De Tijdspiegel. Jaargang 20
(1863)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijHet middelbaar onderwijs in Frankrijk.
| |
[pagina 310]
| |
voor immer alle onregt te vergeten. In 't zelfde jaar 1545 droeg Ramus de twee eerste boeken van Euclides, door hem op school verklaard, in 't Latijn vertaald aan Karel van Lotharingen op, die zijn eenige beschermer te midden der beproevingen geweest was, ofschoon ‘Monsieur de Lorraine’ toen nog den invloed, dien hij later bezitten zou, niet hadGa naar voetnoot*). Nog in 't zelfde jaar zou Ramus de behulpzame hand bieden aan de ongeregte Universiteit. De pest woedde in Parijs: veel leeraren waren bezweken, de anderen en alle studenten vlugtten weg. Ook Ramus toefde ver van de hoofdstad, waarschijnlijk te Cuth bij zijne moeder. Daar schreef Lesage, de hoogbejaarde chef van 't collége van Presles, aan Ramus, hem uitnoodigend om door zijn lessen 't onderwijs in die school op te beuren. Hij kwam en nam de leiding der school op zich, met dat gevolg dat het ledige collége in weinig dagen vol leerlingen was. De oude heer Lesage leefde op hartelijk en voet bij hem tot aan zijn dood. 't Collége van Presles is sedert het vaste uitgangspunt, de woonplaats van Ramus gebleven tot aan zijn dood. Nancelius daar onderwezen, getuigt: 't was een der drukst bezochte scholen van Parijs. Grandement désireux de nouveautés (gelijk Pasquier hem noemt), was Ramus niettemin, als hoofd van 't collége van Presles optredende, politiek en omzigtig; gewoonten waaraan men gehecht was schafte hij niet eensklaps af, bvb. het tragoedie- en comoediespel der discipels, in weerwil der Jezuïten, door hem afgekeurd. Krachtiger legde hij de hand aan eene hervorming in 't onderwijs. Had Karel van Lotharingen naar zijn nieuwe Academie te Reims hem Barth. Alexandre afgetroond, hem bleef Omer Talon, zijn alter ego, om met hem het Grieksch en Latijn in denzelfden geest te onderwijzen en de beoefening der rhetorica te verbinden met die der philosophie. Ramus nam voor zich tot taak de verklaring van Quintilianus en vreemd voorwaar! hij ploos hem na, of erger nog kritiseerde hem somwijlen. Hij dreef de vrijheid zelfs zoover, naar 't zeggen zijner tegenstanders, dat hij aanmerkingen maakte op Cicero! Van daar klagten en de ontsteltenis der andere docenten ‘dat zelfs de Classici niet ontsnapten aan Ramus' kritiek’. Steeds het koninklijk vonnis nalevend verdeelde hij met Talon den dag zoo, dat deze des morgens een cursus over philosophie en hij zelf 's namiddags rhetorica gaf, aantoonende in dichters, redenaars, in allerlei auteurs, die hij aan zijn leerlingen voordroeg, het gebruik en de onderscheiden toepassing der on- | |
[pagina 311]
| |
veranderlijke regels van de logica. In 1546 en 47 herhaalde grieven der collega's, die, begaan met de school van Presles, Ramus aanklagen als bederver - turbatorem gelijk Duboulay schrijft - collegii Praellei. Voorwaar een aandoenlijke bezorgdheid voor een school die nog nooit zoo gebloeid had als nu. Maar waarheid is het dat deze bloei zamentrof met het verloopen van sommige routinescholen en dat haar chefs niet vriendelijk waren jegens Ramus. Door Petrus Gallandus wederom tot voor 't Parlement vervolgd, had Ramus zijn vrijspraak te danken aan den aartsbisschop van Reims, die zelf ter vergadering verscheen. Ja nog meer deed de alvermogende prelaat. Vriend van onderwijs-vrijheidGa naar voetnoot*), onpartijdig in zijn bescherming en - ook als commilito van Navarre - Ramus niet ongenegen zonder opentlijk de tegenpartij te veroordeelen, maakte de Guise gebruik van de troonsbestijging van Hendrik II om het vonnis over Ramus door Frans geveld te doen vernietigen. Te allen tijde - sprak hij tot den vorst - is men in de wijsbegeerte vrij geweest zijn vrienden en tegenstanders te kiezen: anders is philosophéren een onding: Plato en Aristoteles hebben in de eerste plaats die natuurlijke vrijheid genoten. De koning was edel genoeg om het schoone der redenering te beseffen; hij herriep het arrest. Opregtelijk dankbaar voor dit vorstelijk gunstbewijs zegt Ramus 20 jaren later in zijn Remonstr. au Cons. pr.: Dieu réserva la définitive de ceste cause au bon roy Henry, lequel ayant entendu ceste controverse me délia et la langue et les mains, et me donna pouvoir et puissance de poursuivre mes études. Terwijl Omer Talon onder den titel van Academia een levendig en roerend verslag van 't wedervaren zijns hartevriends aan den Kardinaal opdroeg, maakte Ramus thans een nieuwe uitgaaf gereed der Animadv. Arist., op sommige punten verzacht en tot 20 boeken uitgebreid. Bovendien hadden hem de lessen die hij gaf over Plato's brieven, de