| |
Politiek overzigt.
Toen op het Kongres te Weenen in 1815 onder de tallooze oneenigheden en verwikkelingen, waarmede het ontwerpen eener nieuwe kaart van Europa noodwendig gepaard ging, de tijding werd aangebragt dat Napoleon Elba had verlaten, was de verbijstering allerwege ontzettend. Verpletterend was voor de mogendheden de climax der Parijsche dagbladen, waarin Napoleon op 28 Februarij als ‘de Korsikaan’ Elba verliet, op 7 Maart als Buonaparte’ op de kusten van Provence landde, op den 11den als ‘de generaal Buonaparte’ te Grenoble binnenrukte, op den 17den als ‘de Keizer’ te Lyon werd ontvangen en op den 20sten als ‘Zijne Keizerlijke Majesteit’ op de Tuilleriën werd verwacht. Het herstel van den keizerlijken troon - zoo beweerde toen Napoleon! - was voor het geluk van Frankrijk noodzakelijk en daardoor wilde hij ook Europa's rust bevestigen. ‘De krijgsroem heeft reeds lang genoeg de vaandels van de verschillende natiën verheerlijkt. Een schooner tijdperk wordt thans aan de souvereinen geopend.’ Men vertrouwde echter deze vredelievende taal niet; Napoleon's woorden van vrede werden met een angstig twijfelen bejegend en men was overtuigd dat er nimmer rust en kalmte in Europa kon zijn, als een Bonaparte in Frankrijk aan het bestuur was.
Sedert die dagen is bijna een halve eeuw verloopen en heeft men de overtuiging kunnen erlangen dat het ‘l'empire c'est la paix’ logentaal was en zoolang een Bonaparte op den franschen troon zat - ondanks al zijne vredelievende woorden - vrede en kalmte uit Europa zouden verbannen zijn.
Zoo heeft de troonrede van Napoleon III, op 5 November uitgesproken, weder heinde en ver angstige spanning en gisting te weeg gebragt. De Napoleon van 1863 - zoo beweert men - heeft dien van 1815 op Europa gewroken door te dekreteren: ‘les traités de 1815 ont cessé d'exister.’ Aannemelijker en meer in overeenstemming met de geheele houding des keizers, schijnt het echter dat hier slechts een feit wordt gekonstateerd, hetgeen te meer blijkt uit de daaropvolgende woorden der troonrede: ‘la force des choses les a renversés ou tend à les renverser presque partout. Ils ont été brisés en Grèce, en Belgique, en France, en Italië, comme sur le Danube. l'Allemagne s'agite pour les changer, l'Angleterre les a genereusement modifiés par la cession des îles Joniennes et la Russie les foule aux pieds à Varsovie.’ Dat keizer Napoleon niet onvoorzigtig genoeg is geweest om de traktaten van 1815 eigenmagtig te willen uitwisschen blijkt nog ten overvloede uit zijn brief aan de mogendheden van Europa om deze uit
| |
| |
te noodigen tot een kongres: want daartoe leiden de keizerlijke beschouwingen over de traktaten van 1815.
Meesterlijk heeft Napoleon, door het overoud denkbeeld van een algemeen kongres op te vatten, te ontwikkelen en in toepassing te brengen, zich uit de moeijelijke positie weten te redden, waarin hij zich ten gevolge der poolsche kwestie bevond. Mogt in konstitutionele landen eene politieke nederlaag worden uitgewischt door de aftreding van een verantwoordelijk ministerie: in Frankrijk is en blijft de keizer zelf verantwoordelijk en moest zich dus hier door de eene of andere kombinatie een geheel nieuwen toestand trachten te scheppen. Deze kombinatie heeft de fransche keizer gevonden in een europeesch kongres, waarbij het poolsche vraagstuk zich, als het ware, zal oplossen in de verschillende andere kwestiën, op het kongres ter tafel te brengen. ‘Deux voies sont ouvertes - roept Napoleon in zijne troonrede waarschuwend Europa toe - l'une conduit au progrès par la conciliation et la paix; l'autre, tôt ou tard, mène fatalement à la guerre par l'obstination à maintenir un passé qui s'écroule.’
