullen hem te meer met eenen bewonderenden eerbied voor de groote schepping van Dante's reuzengenie. - Studie, inspanning, nasporing, vlijt, nadenken worden telkens op nieuw geprikkeld, en juist daardoor wint het Gedicht onze belangstelling en liefde, en boeit het, naarmate wij het beter leeren kennen, gelijk de geschiedenis van ons geslacht ons te meer aantrekt, naarmate wij haar vollediger beoefenen.
Deze korte schets moge volstaan, om ons de hooge waarde van Dante's verheven dichtstuk te verlevendigen.
De heer A.S. Kok ondernam eene Nederduitsche vertaling van Dante's meesterstuk, en Kruseman heeft die vertaling uitgegeven. De Inferno en het Purgatorio zijn reeds verschenen. Met groote belangstelling namen wij de vertaling in handen; wij beseffen al hare moeijelijkheid, achten ook onze Nederduitsche taal zelfs boven het Hoogduitsch geschikt om de welluidende verzen van den Italiaan terug te geven. Dante verdient boven vele andere buitenlandsche zangers ook bij ons bekend te worden, en
| |
| |
toch was hij tot nog toe bij ons weinig of niet gekend. Hoogst moeijelijk is de taak eenen vreemden dichter eene andere taal te laten spreken dan de zijne. Dichtstukken verliezen onder de metamorphose meestal hunne schoonheid en kracht, hunnen levensadem en gloed. Zij zijn aan de prachtige boschbewoners der tropische landen gelijk, die men van hunne vrijheid berooft en achter traliën in bedompte kooijen plaatst, waar zij hunne natuur zien gekortwiekt in een Natura Artis. Wie herkent in den getralieden leeuw of tijger nog de ware schrikgestalten van het woud? De vurige blik der oogen is vervangen door slaperige dofheid, de stem, die het woud deed daveren, het gebrul van den fieren jongen leeuw is verzwakt en verbasterd tot een heesch en woest gehuil. - Daarom kunnen wij gewoonlijk weinig genot vinden in vertalingen van de scheppingen der poesie. Deze moeten hare oorspronkelijke taal blijven spreken, gelijk de krachtige dierkoningen hunne wouden moeten blijven bewonen. Maar zij, die niet reizen, wenschen gaarne menageriën te zien! De heer Kruseman brengt zulk een menagerie thans te zamen. Dante wordt binnengeleid aan de hand van den heer de Kok, om hem aan het Nederlandsch publiek, dat geen Italiaansch spreekt en kent, te laten zien.
Wij hebben de vertaling van den heer Kok hier en daar met het oorspronkelijke vergeleken. Zij heet een metrische vertaling. Meestal wordt de zin goed overgebragt. Maar het ontbreekt niet aan stroeve en hortende en haperende regels. Wij gelooven, dat de vertaler in het algemeen te haastig heeft gewerkt en zich geen genoegzamen tijd gegund. Dante is zeer zoetvloeijend, zijn Italiaansch liefelijk en krachtig te gelijk, kort en numerisch. Het Nederduitsch gewaad, dat hij thans voor het eerst begint te dragen, staat hem ietwat gewrongen en knellend, en beantwoordt niet volkomen aan onze voorstelling van den vorm, waarin hij werkelijk ook bij ons kon optreden. Wij wenschen dit binnen kort, wanneer ook het Paradijs zal verschenen zijn, aan te toonen door eenige vergelijking van de vertaling met het oorspronkelijke.
De correctie laat hier en daar te wenschen overig. Waarom telkens de Enenas, den Eneas, als de Aeneis bedoeld wordt; ontbreekt het den vertaler aan genoegzame kennis der oude talen? De aanmerkingen zijn vrij goed, beknopt, zaakrijk.
Wij hopen, dat de vertaler zich toelegge om het Paradijs met de meeste zorg te bewerken. Eene latere uitgave moge wegnemen al het stroeve, dat deze uitgave ontsiert.
B.
U.W. Thoden v. Velzen.
26 Maart 1864.
|
|