rhetor. van Cicero en de Inst. Or. van Quintilianus stof tot verschillende uitgaven verschaft. Zijne Brutinae quaestiones in Oratorem Cic., reeds in 1547 verschenen, gaf hij op nieuw met zijn Rhetoricae distinctiones in Quintilianum in 1549 uit; en in 't volgende jaar een hoogst merkwaardige commentarie en noten op Cicero's De fato en andere stukken. Ramus eischte in deze geschriften niet alleen voor de rhetorica een meer humanen, methodischen vorm, maar hij kritiseerde ook Cicero en vooral Quintilianus. Tegen deze onbeschaamdheid, gelijk zij het noemden, kwamen zijn oude bekenden Périon en Galland wederom op. Hadden zij zich vroeger in 't harnas gezet tegen een logicus die Aristoteles aanrandde, thans ergerde hen een aanval van den rhetoricus op Quintiliaan. 't Was niet vreemd. ‘Deze vereeniging van wijsbegeerte en welsprekendheid - zegt Gaillard in zijn Histoire de Franç 1 - was iets nieuws: want zeer zeker was de scholastiek niet welsprekend en het denkbeeld van Ramus was een gevolg van zijn systeem: een gevolg der oorlogsverklaring die hij aan de scholastiek had gedaan.’ Ramus had de gewoonte nooit te re- | |
[pagina 312]
| |
plicérenGa naar voetnoot*). Hij liet dus Gallands weinig galante uitdrukkingen voor 'tgeen ze waren. Weldra echter kwam er een gevaarlijker antagonist opdagen in den persoon van Jacques Charpentier. Voormalig kweekeling van Galland, docent in de philosophie aan 't collége van Boncours, van een rijke en bekende familie (Duboulay noemt 6 Charpentiers die professoren waren vóór 1550), had Jacques Charpentier magtige beschermers, vooral bij de geestelijkheid, en vroeg uitgeleerd in alle universitaire kuiperijen wist hij zich in 1550, naauwelijks 25 jaren oud, benoemd te zien tot Rector der Hoogeschool. Terstond stelde hij als zoodanig, namens de Universiteit, hatelijke vervolgingen tegen Ramus in, hem van, meest alle, verzonnen misdrijven betichtend en hem verwijtende dat hij bij zijn onderwijs de schoolreglementen schond. Ramus hopende dat zijn aanklager, tevens zijn regter, hem tijd en gelegenheid geven zou, zich te regtvaardigen, vroeg dat door deskundigen een onderzoek in 't collége van Presles en een examen van zijn discipelen zou worden ingesteld, alsmede dat men hem naauwkeurig de punten zou aangeven, waarin verandering werd gewenscht. Maar twee dagen later nam de rector, in een zitting met eenige professoren zijner keuze, een besluit, waarbij de leerlingen van Presles vervallen werden verklaard van de privilegies en ongeregtigd tot alle graden der Universiteit. - De arme scholieren, die 't niet gebeteren konden, kwamen tegen dit vreemde vonnis in verzet. Hun beroep werd door de vergadering der docenten in de philosophie aangenomen, en zij vrijgesproken op voorwaarde dat hun docent onder eede verklaren zon de voorgeschreven werken op school te hebben gelezen. Deze om der herinnering wil hatelijke formaliteit werd door Ramus verrigt. Maar hiermede was het niet gedaan. Charpentier greep nu, met terzijdeschuiving der leerlingen, de drie docenten Omer Talon, Nicolas Charton en Ramus aan. Werkelijk werd, 15 Januarij 1551, de Universiteit opgeroepen ten einde te beslissen tusschen den heer Rector die haar verdedigde en Petrus Ramus ‘Universitatis hostem.’ Hier betoogde Charpentier dat het met de statuten en reglementen streed, met de lectuur van Aristoteles die van dichters en redenaars te vermengen. Toen de discussie was opgeloopen tot een geweldigen woordenstrijd, werd de decisie opgedragen aan 6 afgevaardigden, 2 uit iedere der hoogere faculteiten. De medici waren het oneens en vonden de zaak twijfelachtig: de juristen waren zelfs van oordeel dat de geschorste lessen van Presles moesten hervat worden; maar de theologen gaven Charpentier gelijk. Ofschoon dus eigentlijk de meerderheid voor Ramus was, handhaafde Charpentier den reeds genomen maatregel, die de school eerlang ongelukkig zou hebben gemaakt. Gelukkig was er hooger regt te vinden. 't Parlement van Parijs stelde zich als beschermer, ook van die leden van 't onderwijzend corps die zich verkort achtten in hun regt. Ramus aarzelde niet: slechts was hij - denkende aan 't verloopen zijner school - wanhopig bij de gedachte hoe langzaam de gang dier formeele regtspleging wezen zou: toen | |
[pagina 313]
| |
