| |
Politiek overzigt.
Voor zooverre wij onzen waarnemingscirkel niet met al te angstvallige engheid rondom ons zelven hebben zamengetrokken, heeft ons Europa in den laatsten tijd weder stoffe ter overdenking en gedachte ter ontwikkeling te over aangeboden. Bont en veelkleurig staan zij dooreen, die gebeurtenissen van den dag, als schoven op den vruchtbaren akker des tijds, welke reeds weder de kiem in zich bevatten voor latere oogsten. Gaarne gelooven wij daarbij steeds aan eene tendenz naar harmonie, aan een streven naar vooruitgang.
Wij bevinden ons te Frankfort, aan de oevers van de Main, alwaar wederom de verwezenlijking van een overoud ideaal zal besproken worden, en dat wel door eene vergadering van vorsten: de duitsche eenheid. Tallooze vlaggen wapperen vrolijk in de morgenzon van 15 Augustus, onder welke vooral de Duitsche kleuren, zwart, rood en goud worden gezien. Ware die eenheid met ellen vlaggedoek tot stand te brengen, er zou minder twijfel bestaan aan een goed resultaat dan nu. Even als thans echter onder al die vlaggen de Pruissische ontbreekt, zal ook straks Pruissen's koning - hoe dringend ook uitgenoodigd - te vergeefs in de vergaderzaal op zich doen wachten en slechts door zijne afwezigheid schitteren.
Behalve de menigte, die zich in Frankfort's straten langzamerhand verzamelt, is ook de officiële wereld dezer kleine vrije Duitsche republiek met al haren nasleep in agitatie om den voorzitter van het kongres, den keizer van Oostenrijk, op plegtstatige wijze te ontvangen. Zonderling verschijnsel! Een keizer van Oostenrijk, die eene vergadering van vorsten zal leiden, bijeengeroepen, ‘omdat hij besloten heeft de Duitsche natiën niet langer te berooven van de middelen, welke zouden kunnen strekken om hare politieke ontwikkeling te verzekeren!’
Wij hebben slechts weinige bladzijden in Oostenrijks geschiedenis terug te gaan om te hooren hoe eenmaal door een keizer van dat rijk aan een von Metternich, die hem verhaalde hoe zijn volk alles ten offer wilde brengen om de wor- | |
| |
steling tegen Napoleon I te blijven volhouden, ten antwoord werd gegeven: ‘vriend Metternich, ik wil dat modern woord volk niet meer hooren; het riekt naar republiek en guillotine! Ik bezit slechts onderdanen!’
Die taal ruischte nog te veel in de ooren van Duitschland om een onvoorwaardelijk vertrouwen te stellen in al de schoone kongres-aanspraken van den keizerlijken voorzitter. Het enthusiasme der Duitsche volken zelven was gering, en velen, die in het kongres geen doel maar middel meenden te zien, schroomden niet, bij den terugkeer der vorsten naar hunne rijken en rijkjes, de woorden van den stervenden Rabelais te herhalen: ‘Tire la ficelle, la farce est jouée!’ De groote grieve tegen het Oostenrijksch hervormingsprogramma - voor zooverre men dit met eenige zekerheid meent te kennen - is, dat het volkselement daarbij te weinig in aanmerking is genomen. Aan het overigens vrij beneveld denkbeeld eener Duitsche eenheid ligt bij het Duitsche volk het verlangen tot grondslag om daardoor meer politieke vrijheden te verkrijgen in de staten, alwaar middeleeuwsche beginselen en vooroordeelen nog in ongestoorden vrede zetelen. In de eenheid eene sterk geprononceerde centralisatie als het bedriegelijk beeld van kracht na te jagen schijnt hun doel niet; daartoe is men te zeer overtuigd van hetgeen de beroemde Ed. Laboulaye dezer dagen nog zoo juist opmerkte: ‘La vraie politique est celle qui respecte la vie partout où elle la trouve et qui en facilite le libre jeu. Ménager l'individu, l'association, la commune, le département, la province, telle est l'oeuvre du législateur moderne. Il sait que l'Etat est un organisme vivant et que la force des membres fait la force du corps entier. Quelle folie est-ce donc que d'étouffer l'énergie d'une société? L'administration hérite-t-elle de ce qu'elle tue? - Avec la centralisation, disait Lamennais, vous avez l'apoplexie au centre et la paralysie aux extrémités. Rien n'est plus vrai que cette observation: tout homme d'Etat devrait sans cesse l'avoir devant les yeux et ne jamais oublier qu'en politique l'apoplexie se nomme
Révolution.’