Nadat de belangrijke troonrede op vleugelen der elektriciteit wijd en zijd Europa doorkruist had, bleef zij gedurende vele dagen het onderwerp der beschouwingen van de europesche dagbladpers. Naarmate daarbij deze of gene partij zich - tengevolge van haar standpunt - meer aangetrokken gevoelde door oorlogzuchtige uitingen of vredelievende betuigingen, was ook het resultaat harer onderzoekingen omtrent de troonrede: oorlog of vrede.
Zoo konden in Frankrijk La Presse, La France, Le Constitutionel, le Journal des Débats met evenveel kracht hunne vredelievende interpretatie der troonrede verdedigen, als l'Opinion nationale, Le Siècle, La Gazette de France hunne oorlogzuchtige exegetiek toepassen. De fransche natie schijnt echter nog eenigzins weifelend in hare uitspraak te zijn en tot dusverre meer het gevoelen der redactie van L' Union te zijn toegedaan, welk dagblad niet zonder scherpzinnigheid beweerde dat de keizerlijke rede eene juiste afspiegeling bevatte van de tegenwoordige tijdsomstandigheden, met al hare onzekerheid en verwarring. De troonrede herinnert dan ook weder geheel aan Talleyrand's uitspraak omtrent de taal.
Behalve het oordeel der fransche dagbladpers verdient vooral dat der engelsche eenige opmerkzaamheid. Napoleon's voorstel om een kongres bijeen te roepen, wordt te Londen door sommigen beschouwd als geïnspireerd door een onverzadelijk egoïsme, als eene soort van eerzuchtige razernij, welke zelfs niet geschroomd heeft om de hallucinatiën van een Cobden of de droombeelden van een abt de St. Pierre te willen verwezenlijken. Anderen achten daarentegen de voorstelling van een abt de St. Pierre op den troon van het despotisme, van een Cobden aan het hoofd van 600,000 man, slechts een middel om geheime bedoelingen te verwezenlijken.
Bovendien heeft men in Engeland ingezien hoe schitterend eene positie keizer Napoleon III zich aan de kongrestafel op de puinhoopen van 1815 heeft voorbereid, welke ook de uitslag der beraadslagingen moge zijn. Mogt de bijeenkomst tot eenige gunstige oplossing van enkele hangende kwestiën leiden: de man van wien het oorspronkelijk denk- | |
| |
beeld van een kongres uitging, zou zich daardoor lauweren verwerven. Mogt daarentegen het kongres - hetgeen waarschijnlijker is - allerlei oneenigheden en verwikkelingen ten gevolge hebben: de verantwoordelijkheid daarvan zou geenszins vallen op den man, die zoo allergemoedelijkst aan ieder die het maar wilde hooren, verklaarde dat hij de gouden eeuw voor Europa wilde doen aanbreken.
Zou derhalve Engeland gaarne verschoond blijven van de toetreding tot het napoleontisch kongres, het wapen der troonrede tegen alle wederspannige mogendheden: ‘un refus ferait supposer de secrets projets, qui redoutent le grand jour,’ schijnt het ministerie te zullen bewegen om voorwaardelijk het voorstel van Napoleon aan te nemen. Goede resultaten verwacht men in Engeland van het kongres niet. Mogt zulks onverhoopt het geval zijn - zegt The Morning Post vrij scherp - dan mag men ook weldra eene vriendschappelijke bijeenkomst te gemoet zien van den paus, den keizer van Rusland, den aartsbisschop van Canterbury en den heer Spurgeon om één algemeen geloof tot stand te brengen.