te goeder ure zijn goede Genius te hulp kwam. Sedert eenige maanden Kardinaal van Lotharingen, met een rijken nasleep van beneficiën waardoor hij zoowel zijn krediet in de Kerk als zijn magt in den Staat grootelijks zag vermeerderen, kwam Karel juist van Rome terug, waar hij den nieuwen Paus Julius III had helpen kiezen, toen het hier besproken feit tegen Ramus voorviel. De partijen niet kunnende verzoenen, bewerkte hij bij den eersten Parlementspresident dat de zaak van Ramus spoedig voorkwam: 'tgeen ook werkelijk geschiedde, reeds den 17den Februarij, 1551. Dat was de dag der regtvaardiging. Ramus werd eindelijk in de gelegenheid gesteld voor wezentlijke regters zijne denkbeelden over 't onderwijs te ontwikkelen in een redevoering waarop wij later zullen terugkomen. Zijn welsprekendheid, ondersteund door die zijner advocaten Fabricius en de Thou, de onpartijdigheid van den advocaat-generaal Séguier, de tegenwoordigheid van den Kardinaal van Lotharingen, alles liep zamen tot een schitterende voldoening. De uitspraak was, dat de bij de wet gestelde auteurs op de gewone dagen en uren mdesten worden verklaard; dat is, men stemde Ramus feitelijk toe alles wat hij vroeg; want er werd vrijheid bij gegeven, die auteurs op ruimer en vrijer voet te behandelen en niet woord voor woord, zooals Charpentier wilde: bovendien magtigde men hem naar goedvinden te docéren alle buitengewone en vacantie-dagen (en deze waren 200 in getal) alsmede op de gewone dagen buiten de bezette uren. - Ramus hervatte kalm en vrij zijn lessen. Wij zien uit deze bijzonderheden hoe Charpentier te werk ging in een vijandschap, die 20 jaren duren zou en eindigen in een ontzettende misdaad, maar die aanvankelijk haar doel miste, ja voor Ramus de bron werd van een ongehoopt geluk. Grata superveniet quae non sperabitur hora. Niet ongunstig gestemd omtrent Ramus' hervormingsplannen wat de vrije kunsten, vooral wat de logica betreft, ingenomen met Ramus' methode - wiens Grieksche docent immers tot hoogleeraar der nieuw gestichte Reimsche Universiteit was benoemd - besloot Karel van Lotharingen, ontsticht door al het sarren en kwellen dat men Ramus deed, zijn ouden makker voor goed te helpen. Hij wist Koning Hendrik te bewegen, in 't Collége Royal een nieuwen zetel daar te stellen voor Ramus, opdat een man van zoo groote verdienste en zoo ourspronkelijken geest, voortaan gevrijwaard mogt zijn tegen ellendige streken, waarmede men den vooruitgang stremde in de letterkunde en philosophie. De vorst, den voorslag inwilligend, rigtte zelf een schrijven tot Ramus in opwekkende en vleijende termen, waarbij hij hem meldde dat hij voor hem een zetel voor welsprekendheid en wijsbegeerte in 't Collége Royal had opgerigt, met verlof tevens, dat hij zijn studiën zon voortzetten volgens het door hem zelven geschetste plan. Over 't geheel werd Ramus' benoeming met welgevallen vernomen door de studenten der hoogeschool en vooreerst althans zweeg de nijd. In Augustus tot Koninklijk Lezer benoemd aanvaardde hij zijn ambt een maand later. Het openen zijner lessen was een merkwaardigheid. De Universiteit, 't Parlement, de Geestelijkheid trok in massa derwaarts, en Ramus had ein- | |
[pagina 314]
| |
delijk een plegtige gelegenheid om, voor 2000 toehoorders uit alle rangen der maatschappij, zijn onderwijs en zijn persoon, beide verongelijkt, te regtvaardigen. Eerst bragt hij hulde en den dank zijns harten aan Koning Hendrik en den KardinaalGa naar voetnoot*). Toen doorliep hij in hoogst edele taal de reeks van grieven die men tegen hem had gehad: men had hem tot zelfs zijn ongeluk verweten. Omdat hij niet alle denkbeelden van Aristoteles omhelsde, had men hem beschuldigd de godsdienst en zedeleer te ondermijnen. Omdat hij poogde de ruwe taal der middeleeuwen te verzachten door de beminnelijke wijsheid van een Socrates en Plato in herinnering te brengen, bejegende men hem als scepticus, heette men hem atheïst, vijand der maatschappij en van 't vaderland. Na die aantijgingen te hebben afgewezen met evenveel handigheid als waardigheid, zonder iemand aan te vallen of te noemen, zette hij zijne eigen denkbeelden uiteen met een welsprekendheid, die het handgeklap der vergadering, waarin hij menig tegenstander telde, uitlokte. Zijne rede, herhaaldelijk herdrukt, is een meesterstuk van sierlijkheid, eenvoud, waardigheid; men zal in de geheele 16de eeuw vruchteloos een polemisch geschrift zoeken, waarin zooveel beschaafdheid en adel van uitdrukking met zooveel warmte en leven is gepaard. Met deze regelen als opdragt zond hij zijne rede aan Karel van Lotharingen: ‘Ik zend U de openingsrede mijner lessen. Zij werd uitgesproken te midden van zulk een toeloop van hoorders, dat onderscheiden personen, half gestikt, buiten de zaal moesten gedragen worden, en dat de spreker zelf, in de groote hitte door een hoestbui overvallen, zelf op het punt was van te stikken. Gij zult dus meer dan ééne bijzonderheid lézen die 2000 toehoorders, opgekomen om Uwen lof te hooren verkondigen, niet hebben gehoord.’