Vooreerst zal het Oostenrijksch hervormingsprogramma derhalve wel gelijk zoo vele andere programmata in het archief blijven berusten, door dezen als een bewijs van goeden wil bij keizer Frans Jozeph, door genen als een dekmantel voor plannen tegen Italië en Pruissen worden beschouwd. Vrij gering is overigens de troost voor den Oostenrijkschen keizer dat de Abgeordnetentag te Frankfort nog eene flaauwe uiting ten gunste van zijn hervormingsontwerp heeft gedaan door te verklaren ‘dat het als niet onaannemelijke basis te beschouwen was voor latere hervormingsvoorstellen.’
Ofschoon dus de vorstenvergadering te Frankfort het resultaat niet heeft opgeleverd, waarvan sommige euthusiasten droomden, is zij toch der pruissische regering een doorn in het oog geweest. Zij toch, die in den laatsten tijd met den heer von Bismarck-Schönhausen alle mogelijke moeite in het werk scheen te stellen om haren invloed in Duitschland te verliezen, is door het kongres als op een isoleerbank gesteld. Dit schrikt den eersten echter niet af in zijn strijd tegen de natie, daar hij immers de leuze voert: hoe meer vijanden, des te meer eer!
Bij al de strenge maatregelen tegen de liberale partij in hare verschillende
| |
| |
nuances, bij al zijne schendingen der pruissische konstitutie, bij al zijne franschdespotieke maatregelen tegen de drukpers, is hij toch nog te lankmoedig naar den zin der hofpartij, te Berlijn met den naam van ‘reactie in uniform’ bestempeld. De feodale partij zou wenschen dat hij al die halve maatregelen vaarwel zeide en gelijk Napoleon I bij de laatste kavallerie-charges tegen een wankelenden vijand op het slagveld een ‘il faut en finir!’ uitsprak. Den in het begin dezer maand genomen maatregel om het huis van afgevaardigden te ontbinden vergeeft zij hem dan ook slechts als eene laatste vaderlijke zwakheid jegens de ongehoorzame landskinderen.
In eene verkiezingscirkulaire doet overigens de heer von Bismarck nog eene poging om op de eerzucht der natie te werken. Hij roept haar op tegen den buitenlandschen vijand, die Pruissen bedreigt: het vorstencongres te Frankfort. Hij spoort haar aan om met het oog op dien vijand alle partijschappen te vergeten en in de verkiezingen te toonen dat haar eene onwrikbare getrouwheid aan de dynastie bezielt.
Te vergeefs dergelijke oproeping! De strijd tusschen willekeur en vrijheid moet ook in Pruissen even als in andere landen volstreden worden. Die edele vrijheidszin vertoont zich bij deze natie geenszins als eene vernuftig uitgedachte formule voor onderdrukking van anderen aard, gelijk in Frankrijk weleer het geval was; de Duitscher heeft de vrijheid lief, niet met den hartstogt van het oogenblik, niet - zoo als Heinrich Heine ergens zegt - als de Franschman zijne maîtresse; de Duitscher heeft de vrijheid lief als zijne oude grootmoeder, die nimmer te vergeefs een plaatsje aan zijn haardvuur vragen zal en dan tooververtellingen uit het verleden en voor de toekomt verhaalt.
Kalm, maar vastberaden en onwrikbaar schijnt de pruissische natie - trots allen tegenstand - den strijd niet te zullen opgeven tegen de middeleeuwsche overblijfselen van adelvergoding en burgerverguizing.
Woedender en hartstogtelijker wordt de vreeselijke kampstrijd gestreden aan de boorden van den Weichsel, alwaar de ongelukkige poolsche natie nog altijd aan de klaauwen van den noordschen Colossus tracht te ontkomen. Hoopvol flikkerden de stralen der opkomende vrijheidszon, toen Langiewicz nog blijken gaf van eenige militaire en politieke bekwaamheden, toen Europa nog op de luidruchtigste wijze sympathie te over had, toen Frankrijk, Engeland en Oostenrijk zelfs zich tot eene ligue vormden ten gunste der onderdrukte natie en de allereerste diplomatieke nota's naar de russische hoofdstad werden opgezonden!
Nog slechts korten tijd geleden, in het begin van Augustus, meende men in de vrij oorlogzuchtig geschrevene brochure: ‘keizer Napoleon, Polen en Europa’ eene uiting te zien van Napoleon's gevoelens. En thans! Waar is de dictator van Polen, waar is de sympathie van Europa, waar is de ligue der drie mogendheden?
Voorzeker hing Polen's behoud niet van Langiewicz alléén af, maar zoovelen zijner opvolgers in het bevel over poolsche opstandelingen zijn reeds na hem - en om nimmer terug te keeren - van het tooneel des opstands verdwenen. Nog onlangs sneuvelde Lelewel.