Zal Engeland derhalve slechts noode onder het presidium des keizers en in de fransche hoofdstad aan eene kongrestafel plaats nemen, ook Oostenrijk schijnt ongaarne daartoe te willen overgaan. De toestand van dit rijk is dan ook geenszins van dien aard dat men straffeloos geheel of gedeeltelijk de pilaren van het verleden zou mogen wegrukken, waarop het oostenrijksch staatsgebouw van 1863 rust. De oostenrijksche regering zou bovendien op het kongres over Krakau, Gallicië, Venetië, Hongarije een diep stilzwijgen willen bewaren, daar toch reeds de troonrede van keizer Napoleon zooveel spanning en gisting onder de Hongaren heeft te weeg gebragt, dat keizer Frans Jozeph door een bezoek aan Hongarije de gemoederen weder tot eenige kalmte moet trachten te brengen. Pruissen schijnt ten opzigte van het kongres met Oostenrijk ééne lijn te trekken, beangst als het nog altijd is voor de fransche theorie der natuurlijke grenzen en vreezende voor den linker Rijn-oever en de provincie Posen.
Zonderlinge tegenhangers met Frankrijk en Italië - het nieuw element voor de europesche kombinatiën der toekomst, - welke beide slechts kunnen winnen bij een kongres, leveren voorst paus Pius IX en de sultan van Turkije. De eerste toch wordt op het kongres bedreigd met een bewijs van Napoleon's edelmoedige belangeloosheid jegens Europa: eene ontruiming van Rome door de Fransche troepen; de laatste is overtuigd dat zijn grondgebied zeer geschikt zou kunnen geacht worden om tot kompensatie te dienen ten behoeve van rijken, welke provinciën mogten afstaan. Noch paus noch sultan zullen daarom aangenaam verrast zijn geworden door napoleontische betuigingen van dezen aard: ‘Ayons le courage de substituer à un état maladif et précaire, une situation stable et regulière, dût-elle couter des sacrifices.’
Wanneer wij nu eindelijk met het oog op den tegenwoordigen toestand van Europa en met het oog op de geschiedenis, eene voorspelling durfden doen omtrent de resultaten van een kongres: zij zoude zekerlijk niet gunstig kunnen wezen. In 1815 toch en bij vroegere belangrijke kongressen verlangden alle partijen, uitgeput door den strijd, naar rust
| |
| |
en verademing. Meestal hebben kongressen een deerlijk verwarden toestand, welke niet kon blijven voortduren, geregeld en dit nog wel onder zeer vele bezwaren. In onze dagen zou een kongres moeten regelen, wat reeds in 1815 en nu en dan door de tijdsomstandigheden geregeld is, terwijl overigens de toestand der europesche natiën nog geenszins van dien aard mag geacht worden dat billijkheid meer zou gelden dan magt. Het gewigt van elke stem zou ook nog in 1863 geëvenredigd zijn aan het aantal kanonnen, waarover elk stemmende zou hebben te beschikken; even als op het kongres van Weenen - toen Talleyrand keizer Alexander wilde overhalen om afstand te doen van Polen - zou ook thans nog het toenmaals door den russischen keizer gebezigde argument onwederlegbaar wezen: ‘Er zijn 200,000 man russische troepen in het hertogdom Warschau!’
Keeren wij thans weder tot Frankrijk terug, terwijl de verschillende mogendheden - Italië en Spanje hebben Napoleon's voorstel reeds aangenomen - het antwoord op den keizerlijken uitnoodigingsbrief bepeinzen.
Treden wij te Parijs het gebouw binnen, alwaar het wetgevend ligchaam zijne vergaderingen houdt en straks de openingsrede van den voorzitter, de Morny, wordt verwacht. Vergeten wij niet een blik te werpen op gindsche beambten in hun blaauw gewaad met rooden kraag, waarvan de meesten te midden van al de staatkundige wisselingen der laatste jaren in hunne nederige betrekking zijn gebleven. Vindt men in den Moniteur de officiële geschiedenis der in de zaal van het wetgevend ligchaam gehoudene vergaderingen: aan die beambten moet men de geheime geschiedenis vragen, welke zekerlijk niet minder belangrijk is. On veut des romans - zegt zeker fransch geschiedschrijver - que ne regarde-t-on de près l'histoire? - waarlijk, de herinneringen der beambten van het wetgevend ligchaam zouden wel le charme souverain de la réalité bezitten. Doch verwijlen wij niet langer bij deze levende traditiën van het verleden: ginds verschijnt de voorzitter der vergadering, tevens - geheel in overeenstemming met de hedendaagsche fransche zamenleving - lid van de Jockey-club. Twee rijen soldaten staan ter zijner eere geschaard en tusschen twee officieren met ontbloote sabels begeeft de hertog de Morny zich naar de vergaderzaal. Aan de deur groeten beide officieren met hunne sabels, waarop de heer de Morny de traditionele woorden tot hen rigt: ‘mijne heeren, als gij de zitting wilt bijwonen: eene tribune is u gereserveerd.’