Aan dit schitterend begin - dat Abélard en den berg Genovefa in herinnering brengt - beantwoordde geheel het openbaar onderwijs van Ramus. ‘Zijn stem - zegt een schrijver onzer dagen - tot dusver binnen de schoolwanden beperkt, weerklonk opentlijk in Parijs en lokte een ontelbare schare rondom zijnen zetel. Van dit oogenblik af hadden de natuurlijke logica en 't gezond verstand een orgaan en 't onderwijs in de philosophie trad een nieuw tijdperk inGa naar voetnoot*). Rijzig van gestalte, schoon van gelaatstrekken, met donkeren baard, breed voorhoofd, adelaarsneu zwarte, levendige oogen, vaste gelaatskleur, met fraai gesneden mond, 't zij hij zich tot een glimlach plooide of tot gestrengheid zette, met een stem die krachtig was en hoogst welluidend, in manieren, kleeding, uiterlijk eenvoudig maar toch smaakvol, in houding, gang, in al zijn doen de geboren edelman, was Ramus zich ten volle bewust van de kracht des levenden woords waar het gold onder de schare nieuwe denkbeelden voort te planten. Wat Plutarchus van Demosthenes meldt, getuigt | |
[pagina 315]
| |
Nancelius van Ramus: voor zijn lessen in 't Collége Royal oefende hij zich zeer naauwlettend, zijn gebaren en houding beschouwende in een ronden spiegel, terwijl hij ook zijn kweekelingen, die hij veel om zich had, en zijn vrienden uitnoodigde hunne aanmerkingen te maken. Ramus besefte volkomen, dat in den persoon, in de viva vox vooral de toovermagt van den paedagoog, van den leeraar gelegen is, en hij ontwikkelde die gaven, hem door God geschonken, als talenten waarmede hij woekeren moest voor wetenschap en waarheid. Hoe uitnemend hij daarin slaagde getuigen zijn tijdgenooten, zelfs zijn vijanden. Behalve het woord van Estienne Pasuier reeds boven aangehaald ‘Ramus en enseignant la jeunesse, estoit un homme d'Estat’, schrijft Brantôme, de schrijvers en letterkundigen onder Hendrik II nagaande, ‘Monsieur Gallandius en l'art d'oratoire; mais Monsieur Ramus, son ennemy, le passoit, qui estoit un fort disert et éloquent orateur; et peu s'en est-il veu de semblables: car il avoit une grâce inégale à tout autre, qui secouroit davantage son éloquence.... Monsieur Turnebus fut aussi un très scavant homme en grec et en latin, mais non qu'il eust telle piaffe de parler en seigneur, comme Ramus.’ Schitterend als vóór 400 jaren Abélard, overschaduwde hij dan ook terstond zijne medelezers-de oorzaak van den wrok bij velen hunner - en de faam zijner welsprekendheid, voortklinkende over de grenzen, lokte tal van vreemdelingen naar Parijs. Dan vooral was hij bewonderenswaardig - zegt zijn leerling Scaevola van Sainte-Marthe - als hij voor een digte massa toehoorders, met grooten adel van taal en gebaren, de hoofdschrijvers in 't Latijn, vooral Cicero, verklaarde. 't Is met dezen laatste dat hij zijn cursus aan 't Collége Royal begon. Op veel oraties van Cicero gaf Ramus commentaren: hij had zelfs het plan ze alle te verklaren, doch bragt dat niet ten uitvoer, en overgaande van de welsprekendheid tot de poëzij, commentarieerde hij op zijne eigenaardige wijze de Buc. en Georg. van Virg. en het 1ste boek der Aeneis. Ook hield hij lezingen over Caesar, die hem de stof opleverden tot 2 werken welke schier populair werden, het eene over de zeden der oude Galliers, nog in 't zelfde jaar door een bekend diplomaat Michel de Castelnau, het andere over Caesars krijgskunst, later, door een raadsheer P. Poisson, sieur de la Bodinière, in 't Fransch vertaald (beide werkjes in de Kon. bibl. te 's Hage). Nog schonken zijn lezingen de geboorte aan een in de geleerde wereld geliefkoosd geschrift. Den Brutus van Cicero lezende, hield hij 8 of 10 dagen lang eene reeks van beschouwingen over den Ciceroniaanschen stijl, welke toen zoo en vogue was onder de geleerden en humanisten. Waarachtige welsprekendheid ruischte er van zijn katheder: onder de toehoorders die zich verdrongen was ook Karel van Lotharingen. Ramus trok zijn denkbeelden zamen in een werkje ‘Ciceronianus’ dat herhaaldelijk, vooral in Duitschland, werd herdrukt. Toch was het zijn plan niet, de eigentlijk gezegde literatuur te behandelen. Philosooph en logicus bovenal was hij geheel vervuld met het denkbeeld om de studie der Vrije Kunsten gemakkelijker en praktischer te maken. Hij gevoelde dat de beminnaars der waarachtige beschaving de oogen op hem hadden geslagen: dat | |
[pagina 316]
| |
