| |
| |
| |
Alweêr zoo'n afbreker.
Niet zóó verheft gij den Javaan. Door Jhr. J.K.T.H. von Schmidt auf Altenstadt. - Breda, Broese en Co. 1863.
Onder bovenstaanden titel ontvangen we zeer bekende eenvoudige waarheden, aangaande het karakter en de eigenschappen van den Javaan, voor wien de Schrijver dezelfde sympathie koestert, welke ieder, die in de gelegenheid was deze Indianen te leeren kennen, hun zal toedragen. - ‘In de aanvallige, weeldrig liggende dorpen en dessas, zegt de Schrijver, blz. 8, waar de Javaan leeft en werkt, zult ge eene ongekende gastvrijheid aantreffen, ge zult hem daar vinden met zijne vrouw en kinderen vergenoegd en vreedzaam, de vrouw, die hem trouw is, beminnende, zijne kinderen hartstogtelijk lievende, zijn vee waardiglijk verzorgende en met het oog welgevallig gerigt op de gevulde rijstschuur. Des morgens om vijf ure, maakt hij zich gereed, om met zijn buffels of ossen naar den veldarbeid te gaan en zingende ziet ge hem de vruchtbare aarde omwerken tot zoo lang het vee weigert voort te gaan. Werken met hoofd en hart, dat doet de Javaan, het zijn geen lappen grond die hij zoo maar omwroet en ruw weg bezaait, neen! het zijn tuinen die hij aanlegt en die hij doorsnijdt en omzoomt met beken, ja tuinen, die hij als het ware aan de bergen ophangt.
‘Vaak denkt men dat kunstmatige werken het water opstuwen, en de overvloedige besproeijing en die breede watervallen zijn toch slechts het eenvoudig werk van den Javaan, die in een oogopslag de waterlijn en de kracht van den stroom weet te bepalen: de bespanning van zijn ploegvee, zijne gereedschappen, alles getuigt van zijne vaardigheid en zijn scherp vernuft op het gebied van den landbouw; wat dáár op den ontgonnen grond te aanschouwen valt, zult ge te vergeefs in menige streek van Europa zoeken. Evenzeer is dit het geval met den handel. Men doet geen vijftig passen op Java's groote of binnenwegen of men ontmoet vrouwen en mannen beladen met koopwaren, die zij dagen ver wegvoeren, om er de meeste voordeelen van te trekken. Als gij hen eenige dagen later, naar huis keerende, weder zoudt ontmoeten, dan zoudt ge hen voor een groot gedeelte evenwel nog beladen vinden, want het is niet altijd geld dat zij voor hunne waren vragen, maar andere artikelen, welke hunne landstreek niet voortbrengt of welke daar niet geteeld worden. Wilt gij u overtuigen of er werkelijk handelslust onder die inlandsche bevolking bestaat? doorkruist dan Java in alle rigtingen, hier vindt ge de markten met vee overladen, ginds met allerlei voortbrengselen van den grond, met vruchten, medicijnen, lijnwaden, landbouw-gereedschappen, voortbrengselen van allerlei aard, gouden en zilveren, koperen en ijzeren voorwerpen en al wat men slechts bedenken kan in lijfsieraden en kramerijen. Deze markten (passers) worden naar mate der localiteiten, dagelijks door duizende koopers en verkoopers bezocht.’