Wanneer ook wij thans de ruime zaal zijn binnengetreden - waarin de 450 zitplaatsen onder keizer Napoleon slechts door 280 leden bezet zijn - dan is het om een vlugtigen blik te werpen op de opvolgers van den heer Billault. Wij merken dan in de eerste plaats den heer Rouher op, wiens taak te zwaarder zal wezen, naarmate hij zich in den laatsten tijd slechts wijdde aan de vraagstukken der vrijheid van bakkerijen en schouwburgen, terwijl de stormen ontstaan in de mexikaansche streken of aan de boorden van den Weichsel op een hoofd losbarstten, waarover thans het requiescat in pace is uitgesproken. Dat er hevige oppositie-aanvallen te wederstaan zullen wezen waarborgen ons mannen als Thiers, Berryer, Jules Favre en anderen. In de nabijheid van den heer Rouher, ne- | |
| |
vens de vice-presidenten van den conseil d'état Forcade de la Roquette en Chaix d'Est-Ange, bevindt zich de heer Rouland, opvolger van den heer Rouher als minister president van den Conseil d'état. De heer Rouland - zoo vonden wij onlangs in eene beschouwing over dezen staatsman opgeteekend - ‘est resté ce que le ciel l'avait fait en le jetant sur notre globe: un procureur-géneral, et c'est tout dire. Sous la simarre bordée d'hermine on contracte certaines habitudes d'esprit: le ton tranchant et dogmatique, le goût des réquisitoires, l'impatience en présence des contradictions’.... doch de debatten gedurende dit zittingsjaar zullen hem spoedig beter doen kennen; luisteren wij thans nog eenige oogenblikken naar de toespraak van den heer de Morny. Wij hooren daarin weder het thema van keizer Napoleon ontwikkelen, hetwelk wij ons nog herinneren uit de keizerlijke rede, in het begin dezes jaars uitgesproken bij het uitreiken der belooningen aan de fransche inzenders op de londensche tentoonstelling. Even als toen, hooren wij de vrijheid, gelijk zij zich in Engeland vertoont, verheerlijken en als zeer benijdenswaardig
voorstellen, maar tevens den franschen afgevaardigden herinneren dat dit nog eene verbodene vrucht voor de fransche natie is en een volk eerst rijp moet worden voor eene liberté comme en Angleterre. De fransche dagbladen betoogen nu wel in antwoord op de beweringen des heeren de Morny, dat eene natie, welke rijp is voor le suffrage universel, ook rijp is voor de engelsche vrijheid, maar de keizerlijke regering is tot dus verre nog niet door hen overtuigd geworden.
Behalve bij de opening der zittingen van de groote staatsligchamen in Frankrijk zijn ook in verschillende andere rijken en rijkjes troonredenen uitgesproken. Onder deze behooren Spanje en België, twee natiën waarvan de grootste juist niet de gelukkigste of meest ontwikkelde is. Trouwens bij eerstgenoemde natie bestond nog lang de gewoonte om de geleerden met hunne boeken - en daarmede ook alle ontwikkeling - ten vure te doemen; zelfs in de allereerste jaren dezer eeuw argumenteerde men nog in Spanje tegen stellingen, welke tegenspraak ondervonden, met brandende takkebossen. Toch merkten wij in de spaansche troonrede denkbeelden op, welke van meer liberalen zin getuigden, dan wel in den laatsten tijd in dergelijke regerings-dokumenten werden verkondigd.
De troonrede van den koning van België ontleende hare merkwaardigheid vooral aan hetgeen daarin.... niet werd behandeld: het kongres-voorstel van Napoleon en de beruchte antwerpsche fortifikatiekwestie. Deze laatste smeult sedert eenigen tijd onder de asch en moge zij nu en dan eens vonken: door de gematigde handelwijze der regering was zij tot dusverre slechts een storm - zij het dan ook een hevige - in een glas water.