bewustzijn schraagde zijnen moed en verdubbelde zijn inspanning om aan hunne verwachting te beantwoorden: in zijn lessen over welsprekendheid en wijsbegeerte verhief hij zich dan ook verre boven den gezigtskring des gewonen docents. Zoo hij thans, in 't volle genot zijner vrijheid, lezingen hield over dichters en redenaars, 't was vooral om de juistheid zijner denkbeelden over logica aan te toonen, wier wetten hij geëerbiedigd vond in ieder werk van den geest. Een auteur verklarende, had hij meestal eenig vak voor oogen, waarop zijn lessen doelden. Zoo waren de redevoeringen van Cicero en de Fato de tekst, waarnaar hij 't onderwijs in rhetorica en dialectica hervormde. Bij de Georg. hield hij zich met physica, bij 't Somnium Scip. met sterrekunde bezig. Hij hield veel van die wijze van doceren, omdat ze hem toescheen de studie der toen zoo duistere exacte wetenschappen door eene meer feitelijke toepassing te verligten. Zijn zucht voor het nuttige en praktische deed zijn vijanden hem den naam geven van Usuarius. 't Collége Royal was voor Ramus een veilige wijkplaats, waar hij, verscheiden jaren lang, naar eigen overtuiging, de philosophie onderwees en zijn nieuwe methode onbeschroomd op letteren en sciences in praktijk bragt. Verbonden aan de Universiteit als hoofd van 't collége van Presles, hing hij slechts van den Koning af als Koninklijk Lezer. Hij gevoelde levendig al de voorregten die zulk een stelling hem schonk, en nooit liet hij eene gelegenheid voorbijgaan om zijn erkentelijkheid te betuigen aan den vorst, die hem, in 't genot der vrijheid, boven de aanvallen zijner vijanden verheven had. Hoe zoude ik zoo ondankbaar zijn te zwijgen! (schrijft hij in 't voorberigt zijner scholae rhetoricae) Toen onze peripatetici mij hadden gekneveld, waart gij het, o vorst, die mij bevrijddet, opdat ik in vrede naar mijn geliefde studiën terugkeeren, opdat ik over de vrije kunsten schrijven en philosopheren kon. ‘Terstond na koning Hendriks goedheid - zegt hij in de Remonstrance au Cons. Priv. - zette ik mij volijverig neer, om de wetenschappen op Socratische wijze te behandelen, door de toepassing er van te zoeken en aan te toonen, door de overtollige regels en voorschriften weg te snijden. In deze sterke en moeijelijke inspanning heb ik dag en nacht gewerkt, om onderwijs te geven en meer orde te brengen in de Grieksche en Latijnsche spraakkunst, de Rhetorica en vooral in de Logica. De eerste jaren mijner betrekking heb ik aan die eerste wetenschappen besteed; daarop is geregeld gevolgd de mathesis in getallen en grootheden d.i. de cijfer- en meetkunde, en quoy ay présentement du tout occupé mes veilles et labeurs, et s'il plaist à Dieu me donner la grâce de tirer ceste charue encore quatre ans, je m'asseure de rendre bon compte de la tasche qui m'a esté assignée par le bon roy Henry, et au bout des vingt ans, d'avoir satisfait par tout debvoir à la profession des artz liberaux.’ (Waddington III, 415). Als we de lange reeks, de meer dan 60 geschriften van Ramus nagaan met de menigvuldige verbeterde herdrukken der meeste, gelijk Waddington ze in zijn IIIde deel als disjecta membra poëtae beproefd heeft naar tijdsorde te catalogiséren, dan rijst van zelve de vraag: hoe heeft de veelbewogen man, die bovenal gymn. rector en paedagoog was, zooveel kunnen schrijven? Zoek 't antwoord op die | |
[pagina 317]
| |
vraag in de eerste plaats in zijne vlugheid van geest, zoodat hij zich met Napoleontische snelheid zette in 't hart van eenig wetenschappelijk gebied, waar een gewoon geleerde zich met veel moeite en na langen tijd zou weten te vestigen. Een heerlijke gave die wij met diepen eerbied begroeten zoo dikwijls we haar bij landgenoot of vreemdeling waarnemen - een goddelijke gave die, gepaard aan probiteit, tot het Pairschap der hoogste geboorte adelt en in den wezentlijk constitutioneelen staat meer dan landbezit haren eigenaar tot de koningen der natie verheffen moet. Ramus was ‘een man van penetratie’; maar hij had bovendien den onmisbaren factor tot vorming zijner grootheid - wilskracht. Een krachtige wil, meer waard dan stapels geleerdheid - dat orgaan, door de Fransche opvoeding verkracht, door de Duitsche miskend, door de Engelsche zoo gelukkig gekweekt, - de wil, ontwikkeld en ten goede geleid, het summum bonum waar de docent naar streven moet, omdat het een vademecum is, den ontslagen discipel meer waard dan alle wetenschappelijke noties der Latijnsche schoolkraam - Ramus had reeds als knaap een krachtigen, onverzettelijken wil, waarmede hij - tot halsstarrigheid toe - in alles de waarheid achtervolgde. Hij zág en wílde de waarheid en - wij mogen het er bijvoegen - hij heeft haar onder de ongunstigste omstandigheden bereikt. Als man van wetenschap heeft Ramus ons de aandoenlijkste levensoogenblikken, zielverheffend en bemoedigend, te aanschouwen gegeven. Tegenvoeter van 't kleinmoedig genie van Rotterdam, dat zich zelf kenschetste met de woorden ‘non amo seditiosam veritatem,’ heeft Ramus gestreden en geleden - een strijd waarin hij slechts God en zijne eerlijke conscientie met zich had - een lijden dat bitter was, omdat hij den boozen daemon der scholastiek niet kon uitdrijven, omdat hij apostel en dus martelaar eener nieuwe waarheid was. Als man van wetenschap behoort Ramus tot de patronen van 't studieuse nageslacht en zijn beeld onder de penaten van 't stille studeervertrek: want als die imagines van Maximus en Scipio, waarvan Sallustius spreekt, zal het den aanschouwer ontvonken tot al wat edel is en groot. - Augustin Thierry, de blinde, de lijdende, maar die verklaarde het lijden dezer wereld niet te achten bij 't genot dat de wetenschap hem bood, heeft een waardig zielsverwant in den kloeken Ramus. Want ook Ramus bewoog zich in hooger spheer, in de bel-étage