De tijd der sympathie van Europa is voorbij. De wufte publieke opinie houdt zich reeds met geheel andere vraagstuk- | |
| |
ken bezig, en de natie, welke maar niet sterven wil, wordt vergeten. Men stelt zelfs geen belang meer in den strijd à coups de plume der fransch-engelsch-oostenrijksche alliantie, welke zelve in den laatsten tijd ook vrij wankelbaar is geworden. Immers, men hoorde de dagbladen eenigen tijd geleden gewagen van eene poging om toenadering tot stand te brengen tusschen Frankrijk en Rusland waarbij Pruissen het koppelteeken zou wezen. Wel heeft het ministerieel orgaan in Frankrijk, de Constitutionnel, toen die poging mislukt scheen, met vrij wat ophef die geruchten tegengesproken, doch het gevolg daarvan was dat zij nog dieper wortel schoten.
Intusschen had de russische minister van buitenlandsche zaken, prins Gortschakoff zijne antwoorden op de laatste notas der drie mogendheden bepeinsd en heeft ze eenige dagen geleden afgezonden. De laatste depeches van Frankrijk, Engeland en Oostenrijk zijn thans bekend gemaakt, doch verschillen weinig van den geest, waarin vroegere vervat waren: à coups de plume willen wij voor de Polen strijden, à coups de sabre nooit!
Zoo worden dan de Polen - na al die aanmoedigingen en beloften van Europa - aan hun lot overgelaten! Eh bien! - zegt de Franschman, die nog altijd eene soort van ridderlijke genegenheid voor hen heeft overgehouden - la fatalité ne se discute pas, on plie les épaules, et voila tout!.... Bittere vrucht van eigen ondervinding; ook hij buigt de schouders onder de ijzeren hand van Napoleon, die het nu en dan zelfs niet meer noodig acht haar met den fluweelen handschoen te bedekken.
Toch gelooven wij dat Frankrijk, als het des daags de schouders diep, zeer diep heeft nedergebogen, des avonds wel eens eene treurige gedachte wijdt aan eigen toestand. Misschien fluistert dan eene nevelachtige hoop hem troostend in dat het laatste bedrijf van het fransch revolutie-drama nog aanstaande is. Misschien vindt hij voor die gedachte dan eene uitdrukkingsformule in een der laatste raauwe wanhoopskreten, door Victor Hugo tegen den derden Napoleon geslingerd: ‘Vous ne voyez donc pas que le Deux-Décembre n'est qu'une immense illusion, une pause, un temps d'arrêt, une sorte de toile de manoeuvre.... vous regardez stupidement la toile, les choses peintes sur ce canevas grossier, le nez de celui-ci, les épaulettes de celui-là... ce mélange de caricatures et de spectres, et vous prenez cela pour des réalités! Et vous n'entendez pas au delà, dans l'ombre, ce bruit sourd! vous n'entendez pas quelqu'un qui va et vient! vous ne voyez pas trembler cette toile au souffle de ce qui est derrière!’
‘Ce bruit sourd’ wordt somtijds reeds beangstigend en schrikverwekkend! Zoo begint de fransche natie reeds minder ingenomen te worden met al die expeditiën naar de verst verwijderde oorden der wereld, naar China, Cochinchina, Mexiko, welhaast misschien ook naar Madagascar, alwaar onlangs koning Radama als slagtoffer der revolutie viel en in hem de beschermer der vreemdelingen.
Vooral Mexiko schijnt op dit oogenblik Napoleon III bezig te houden. Naauw was een zeer klein gedeelte der uitgestrekte mexikaansche republiek door de fransche troepen, ten koste van stroomen bloeds bezet, of te midden der fransche bajonnetten werd de natie - eene vergadering van een tweehonderdtal personen - omtrent den in te voeren regeringsvorm ge- | |
| |
raadpleegd. Aan eene commissie van vijf leden dezer vergadering werd nu opgedragen om daaromtrent een rapport in te dienen. Een blik op de vroegere geschiedenis van Mexiko leidde de heeren Aguilar, Velasquez de Leon, Orozco, Marin en Blanco tot een vrij klerikaal gekleurd verhaal van de laatste jaren, waarin zij hunnen tegenstanders de namen van schurken, moordenaars en roovers niet spaarden. De konklusie was voorts dat er van republikeinsche regeringsvormen niets goeds meer te wachten was, tengevolge waarvan de monarchale werd voorgesteld met den aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk tot keizer. De vergadering nam deze konklusiën aan, en... de mexikaansche natie had gesproken. Of de Oostenrijksche aartshertog aan deze ‘volksstem’ gehoor zal leven ligt evenwel nog in het duister.