Stormen van ernstiger aard dreigen steeds te Berlijn, alwaar de laatste verkiezingen weder een nieuw Huis van afgevaardigden hebben zamengeroepen, waarvan de zittingen met die van het ‘Herrenhaus’ op 9 November werden geopend. Hebben de verkiezingen de liberale partij in het pruissisch huis van afgevaardigden eenigzins gewijzigd: die wijziging was zeker niet in den geest van het ministerie von Bismarck-Schönhausen, daar de scherpst gekleurde nuances dier partij thans sterker dan vroeger vertegenwoordigd zijn. Zoo zagen wij verschillende gematigd- | |
| |
liberalen het onderspit delven in den verkiezingsstrijd tegen kandidaten, die gelijk dr. Jacoby in 1848 beschouwd werden als republikeinen.
De troonrede van koning Wilhelm gaf dan ook geene blijken van toenaderingsgezindheid, en ofschoon de wensch naar meer overeenstemming werd uitgesproken volgde onmiddellijk daarop de verklaring dat de koning geen budget kon aannemen, waarbij de veelbesprokene legerorganisatie niet gehandhaafd werd. Men fluistert overigens al weder van eene nieuwe ontbinding van het ‘Abgeordneten-Haus,’ alsof men tot elken prijs een verzet der natie uitlokken en dit middel der hofpartij om haar doel te bereiken in toepassing wilde brengen. Was de heer von Bismarck minder ingenomen met den coup d'état van zijn leermeester Napoleon en met.... zich zelven, men zou nog - met eenige weinigen - kunnen verwachten dat hij te elfder ure zou terugtreden op den weg, welke vroeg of laat tot een 1848 moet leiden; thans betwijfelen wij het. Is echter eenmaal de bestaande spanning zoo hevig geworden, dat men tot een feitelijk verzet komt en het geweervuur van de barrikaden wordt gehoord, dan zeker, willen de vorsten allerlei schoone beloften afleggen, konstitutiën verleenen.... dan galmt echter ook dikwijls - wij weten het uit de geschiedenis van zoovele europesche vorsten - een schrikverwekkend, maar niet altijd onverdiend ‘te laat!’ Heeft toch eenmaal de volksmassa de grenzen van eerbied voor de bestaande overheid overschreden, dan is niets in staat hare toomelooze vaart te stuiten en wordt die overheid even diep vernederd en verguisd als zij voorheen verheerlijkt werd. Om zich echter de positie van koning Wilhelm eenigzins te verklaren - die wel immer doof zal blijven voor alle vredelievende waarschuwingen der natie, tenzij hem even als weleer Constantijn eene verschijning mogt ten deel vallen: in hoe signo vinces - moet men niet vergelen in welke spheer hij voorheen steeds geleefd heeft. Exercitiën en parades of parades en exercitiën maakten vroeger bijna uitsluitend zijne bezigheden uit, terwijl de zoogenaamde konstitutionele
beginselen zijner omgeving, onder het waas van een bijbelsch-staatkundig mysticisme, juist niet bijzonder veel konden bijdragen om hem tot een waarlijk konstitutioneel koning te vormen. Blijkens zijne handelingen ruischt hem dan ook nog altijd de verklaring van den vorigen koning in de ooren: ‘Nimmer zal ik dulden dat een stuk beschreven papier - Zijne Majesteit bedoelde hiermede de bezworene konstitutie - zich als eene tweede Voorzienigheid dringe tusschen onzen God in den hemel en dit land, om ons te regeren met zijne paragrafen en daarmede aan de oude loyauteit afbreuk te doen.’ Eindelijk leeft koning Wilhelm ook thans nog in eene omgeving, welke hem niet tot toenadering zal doen besluiten, terwijl hij bovendien nog steun vindt bij het Heerenhuis.