des intellectueelen levens, waar hij het slijk der rez de chaussée vergat. Paedagoog met hart en ziel en daarom ongehuwd gebleven, onberispelijk kuisch van levenswandel, walgend van alle triviale gesprekken en onbeduidende aardigheden, waarin de vernuftige kringen zijner eeuw zoo rijk waren, leidde Ramus een streng, puriteinsch leven. Hoewel hij eerlang zijn jaarlijksch inkomen tot 2000 pond tournoois (10,000 fr. tegenwoordig) stijgen zag, liet hij het geldelijk beheer grootendeels over aan Omer Talon, meer dan 20 jaren zijn broederlijken vriend. Soberder in zijn huisraad dan zelfs de Horatiaansche wijze - cui paternum Splendet in mensa tenui salinum - sober ook in zinnelijke genietingen die hij als de pest van een studieus leven beschouwde, teerde Ramus het grootste gedeelte zijner inkomsten op door de kostelooze verzorging van een | |
[pagina 318]
| |
twaalftal knapen uit het land der Suessiones, - zijn en Talons geboorteland - knapen die hij opmerkte als hij in de zomervacantie zijne moeder en zijn zuster Françoise bezocht, en die hem op hunne beurt weer dienden tot voorlezers en copiïsten. Virgilius' woorden ‘Labor omnia vincit Improbus,’ om het numerus omgezet en door hem op een strook papier geschreven toen een Duitsch toehoorder, terugkeerende naar zijn vaderland, hem om een souvenir vroeg, deze woorden, ‘Labor improbus omnia vincit’ waren het parool zijns levens, waarmede hij, winter en zomer, te 4, 5 uren in den morgen, van zijn leger van stroo waarop hij steeds sliep verrees. Zijn krachtig gestel onderhield hij, bij alle inspanning van nadenken, lezen en schrijven die hij er tot 10 uren in den avond van vergde, door diëet en ligchaams-oefening. Twintig jaren achtereen proefde hij geen wijn, tot dat hem deze door een geneesheer voorgeschreven werd. Een wandeling, het kaatsspel met zijne leerlingen - voor wie hij een afzonderlijke speelzaal had doen bouwen - en de muziek waarmede zij hem 's avonds laat verpoosden, waren de hulpmiddelen tegen de veelvuldige slapeloosheid waaraan hij leed. - Voor studiewerken ontzag hij geen geld: kostbare handschriften bevatte zijn bibliotheek die, op een waarde van 1,000 gouden kroonen geschat, door Louys Jacob in zijn Traicté onder de merkwaardige particuliere boekerijen beschreven wordt. Even onbekrompen besteedde hij wel 2,000 gouden kroonen aan een herbouw van 't collége van Presles dien hij voor zijne rekening nam, zeggende dat hij Augustus navolgde die een houten Rome vond en een marmeren Rome achterliet. - Ramus las steeds met de pen in de hand om de gedachten die hem, lezende, invielen aan te houden: zijn schrift, vlug maar onleesbaar, was slechts voor zijn vertrouwde leerlingen te ontcijferen: de limae labor, door Horatius aanbevolen, was een pligt, dien hij bij den herdruk zijner werken, zorgvuldig verrigtte. Is dat niet tabernaculum vitae ponere in literis? Is dat niet ‘den tijd uitkoopen,’ belangeloos en met al zijne magt? Onwillekeurig komt ons op dit punt een andere heldenfiguur voor den geest. Honderd jaren na Ramus pleitte Arnauld tegen de Sorbonne. Renverser Arnauld - zegt Bordas Demoulin, c'était abattre Port-Royal. Il en était l'âme, moins encore par la supériorité du talent et du savoir, que par celle du caractère. Inflexible, ardent, infatigable il avait toutes les qualités d'un chef de parti doctrinal. La cour de Rome le redoutait; Bossuet le respecta. Un jour Nicole, lassé de tant de luttes, parlait de se reposer. Vous reposer! s'écrie impétuesement Arnauld; eh! n'aurez-vous donc pas l'éternité entière pour vous reposer? - - Zie eens de punten van overeenkomst dezer twee coryphaeën der schoolwereld, en gevoel in dagen van zwakte 't versterkende van den aanblik hunner beeldtenis. Scilicet non cera illa, maar de spreuk ‘Labor improbus omnia vincit’ die aan den mond des eenen ontzweeft, en de woorden, aan uwe conscientie ontstolen door den ander ‘N'aurez-vous pas l'éternité entière pour vous reposer?’ zijn aangrijpend.
Onverdroten bleef Ramus ijveren om het onderwijs te hervormen en de Pleiaden- | |
[pagina 319]
| |
groep der vrije kunsten in nieuwen luister te doen stralen. Dat hij in schier elk dier vakken stuitte op tegenkanting, dat hij herhaaldelijk opschudding verwekte, was natuurlijk. 't Geschil over de rhetorica met Galland, waarin de theologische faculteit formeel en schriftelijk haar zegel hechtte aan de grofheden en logens door dezen geüit. hield wel twee jaren de universitairen in rep en roer, nam eerst schier een tragischen keer, maar eindigde in blijdschap voor Ramus en in een klucht voor 't publiek. Immers Galland had de onvoorzigtigheid gehad Ramus' gunstig ontvangen werken te vergelijken met de ‘grove aardigheden van Pantagruel.’ Nu was Rabelais gansch niet verlegen; en in 1552 een nieuwen prologue voor 't 4de boek van Pantagruel schrijvende, nam hij de vrijheid in den strijd een woordje mede te spreken, dat min of meer de uitdrukking was van 't publiek. Hij geeft Jupiter den raad, met Petrus Ramus en Petrus Gallandus te doen, wat hij weleer met den hond en den vos had gedaan. Het noodlot had bepaald, dat de vos niet kon gegrepen worden en dat de hond alle dieren grijpen moest die hij vervolgde. Nu gebeurde het, dat deze twee elkander ontmoetten. Om die twee tegenstrijdige bestemmingen te rijmen, had Jupiter toen geen ander redmiddel geweten dan beide, vos en hond, in steen te veranderen. A cestuy exemple - ziedaar de raad dien de Satiricus aan Jupiter, d.i. aan den Franschen monarch geeft, in 't belang der ocieux écoliers - ie suis d'opinion que petrifliez ces chien et regnard. La metamorphose n'est incongrue: tous deux portent le nom de Pierre. - Joachim du Bellay, zich den Witz toeeigenende, dichtte er een Pétromachie van, waarin Galland 't gelag betaalde en Ramus, buiten wien alles omging, den eerepalm wegdroeg van 't verstandig publiek. Onder de algemeene vrolijkheid afgetrokken, hield Galland zich voortaan schuil. Zijn opvolgers Charpentier en Muretus rigtten wel is waar in 1552 en 53 klagten over 't schoolonderwijs van Presles zoowel tot de Universiteit als het Parlement; maar hoe gegrond de theologische faculteit die achtte, 't Parlement handhaafde zijn eenmaal genomen besluit. En daarbij bleef de zaak, terwijl eveneens een vuil geschrift van Charpentier, onbeantwoord gelaten, zijn werking miste. Slechts ééns geraakte Ramus in vuur, het was, toen de begaafde Turnebus hem aanviel. Toen gaf hij - doch op Talons naam - een Admonitio ad Turnebum (binnen twee dagen gesteld en gedrukt) in 22 quarto bladen, waarin hij op waardige, flinke wijze Turnebus kapittelde, hem aantoonende dat zijne plaats niet was naast een Charpentier, maar dat hij liever de voetstappen drukken moest van den grooten Tusanus, wien hij was opgevolgd in 't Collége Royal. Inderdaad gaf Ramus zelf een goed voorbeeld. De jaren 1555 en 56 waren vruchtbare jaren. Was er in 1554 een prachtige editie der Institutiones dialecticae verschenen; in 1555 verscheen de ‘Dialectique, à Charles de Lorraine, cardinal, son Mécène (in 4o, 140 p.) d.i. het belangrijkste werk over wijsbegeerte hetwelk er in de Fransche taal vóór Descartes' Discours de la méthode bestaat. En terwijl Ramus met onbegrijpelijke veelzijdigheid de Bucolica in 55, de Georgica in 56, beide praelectionibus suis illustrata uitgaf, verschenen wederom als het ware gelijktijdig zijn Arithmeticae libri tres (in 4o, 110 blz. met een voor- | |
[pagina 320]
| |
rede aan Karel van Lothar.). Van dit werk schrijft Waddington 21 hem bekende edities af, daaronder 3 cum commentariis Willebrordi Snellii van 1613. Eindelijk besloot Ramus 't jaar 1556 met de uitgaaf zijner Latijnsche Dialecticae libri duo, Audomari Talaei praelectionibus illustrati, in 8o, 283 pag. (Dit werk alsmede de Arithmetica van Snellius en de Bucolica in de koninklijke Haagsche boekerij). Deze Latijnsche dialectica, toen meer ad captum vooral buiten Frankrijk, werd vóór 1588 volgens Nancelius 20 maal in Frankrijk en volgens de Bibl. Class. meer dan 20 maal alleen in Duitschland herdrukt. Zij voldeed inderdaad, naar boekverkoopersstijl, aan een lang gevoelde behoefte. Want Ramus had er, duidelijk en klaar, in geformuleerd en toegepast, wat Valla, Vivès en anderen vóór hem duister hadden gevoeld. Met een weerzin in alle onvruchtbare geschilpunten - zooals hij er in zijn Oratio pro philosophica disciplina een menigte uit Aristoteles opsomde - was hij doordrongen van 't nut dat, bij 't ouderwijs, de logica stichten kon, door niet alleen in verband met de literatuur en andere vakken, - maar ook, later, in toepassing te treden in het werkelijke leven. Ramus grijpt naar de eenvoudigste voorbeelden rondom zich en uit de onmiddellijke nabijheid zijner leerlingen, bvb. Membrum est pars integri. Sic Grammatica in Etymologiam et Syntaxin, Rhetorica in Elocutionem et Actionem, Dialectica in Inventionem et Judicium dividitur. Hij kiest zijn toelichting bij voorkeur uit dichters en prozaschrijvers, gelijk hij in de literatuur der classici de onveranderlijke wetten der logica nawees: - 't werd heerlijk gevonden door zijn leerlingen, 't werd hem euvel geduid door zijn bekrompen ambtgenooten: dat zij zoo, maar in onze dagen heeft Tholuck geen regt meer, om van den docent van Presles minächtend te schrijven: Er glaubte van der Philosophie keinen besseren Gebrauch machen zu können, als zur logisch-rhetorischen Erklärung der rhetorischen und poetischen Meisterschriften des Alterthums. Meen echter niet, lezer, dat de pers den paedagoog absorbeerde of dat het vorstelijk ambt een sinecuur werd. Presles bloeide prachtiger dan ooit en 't College Royal ging juist in dezen tijd voorbeeldig. Lambinus, Turnebus, Ramus - vooral Petrus Ramus - waren flonkersterren wier gloed door geheel Europa werd bewonderd. Ramus' openbaar onderwijs was, al de jaren die hij het gaf, degelijk en schoon, en iedere les een triumf. De groote zaal van 't Collége Royal, ruim genoeg voor 2000 personen, kon bijna nooit de toehoorders bevatten die de welsprekende redenaar trok. Sinds de dagen van Abélard - dit getuigen zelfs zijn vijanden - bestond er geen voorbeeld van zulk een schitterend en zoo aanhoudend succès.
