geheel gerust. Het kan zich derhalve geheel wijden aan den aanstaanden verkiezingsstrijd op 20 en 28 October; op den eerstgenoemden dag zullen de verkiezingen der ‘Wahlmänner,’ op den laatstgenoemden die der ‘Abgeordneten’ plaats hebben.
Met het oog op deze verkiezingen is op 24 September door den minister van binnenlandsche zaken eene circulaire gerigt aan de verschillende ‘Regierungspräsidenten’, waarbij hun gelast wordt om streng toezigt te houden op de politieke gevoelens hunner ambtenaren. Ieder ambtenaar - zoo wordt in dit stuk aan belanghebbenden herinnerd - die den eed heeft afgelegd ‘dem König, seinem allergnadigsten Herrn, unterthänig, treu und gehorsam zu sein’ is noch als kiezer noch als gekozene van dien eed ontslagen en als Z.M. bepaaldelijk den constitutionelen weg aanwijst, waarop zijne ambtenaren hem moeten vergezellen, dan zijn allen verpligt hem te gehoorzamen. Bovendien zijn zij, die door de Koninklijke genade en uit bijzonder vertrouwen tot belangrijke staatsbetrekkingen zijn geroepen, verpligt om de Koninklijke regering op de krachtigste wijze te ondersteunen.
Mogt de regering in andere gevallen tot toegefelijkheid geneigd wezen, thans zijn ‘die hervorgetretenen Gegensätze zu scharff und zu weit auseinandergehend’, dan dat zij afstand zou doen van de regten, welke zij op hare ambtenaren bezit.
De heer von Bismarck-Schönhausen met zijne ambtgenooten erkennen derhalve dat zij alle middelen in het werk moeten stellen om bij de verkiezingen naar de zegepraal te kampen.
Onder die middelen behoort insgelijks een besluit, in den Staats-Anzeiger vermeld, waarbij bepaald wordt dat voortaan niet meer gelijk vroeger - toen de regering zoo bijzonder gaarne ambtenaren in het huis van afgevaardigden zitting zag nemen - salaris zal worden uitbetaald, aan ambtenaren gedurende den tijd dat zij door hun lidmaatschap van dit staatsligchaam verhinderd zijn in de wa rneming hunner betrekking. Het nationaal fonds, eene instelling der liberale partij, zal echter thans daarin voorzien, want welke politieke gevoelens men ook zij toegedaan: il faut pourtant qu'on vive!
Bij het naderen der verkiezingen in Pruissen ziet men voorts nog een verschijnsel, hetwelk in de geschiedenis der staatkundige partijen niet zeldzaam is: het verbond der feodale partij met de ultra-democratische. Met het oog op een barricadenstrijd, waarvoor de heer von Bismarck weleer verklaarde niet te zullen terugdeinzen, kan de laatste een uitmuntend middel zijn in de hand der eerste.
Het pruissisch volkskarakter is echter niet spoedig vatbaar voor dergelijke uitersten. Min aangenaam is intusschen voor koning Wilhelm - die zich in den laatsten tijd geheel partij heeft gesteld en doof is gebleven voor de wenken van den algemeen geachten Koning van België - dat men hier en ginds het betalen van belasting begint te weigeren.
Eene afleiding voor de natie - eene idée napoléonnienne door den minister von Bismarck ook al van zijn franschen leermeester overgenomen - zou daarom in de tegenwoordige omstandigheden niet te onpas wezen. Zelfs eene bondsexecutie in Holstein was in dit opzigt niet te verwerpen; de holsteinsche kwestie schijnt echter weder tot eene meer vredelievende phase te zijn teruggekeerd, waarin men op het papier in plaats van op het slagveld naar eene oplossing zal trachten.