Wel in het belang van Pruissen zou koning Wilhem handelen, indien hij zijne dagen verder in rust ging doorbrengen en ten behoeve van zijn zoon abdiceerde. Mogt dergelijk vrijwillig genomen besluit thans welligt hier en ginds nog eene dankbetuiging aan de natie ontlokken, straks, als dergelijk besluit mogt worden opgedwongen, zou hem slechts vernedering en minachting ten deel vallen.
Bij het vergelijken van den tegenwoordigen toestand van Pruissen en de be- | |
| |
ginselen des konings met die van eenigen tijd geleden komen ons de woorden van Balzac in herinnering, die het leven - ook op het staatsleven toepasselijk - eene éternelle comédie humaine noemt. Hoe lang toch is het geleden sedert koning Wilhelm den keurvorst van Hessen meer eerbied voor zijne konstitutie wilde gaan inboezemen! Deze heeft intusschen van dien groeten eerbied weder blijk gegeven, toen hij op den laatsten October den landdag tot in den nacht liet wachten op het besluit, benoodigd tot het sluiten der zittingen. De keurvorst had zich dan ook naar den schouwburg begeven en wilde zich op dat oogenblik niet met dergelijke nietigheden bemoeijen. Leve het vaderland! leve de konstitutie! was de demonstratie, welke de voorzitter van den hessischen landdag zich - des nachts ten 1 uur, toen het eindelijk den keurvorst behaagd had het vereischt besluit te onderteekenen - durfde veroorloven. De keurvorst kon trouwens daarmede instemmen in den geest van dien ouden franschen hertog (legitimistischer gedachtenisse), die met het oog op de Charte beweerde: ‘gij meent toch niet dat de koning daarom niet zou mogen doen wat hij verkiest?’ Waarlijk, met het oog op dergelijke feiten en toestanden kan men het den stellers van het manifest in de Rijnprovinciën niet euvel duiden dat zij, bij het herdenken van den slag bij Leipzig - juist terwijl Napoleon zijne troonrede in verband met 1815 bepeinsde - aan Duitschland hebben toegevoegd: dat men met dergelijke feestvieringen moest wachten tot dat men meer redenen zou hebben om zich in den tegenwoordigen toestand te verheugen en de vrijheid zou hebben erlangd, welke de eer en waardigheid eener natie uitmaken.
Met het oog op Duitschland moeten wij hier nog den dood vermelden van koning Frederik VII van Denemarken. Volgens de successie-wet van 31 Julij 1853 is prins Christiaan, - de vader van den tegenwoordigen koning van Griekenland, die zich thans in zijne nieuwe staten bevindt, - als Christiaan IX tot koning geproklameerd. De Sleeswijk-Holsteinsche kwestie kan thans niet alleen tengevolge der persoonlijke gevoelens van Christiaan IX een nieuw tijdperk intreden, maar ook nog door de aanspraken van den erfprins van Augustenburg op deze hertogdommen. Een tweetal kleine duitsche staten schijnen zelfs den erfprins van Augustenburg reeds als wettig vorst over Sleeswijk en Holstein te hebben erkend. De duitsche Bondsdag zal weldra geroepen worden om deze nieuwe moeijelijkheden te bespreken.