| |
| |
Zie daar eene eenvoudige, maar getrouwe schets van het leven en dagelijksch bedrijf der Javanen, waarvan niemand, die de waarheid lief heeft, iets zal willen afdingen. Is het geen liefelijk aartsvaderlijk beeld dat Schr. u te aanschouwen geeft? hoe hemelsbreed verschilt het van dat andere, u door de vrienden van den gedwongen arbeid voorgespiegeld, volgens wie ‘de Javanen vadzig en traag, te lui en onverschillig zijn om voor hun eigen belang te arbeiden, of iets voort te brengen, waartoe ze alleen door dwang en vrees voor straf zouden kunnen gedreven worden, zoo dat zij ongeschikt zijn vooreen' toestand minder drukkend en knellend dan die is waaronder zij nu leven! ‘Nog niet vatbaar en rijp om eenige weldaad der beschaving deelachtig te worden! - Bij eenig nadenken gevoelt ge ligt, dat zij die zoo opzettelijk de waarheid verkrachten, eene zóó misvormde voorstelling van den Javaan noodig hebben, om hunnen invloed, hunne privilegiën en voordeelen te behouden; want ligt zult ge hun uwen bijstand en steun verleenen, wanneer ge gelooft wat ze u dagelijks toeroepen, ‘zonder dwang, geen koffij, suiker of andere produkten voor uwen handel en scheepvaart, en ook geen batig slot!’ Eene verzekering die te gereeder ingang vindt, als ze - zoo als doorgaans - gepaard is aan de liefderijke Christelijke bijvoeging: wilt ge den Javaan weldoen en hem ontheffen van den gedwongen arbeid, sluit u dan bij ons aan, help ons hem te beschaven en als mensch te verheffen. Op uwe vraag: wat men daartoe al heeft aangewend en hoe ver men met die beschaving reeds is gevorderd, gedurende de twee honderd en vijftig jaren, dat de Javanen aan dat stelsel van geforceerde kultuur en levering van hunne producten tegen te geringe betaling, onderworpen zijn? dan zal men u antwoorden: ‘vier à vijfhonderd millioen gulden hebben we reeds in onze staatskas als vruchten van hunnen arbeid ontvangen en de honderd millioenen of
méér die ge voor de door u verlangde spoorwegen noodig hebt, zullen ze u ook leveren, wat begeert ge nog meer? Met hunne beschaving en verheffing als mensch moet men natuurlijk zeer langzaam en voorzigtig te werkgaan, slechts bij droppels mag men hun die heilzame artsenij toedienen, wil men hen niet vergiftigen; wij alleen weten hoe behoedzaam men daarin zijn moet, het is ons gelukt, om al de verderfelijke middelen, die de Europesche volken zoo veel jammer en schade hebben berokkend, van Java verwijderd te houden. De regtmatige klagt der Pruissische Jonkers: “Dat de regering te zeer bevordert de stoffelijke belangen van 't algemeen, waardoor te veel welvaart verspreid, en het volk bij den dag onhandelbaarder wordt,” zult ge nergens op Java vernemen. Scholen voor het volksonderwijs hebben we zorgvuldig geweerd, zoo dat de Javaan nog precies zóó beschaafd is, als voor twee en een halve eeuw; wij hebben hem weten te behoeden voor den verdorven geest des tijds, maar krachtig bevorderd zijne slaafsche onderwerping aan zijne hoofden, wie hij alles gewillig afstaat, zonder in verzet te komen, al was de roof en het onregt ook nog zóó groot en schreeuwend; hij lijdt en duldt en zwijgt eerbiedig: dat komt van het prestige van ons beschermend gezag! Noem ons een volk waar de veredeling en beschaving reeds zulke schoone gouden vruchten dragen. En onze middelen, zijn zoo dood eenvoudig.’ De heer Schmidt leert ze u kennen op
| |
| |
blz. 43 enz. Hij logeerde bij een zijner vrienden die controleur was in eene (lekkere) afdeeling, waar hij het al te druk had met de correspondentie, met de rapporten, de policiezaken, de kas enz. dan dat hij zich met het volk of de koffijtuinen - die 28,000 pikols opleverden - konde bemoeijen; maar hij had goede hoofden die hij vertrouwen kon, die er dan ook voor zorgden, dat de tuinen, de bruggen en de wegen net, zindelijk en goed in orde werden gehouden. De controleur wees den Schrijver op een stapel papieren volgeschreven over policiezaken; op zijne opmerking: ‘Dan schijnt het hier toch niet regt pluis te zijn en er nog al wat slecht volk te loopen’ - ontving hij het volgende antwoord: ‘O! neen! dat gaat nog al, maar zie daar heb ik nu eigenlijk liefhebberij in. - Policiezaken, daar leef ik voor, en als gij zaturdag hier zijt, zal ik u doen zien, dat de Jaksa (officier van Justitie) en ik de zaken niet met woorden of bedreigingen afdoen; - ik ken maar één middeltje, om den boel in orde te houden, en dat is de rotting; - de rotting houdt de tuinen schoon; - de rotting bezorgt de koffij, - de rotting zorgt dat wij op de wegen, de veêren onzer bendie's niet breken, de rotting in één woord is het zinnebeeld van de kracht waarmeê wij regeren, en ik durf te wedden, dat gij in geene residentie-afdeeling van Java komt, waar de Javanen zóó onderdanig en nederig zijn als in de mijne. - Ik duld hier geene deserteurs van andere Residentiën, en krijg ik er nu en dan eens eenige in handen, die zonder pas reizen en mij willen wijsmaken, “dat zij werk komen zoeken”, laat ik er eerst “20 optellen” en hen daarna over de grenzen brengen.’ Toen hij mij, zoo vervolgt de Schrijver, eindelijk na gezegd te hebben dat zulks zijne grootste liefhebberij was, verhaalde, dat er zaturdags
gemiddeld werden afgestraft 15 a 20 personen; en toen ik hem had doen opmerken, dat hij dan wel vlug werkte, als hij in een' morgen al die zaken tot klaarheid kon brengen, wees hij mij andermaal op de hoofden, in wien hij een groot vertrouwen stelde en voegde mij toe: ‘Ik heb het te druk, om mij met al die beuzelingen te lang bezig te houden en ga dus op mijne ondergeschikten af.’