Als een bewijs nog hoe de klerikale partij zich thans in de schaduw der fransche bajonetten meester van Mexiko waant, zij hier nog opgeteekend dat de Augsburgsche Allgemeine Zeitung eene mededeeling uit Vera-Cruz heeft ontvangen, waaruit bleek dat het voorloopig bestuur te Mexiko het voornemen had om de monniken-orden weder in te voeren. Te elfder ure werd dit echter door den maarschalk Forey belet.
Intusschen zwerft de president Juarez van de eene naar de andere plaats in de mexikaansche binnenlanden. Zijne laatste proklamatie, waarin hij zijne landgenooten ter verdediging opriep, had dan ook iets wanhopigs, al herinnerde hij: ‘dat Napoleon na de inneming van Madrid en andere steden toch geen meester van Spanje was gebleven; dat Napoleon toch uit Rusland terug moest trekken, al had hij zegepralend den intogt binnen Moskou gedaan!’
Zoekt Juarez overigens hulp bij de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, het nieuwe Mexikaansche keizerrijk tracht zich aan te sluiten bij de Zuidelijke ‘rebellen.’
Dat uit deze verwikkelingen voor Napoleon III, die ‘zoo belangeloos’ de rol van beschaver van Mexiko op zich heeft genomen, nog een aantal moeijelijkheden kunnen voortvloeijen werd nog onlangs zeer uitvoerig door l'Opinion nationale betoogd, welk dagblad daarbij weder gelegenheid vond om zijn haat tegen Engeland te uiten.
‘Wanneer men - zoo spreekt prins Napoleon's orgaan - zich slechts een oppervlakkig denkbeeld wil maken van al de verwikkelingen, die de Mexikaansche expeditie ons nog belooft, behoeft men zich slechts te herinneren op welken toon zij door de Engelsche drukpers besproken wordt. De Engelschen, die zooveel leven maakten toen Frankrijk, in overeenstemming met Italië, bezit nam van Savoye, - de Engelschen, die alleen bij het denkbeeld eener uitbreiding van Frankrijk aan den Rijn, ijskoud worden voor Polen en ongevoelig voor het genoegen om hunne eeuwen-oude mededingers in Azië te vernederen, - diezelfde Engelschen hebben geen oogenblik opgehouden om hunne voldoening te betuigen in onze Mexikaansche onderneming. Reeds in de eerste dagen dier expeditie voorspelde The Times, dat wij genoopt zouden worden om onze verovering zelf te besturen, en wel verre van zich te verontrusten over eene vermeerdering van magt, welke daaruit voor ons zou voortvloeijen, heeft zij zich zelve met onze expeditie geluk gewenscht met eene hartelijkheid en opregtheid, nimmer door ons mistrouwd. En waarlijk, zou
| |
| |
Engeland zich zelven niet geluk wenschen! Tot nog toe was het bijna verzekerd, bij een conflict met Frankrijk, de Vereenigde Staten tegenover zich te zien. Thans daarentegen mag Engeland teregt op hunne medewerking vertrouwen. Terwijl Engeland derhalve ziet dat wij ons zelven, zoo geheel uit eigen beweging, tot natuurlijke vijanden maken van de Vereenigde Staten, is het buiten zich zelven van vreugde en tracht ons door zijne gelukwenschingen aan te moedigen om nog dieper in den poel van jammeren te zinken, waarin wij ons zelven reeds gestort hebben. Ware er kans dat wij eenig voordeel zouden kunnen behalen, waarlijk, Engeland zou zich niet zoo vrolijk betoonen!’
De Vereenigde Staten zien dan ook met half verbeten woede het zoo dier beginsel van Monroë, waarbij alle vestiging van Europesche natiën op het vaste land van Amerika moet worden belet, door Frankrijk deerlijk geschonden. De nog altijd voortwoedende burgeroorlog, welke geld en energie blijft verslinden, is echter een groot beletsel om aan die woede bot te vieren. Waarschijnlijk zou ook Napoleon nimmer de Fransche vlag van Mexiko's wallen hebben zien wapperen, indien zich de Amerikaansche unie-boom nog fier ten hemel hief, gelijk weleer. Thans is hij echter geknakt, en aan den strijd is nog geen einde te aanschouwen, al werden reeds zoovele steden ingenomen, zoovele overwinningen behaald.