In ons vorig ‘overzigt’ teekenden wij de bewering op van Le Courrier du Dimanche, volgens welke Engeland afzonderlijk een depêche aan Rusland zou hebben gezonden over de poolsche aangelegenheden. Het is sedert gebleken dat dit weekblad juist was ingelicht, maar dat lord Napier, vertegenwoordiger van Engeland aan het russische hof, per telegraaf den last had ontvangen om de afgezondene depêche, nog in portefeuille, te houden. Eenige dagen later is het stuk echter ter kennisse gebragt van den russischen minister van buitenlandsche zaken. Belangrijk is overigens deze depêche slechts in zooverre als zij bewijst dat het drieledig verbond ten gunste van Polen reeds sedert 23 October tot het verleden behoorde, op welken dag Engeland de diplomatieke korrespondentie met Rusland verklaarde af te breken
Dat de engelsche diplomatie in vereeniging met de fransche en oostenrijk- | |
| |
sche - even als de dokumenten van andere europesche kabinetten - aan Polen geen voordeel hebben aangebragt: lord Palmerston erkende het onlangs nog zelf op het banket van den lord-mayor te Londen. Velen gaan echter - en naar onze meening niet ten onregte - nog verder dan de engelsche minister en beweren dat de ligue ten voordeele der poolsche natie haar zeer ten nadeele is geweest. Zij immers was de oorzaak dat Polen zich voortdurend bleef voorspiegelen dat Europa de gevoelens in diplomatieke stukken verdedigd met het kanon tegen Rusland zou komen bepleiten. Zij immers was de oorzaak dat het geheim nationaal bestuur zulke hooge eischen durfde doen en de grenzen van een lang verleden terug verlangde. Zij eindelijk was de oorzaak dat de woede der russische natie nog vermeerderde tegen de Polen, tot wier bescherming Europa opkwam en derhalve ‘de vermetelheid had om zich te mengen in kwestiën van binnenlandsch bestuur, wier beslissing alleen afhing van den russischen keizer en zijne raadslieden.’ Van daar ook dat de gruweldaden van een Mourawieff te St. Petersburg slechts ‘strenge maatregelen’, de wreede onmenschelijkheden van een De Berg - sedert weinige weken niet meer ad interim maar werkelijk luitenant des keizers in Polen - slechts, ‘noodzakelijke militaire handelingen’ werden genoemd. Zoo heeft dan Europa's zoogenaamde bescherming tot dusverre slechts het gevolg gehad dat de klove tusschen onderdrukking en onderdrukten breeder is geworden.
Gruwt men overigens in Frankrijk van al de wreedheden der Russen in het rampzalig Polen en roepen de parijsche dagbladen wraak over deze gruweldaden, men behoeft slechts eenige kolommen verder te gaan in diezelfde dagbladen om te zien hoe er in naam van datzelfde Frankrijk gehandeld wordt in een gewest alwaar ‘le drapeau civilisateur’ geplant is. Terwijl men ook in de mexicaansche gewesten met dolksteek of geweerschot van partijgangers en guerillas te worstelen heeft, werd onlangs een besluit van den franschen opperbevelhebber in Mexiko bekend, hetwelk door de dagbladen van St. Petersburg met eenige ironische opmerkingen werd overgenomen. Dit bevatte onder meer andere artikelen het volgende:
‘Art. IV. De personen uit deze stad (Tlalpam), die in hechtenis genomen en naar de hoofdstad zijn gevoerd, worden verantwoordelijk gesteld voor het leven der fransche soldaten en welgezinde burgers, die zich ten gunste der nieuwe regering hebben verklaard. Voor ieder welgezind burger of voor iederen soldaat die te Tlalpam vermoord wordt, zal een der bovenbedoelde personen ter dood worden gebragt als represaille-maatregel.’
Uit dergelijke officiële besluiten kan men opmaken dat de tegenwoordige toestand van Mexiko den aartshertog Maximiliaan nog geene spoedige vervulling zijner voorwaarden belooft. Het gerucht dat hij over weinige maanden zich naar zijn nieuw keizerrijk zou begeven is derhalve als onjuist te beschouwen, tenzij de oostenrijksche prins al op zeer zonderlinge wijze mogt hebben getransigeerd met de gevoelens, welke hij bij de ontvangst van de deputatie uit de vergadering van ‘aanzienlijken’ te Mexiko ontwikkelde.
Mogt hij echter in plaats van konstistitutioneel vorst liever de rol van een
| |
| |
spaanschen capitano spelen en met het zwaard een keizerrijk gaan veroveren, het schijnt dat Juarez weder met een leger in het veld zal komen, terwijl insgelijks de generaal Bazaine een veldtogt naar de mexikaansche binnenlanden heeft ontworpen.
Ook in het nabijgelegen amerikaansch gewest Texas wordt thans strijd gevoerd. Eene expeditie der noordelijke staten van Amerika is daarheen gezonden om den vijand afbreuk te doen. Omtrent de krijgsoperatiën in de noordelijke streken hebben wij niets belangrijks op te teekenen, het nagaan van eenige marschen en contra-marschen bezit voor ons weinig aantrekkelijks.