Ge ziet het, Nederlanders, het beschavingswerk der Javanen is in goede handen! Vindt ge de middelen misschien wat heroisch? vergeet dan niet, dat het een exceptioneel volk is, zoo als er geen ander op de aarde leeft, maar dat wij ons beijveren te veredelen en te verheffen; zij die daaromtrent andere denkbeelden koesteren zijn besmet met verderfelijke westersche begrippen, die in Indië niet van toepassing zijn; ook onze Schrijver - wij waarschuwen u welmeenende - is niet geheel vrij van den verfoeijelijken tijdgeest, ge zult dit ligt bemerken op blz. 49 waar hij het volgende schrijft:
‘Stelt u eens voor, Nederlandsche landbouwers, dat policie-agenten het regt zouden hebben, of liever zich het regt zouden aanmatigen, op uwe velden, met allerlei gewassen bezaaid en beplant, te komen en dat zij u noodzaakten den oogst af te leveren aan den eersten den beste; of uwe paarden en koeijen opeischten tot waarborg van de nog niet rijpe veldvruchten; - stelt u voor dat die agenten u zouden zeggen: ‘Wij komen dat nemen omdat gij uwe belasting niet hebt voldaan.’ - Stelt u eens voor dat ge bij weigering aange
| |
| |
grepen en opgesloten werdt met allerlei soort van boosdoeners, in eene gevangenis die - zoo als ik er velen zag - geen licht noch lucht hadden, bij anderen weder te veel lucht, waar het dak de gloeijende zonnestralen inbragt, omdat het slechts eene groote oude mat was, die u evenmin beschutte voor zonnesteken als voor regen, waardoor gij gemakkelijk zoudt hebben kunnen ontvlugten, als men u niet, om den wil van dat geïmproviseerde dak, de beenen had vastgeklemd gehouden in het, met sterk slot voorzien, blok.