Wel had Ramus gelijk, toen hij na 't vonnis van 1544, in 't gymnasium Marianum zijn lessen openende, zeide: Rigten we onzen geest op 't wiskunstig gebied, waar de gedachten altijd vrij zijn (Tres orat.). Trouwens ook daarom heerschte er vrijheid op dat gebied, omdat Ramus daar kwam, ut qui quondam in vacua venerunt: zooals Cicero schrijft in de Off.. Brandend van verlangen om zijn logica ook op de ernstiger wetenschappen, vooral de mathesis, toe te passen, moest | |
[pagina 321]
| |
Ramus deze wetenschap leeren, en hoe haar leeren zonder grondige kennis van het Grieksch? - Bewonderen wij 's mans ‘philosophique persévérance’ waarmede hij den koninklijken weg betrad. - Het eerste jaar dat ik bij hem was (1548) - schrijft Nancelius - zag ik geregeld, met het krieken van den dag, een mannetje Jan Baugerie de poort van Presles inkomen. - Jo. Baugerius was docent, en 't was voor de vierde maal dat Ramus zich zelven onder handen nam in 't Grieksch: met Baugerie declineerde, conjugeerde en doorliep hij, scherp toeziende, de minste grammaticale oefeningen. Ramus was in der tijd een der beste discipels geweest van Orontius Fineus, den eersten docent die ooit te Parijs mathesis had onderwezenGa naar voetnoot*). Gesteund door dat onderwijs nam hij in 1544, nog in zijn Ave-Maria-school, de verklaring op zich der 6 eerste boeken van Euclides met den bol. Tien jaren later kwam hij op de mathesis terug en met zooveel vuur, dat hij zegepraalde over alle hindernissen die zij in die eeuw aanbood. Hij verhaalt zelf zijn werken in de oratio de sua professione van 1563. Vier jaren lang - schrijft hij - legde ik mij toe op vakken die de Parijsche hoogeschool steeds verwaarloosd had en die, meest alle, door niemand vóór mij in dezen katheder waren gedoceerd. Ik had ondernomen de logica toe te passen op de 15 boeken van Euclides... Ik zette mij aan 't werk, onbekommerd over de ontzettende duisterheid der wiskunde en kwam vlug aan het 10de boek. Maar daar stuitte ik, in weerwil van de geleerde commentaren van Petrus Mondoreus, - waarom zou ik het verhelen in dezen katheder die getuige is van mijne studien? - daar stuitte ik op zooveel zwarigheden dat ik eens, na lang een bewijs dat mij ontsnapte te hebben gezocht, terwijl ik een uur bewegingloos zat, een soort van verdooving in mijn nekspieren voelde, zoodat ik, lineaal en passer wegsmijtende, opsprong vol wrevel tegen de wiskunde die zoo grievend is jegens hen die haar liefhebben. Doch een oogenblik later schaamde ik mij over mijn zwakheid en tot mijn pligt terugkeerend verslond ik het 10de boek en zette de studie door der pyramiden, prismen, cuben, spheeren, kegels en cylinders. Nog meer. Toen ik eenmaal de eerste klippen te boven was en de beginselen van Euclides had gedoceerd, las ik in hun geheel de sphaerica van Theodosius, de cylindrica van Archimedes. Reeds was ik op weg met Apollonius, Serenus en Pappus, en binnen weinige maanden zou ik de laatste verborgenheden der meetkunde doorgronden, toen mijn studie afgebroken werd door een gevaar dat mijn leven bedreigde. Mogt in onze dagen iemand met een acte van toelating volgens art. 72 willen meesmuilen over zooveel onnoozelheid, we zouden hem verzoeken, eerst nog even Malebranches Recherche de la vérité open te slaan. Daar kan hij lezen dat, meer dan een eeuw na Ramus, een Engelsch mathematicus meende der wetenschap een groote dienst te hebben bewezen door 't verklaren der 9 eerste proposities van Euclides. Zoo moeijelijk sloeg die studie wortel in Europa! Wat nu dagtaak is voor een 15 jarigen knaap, was in Ramus' eeuw reuzenwerk. Want men bedenke wel: er waren boeken noch meesters: om iets | |
[pagina 322]
| |
te weten, moest men lezen of liever ontcijferen de toen hoogst zeldzame werken der Grieksche wiskundigen, waarvan men volstrekt geen vertalingen, maar slechts gebrekkige uitgaven had. - Aan dat harde werk sloeg Ramus de hand, nu eens alleen, dan weer met enkele zijner kweekelingen, die hij als pépinière eener nieuwe mathematische school, onder zijn oog en leiding zich ontwikkelen liet. Uitstekend - het zij hier ter loops aangestipt - slaagde Ramus in deze opleiding. Jan Péna, zijn geliefde kweekeling, bekwam in 1556 bij vergelijkend examen, op 25 jarigen leeftijd, een zetel van Mathesis in 't Collége Royal, doch stierf tot 's meesters diepe smart, overwerkt, reeds in 1557. Voorts Forcadel, auteur eener geachte cijferkunst, Fredrik Reisner, die 't eerst den zetel door Ramus gesticht bekleedde, en d'Ossat, de toekomstige kardinaal, waren, alle van Presles, als mathematici beroemd. Overal zocht Ramus hulp en raad en onderhield daarvoor briefwisseling met alle Europesche wiskundigen: wat wonder dat hij eerlang teregt den naam kreeg van den besten mathematicus van Frankrijk? Door Péna's vroegen dood verviel zijn plan om dezen schitterenden jongeling 't mathematisch gedeelte van 't vrije onderwijs te laten uitwerken en zelf aan de Physica te gaan. Hij bleef dus in de Grieksche literatuur nasporingen doen omtrent die onbekende wetenschap die nog bestaan en wettigen vorm miste. Eerst in '59 vangt hij zijn lessen in de wiskunde aan in 't Collége Royal en een cyclus van wiskundige werken verschijnt nog later in de jaren 1566, '67 en '69Ga naar voetnoot*). (Wordt vervolgd). A.H.A. Ekker. |
|