Behalve Mexiko en de Vereenigde - thans van een gescheurde - Staten van Amerika is ook Japan, wegens meer onmiddellijken invloed der aldaar plaatshebbende gebeurtenissen op ons werelddeel, in den laatsten tijd eenigzins op den voorgrond getreden. Ook daar heerschen binnenlandsche twisten en partijschappen, welke oorzaak waren dat er op europesche schepen gevuurd is door japansche vorsten. Een engelsch eskader heeft daarop eene japansche stad gebombardeerd en in puin geschoten, welke ‘onmenschelijke handelwijze’ door de engelsche oppositiebladen, zoo sterk mogelijk gekleurd als grieve tegen het ministerie werd gebruikt. Een aanval der engelsche oorlogschepen in de japansche wateren op eene andere stad, schijnt voor de vlag van Albion minder roemrijk te zijn afgeloopen.
Omtrent de oorzaak dezer binnenlandsche woelingen, welke tot al deze vijandelijkheden aanleiding gaven, troffen wij onlangs in de Revue des Deux-Mondes eene beschouwing aan, waaruit wederom bleek hoe de historische wet van ontwikkeling en vooruitgang der natiën zich thans in Japan onder verschijnselen vertoont, welke ons aan europesche toestanden doet denken. ‘De japansche bevolking - zegt de heer Rodolphe Lindau - is den vreemdelingen genegen, ontkent geenszins hunne superioriteit en schijnt, als instinktmatig, in hen de mannen te zien, die bestemd zijn om de heerschappij te vernietigen, welke de feodale aristokratie op haar uitoefent. De verhouding tusschen japansche en europesche handelaars is gewoonlijk zeer vriendschappelijk geweest en heeft geene andere moeijelijkheden opgeleverd dan die, welke aan alle handelsbetrekkingen eigen zijn. Alleen hebben wij slechts vijandelijkheid en zekere stelselmatige oppositie aangetroffen bij den adel, die wel voorziet dat het binnendringen van het vreemde element eene revolutie ten voordeele der demokratie ten gevolge zal hebben en thans bij het aanwenden van pogingen tegen de beweging waarin hij zich voelt medegesleept zich als het ware in een toestand van zelfverdediging bevindt. De oppositie dezer partij zal niet ophouden dan op het oogenblik dat de liberale partij zegepralend uit den strijd zal zijn getreden welke thans het rijk in twee vijandige deelen splitst.’
Wanneer wij ten slotte nogmaals tot Europa terugkeeren, het is omdat wij dit ‘overzigt’ niet willen besluiten zonder ook hier te hebben opgeteekend dat Nederland weinige dagen geleden een historisch feit heeft herdacht, hetwelk voor vijftig jaren plaats had en zekerlijk eene herdenking overwaardig is. Onwillekeurig toch komt eene natie in dergelijke oogenblikken tot eene vergelijking van den vroegeren toestand met den tegenwoordigen. Wij zagen dan ook in
| |
| |
de gedachtenisviering van 17 November geene apotheose van toestanden uit een verleden hetwelk wij niet terug wenschen, maar eene herinnering aan de eerste schrede op den weg, welke na eene halve eeuw tot den toestand van 1863 heeft geleid. En nu kleure men dat verleden niet al te zwart om het heden des te schitterender op dien donkeren achtergrond te doen uitkomen: het verleden heeft de elementen opgeleverd voor het heden, en dit laatste is geenszins de geheele val van vroegere toestanden, maar ontleent daaraan juist zijne kracht en sterkte. Zoo heeft 1813 ook nog groote waarde in 1863.
Mogten overigens op 17 November niet alleen 1813 maar ook de tusschenliggende jaren en tijdperken door de natie zijn herdacht; het zou, gelooven wij, waarborg opleveren voor de toekomst, waarin misschien nog vele stormen Nederland zullen bedreigen, welke door het luisteren naar waarschuwende stemmen uit het verleden geheel of gedeeltelijk zouden zijn af te wenden.
Middelburg, 20 Nov. 1863.
W.A. van Hoek.
|
|