Thans is een groot gedeelte der strijdkrachten van het Noorden voor de sterke vesting Charleston, de hoofdstad van Zuid-Carolina vereenigd, terwijl elders de belegering van Chattanoga, de sleutel van de positie der geconfedereerden in oostelijk Tenessee is aangevangen. De toestand van het Zuiden is bovendien zoo hagchelijk, dat men van eene wapening der negers durft spreken, dat de meester de hulp van zijn slaaf schijnt te willen inroepen en aan Jefferson Davis het plan wordt toegedicht om met het slavernij-beginsel te transigeren, hetwelk door hem zelven eenmaal ‘als de hoeksteen van den nieuwen staat’ werd beschouwd. Velen gelooven echter dat eene dergelijke gedachte, dat een dergelijk voorstel door den president der confederatie met een ‘non possumus’ zou bejegend worden.
‘Non possumus!’ het wederwoord van den wereldlijken vorst op het vatikaan, die van geene transactie wil hooren. Koud en kil troont hij nog in het Europa der 19de eeuw als een anachronisme. Nu en dan klaagt hij in allocutiën aan de hooge geestelijkheid over ‘de gruwelijke en monsterachtige dwalingen onzer dagen, over de minachting, welke der geestelijkheid te beurt valt, over het uitplunderen der geestelijke goederen’ en zooveel meer. Toch glinsteren voor Pius IX nog eenige lichtende starren in den donkeren nacht dezes tijds, troost vindt hij in den St. Pieterspenning en in de martelaren in.... Cochinchina.
‘Non possumus!’ - en zoo zal het wel blijven, zoolang de bajonnetten der Fransche troepen op de zeven heuvelen blijven glinsteren.
Intusschen tracht Italië zich - ook zonder gewenschte hoofdstad - zooveel mogelijk te constitueren en de zoo verschillende elementen, waaruit het nieuwe koningrijk bestaat te doen zamensmelten. Nu en dan ontvalt echter aan koning Victor Emmanuel een man, die hem zoo gelukkig ter zijde stond in het grootsche
| |
| |
werk der eenheid. Zoo overleed dezer dagen Giuseppe Lafarina, aan wiens nagedachtenis het officiëel dagblad te Turijn eenige regelen gewijd heeft, welke van diepen weemoed getuigden.
Dat werk der eenheid wordt echter met kracht voortgezet en in de beteugeling der klerikale en Bourbonsche zamenspanningen verleent ook sedert eenigen tijd Frankrijk zijne medewerking. De uitlevering der roovers-passagiers op de Aunis strekte daarvan weder ten bewijze.
Terwijl Italië derhalve den goeden weg tot bloei en vooruitgang schijnt te betreden, is ook het rijk, hetwelk zoolang de volant der politieke raket van de drie beschermende mogendheden was, eindelijk tot eenige schijnbare kalmte gekomen, en verwacht het binnen kort den nieuwen koning George uit Denemarken in zijne hoofdstad. Zonder het stellen van eenige voorwaarden schijnt Denemarken echter niet een zijner zonen naar het verre Zuiden te hebben doen vertrekken; onder deze voorwaarden meent men ook de bemiddeling van Frankrijk en Engeland in de Holsteinsche kwestie te moeten stellen. Deze moeijelijke kwestie treedt in de laatste dagen weder scherper op den voorgrond.
Kan Griekenland onder George zeer zeker eene gelukkige toekomst te gemoet gaan, het ‘groote denkbeeld’ om de grenzen verder uit te breiden zal vooreerst nog wel niet ten uitvoer worden gebragt. Een volk, hetwelk zooveel moeite heeft gehad om een koning te vinden, verkeert nog niet in een toestand om een christen-keizer te Byzantium te doen troonen.
De onttroonde koning Otto woont thans te Bamberg. Treurig einde; zou het in der tijd door zijn toenmaligen medekandidaat voor de Grieksche kroon voorzien zijn geworden, toen hij - gelijk men spottend lachte - het leuvensche bier boven den nectar verkoos! Soms moge het ietwat schuimen, maar toch is België met al zijne oneenigheid en partijschap een land, hetwelk eene hoogte heeft bereikt, waartoe vele natiën eerst in latere jaren zullen geraken. Hoe vrij en ongedwongen uitte niet de katholiek zijne meening op het Congres te Mechelen, terwijl eenige dagen later niet verre van daar l'Association internationale pour les sciences sociales, als schitterend teeken des tijds, hare tweede vergadering opende. Ook eene treurige snaar werd in die openingsrede door den voorzitter aangeroerd. De namen van Verhaegen en Callier werden genoemd. Bezit België hunne personen niet meer, hunne beginselen leven evenwel steeds voort.
Middelburg, 20 September 1863.
W.A. van Hoek.
|
|