‘Wat zoudt gij doen? - Gij zoudt gewis met billijke klagten u trachten te wenden tot de overheid, herstel vragen voor het u gedane onregt; maar als die noodkreet nu moedwillig gesmoord werd en nimmer ter oore kwam van uwe overheid, en in het tegenovergestelde geval als die overheid nu eenmaal het systeem aankleefde, om quand même en door wien ook, de belasting te doen invorderen, zonder eenig onderzoek te willen doen instellen naar uw onvermogen, en zooals thans gelukkig hier het geval is, ten minste met eenige vormen voor te bereiden tot betaling daarvan, gij u op zekeren morgen voeldet aangrijpen en boeijen en naar de hoofdplaats vervoeren, alwaar gij na weken lang in den kerker te smachten en te wachten op uitkomst, u eensklaps ziet gebragt voor de Justitie, welke u op aanklagt van veldwachters of policie-agenten, wegens het indienen van klagten jegens hen, hoort schuldig verklaren aan verzet tegen de policie, en gij deswege wordt veroordeeld tot 20 rottingslagen en drie maanden dwangarbeid in den ketting - zoudt gij na die onteerende straf, na drie maanden in uw dorp terug gekeerd, zoudt gij of uwe zonen nog vrijwillig zaaijen en planten, zoudt gij uwe erven opsieren met fijne vruchtboomen, zoudt gij zorgen voor de voortteling uwer koeijen? - zoudt gij als deze of gene stedeling, u uit uwe nachtrust kwam wekken en u gelastte, om hem onverwijld te volgen, om op uren afstands van uw huis, dagen lang voor niet te gaan werken aan Gouvernements-bruggen en wegen; en als ge dan afgemat, en uitgehongerd te huis gekomen, uwe vrouwen en kinderen niet meer aantreft en uw vee weg was of vermagerd terugvondt; zoudt gij, als gij den tijd hadt moeten laten voorbijgaan, om intijds de bezaaijing en beplanting van uwe akkers te bewerkstelligen, omdat gij hout en materialen hebt moeten aanslepen uit ver verwijderde bosschen, zoudt gij dan nog denken aan de voortzetting van uwen ijver voor de
bebouwing uwer velden, en blijven hechten aan bezittingen die gij geen oogenblik zeker zijt te kunnen blijven bewaken? Ik geloof het niet! Gij zoudt hoofd en armen laten hangen, gij zoudt op wraak en zelfmoord bedacht zijn. - Gij zoudt allen moed verloren hebben, en aangezien worden als een lui, dom, onbeschaafd en wild mensch, waarvan men niets kan verwachten dat goed is. - Ziet, dat is het lot van den Javaan op vele plaatsen, en het is daarom dat hij wordt beschouwd als onwaardig en onbekwaam om op zich zelven te staan en dat men hem uitscheldt voor lui en onverschillig. Neen! de Javaan moge het aanzien daarvan hebben, maar zóó is hij niet als men hem goed bejegent; alles wat hij doet getuigt van het tegendeel, en wie zal mij betwisten dat ik zeg, dat hij zeer oplettend en vlijtig is als men hem zijne vrijheid niet ontrooft: op de landen in Soera- | |
| |
carta en Djocjocarta, waar gij toch zeker den Javaan van den echten stempel moet zoeken, hebben wij de beste voorbeelden voor zijne goede hoedanigheden.’ De Schrijver verzekert bij eigen ondervinding, dat de bevolking vrijwillig ten arbeid komt, met lust werkt en met trouw de belangen behartigt van hem voor wien zij arbeidt, zoodra zij maar ontslagen is van de onderdrukkende hand harer hoofden, onder het gezag komt van den Europeschen landheer en ondervindt dat zij billijk behandeld wordt en weet dat er voor hare belangen gezorgd en gewaakt wordt, dat er geen afzetterijen plaats hebben en dat ieder zijn deel van het werk en zijn zuiver loon ontvangt. ‘Datzelfde verdrukte volk, zegt hij, beplant dan zijne velden, drijft vrolijk zijn vee langs bergen en valeijen en gevoelt zich gelukkig in het genot van eigendom en vooruitzigt op welvaart. Staat hij in de Gouvernements-residentiën, op den eersten eisch van den minsten policiedienaar, zijne have en goed af, hij weigert aan zijnen Europeschen meester in de
vorstenlanden het kleinste hoekje land, dat hem als zijn deel is toegewezen. Ik beroep me op al de landhuurders in de vorstenlanden, of het mogelijk is, onregtmatig bezit te vorderen van de opgezetenen, van wat ook? En zoudt gij een hunner met geweld willen dwingen iets van het hem toebehoorende af te staan, hij zou u zulks beletten, en voor het minst genomen u onmiddellijk bij het bestuur aanklagen, en rekent er op dat hij voor zijn regt zal strijden zoolang tot hij zijne zaak wint. - Daar is het hemelsbreed onderscheid tusschen den Javaan die onder zijne eigene hoofden staat, en van hem die onder het onmiddellijk beheer van regtschapene Europeanen leeft. - Wilt ge dus den Javaan als mensch verheffen, en zijn natuurlijk regt op geluk geven, reorganiseert dan het Binnenlandsch bestuur op Java; - het zal eenige honderd-duizende guldens aan den staat kosten, maar de vruchten van overvloedige industrie en landbouw zullen dat dubbel en dubbel vergoeden; geeft hem rust, veiligheid - en bescherming tegen onregt en verdrukking - door het daarstellen van eene krachtige en uitgebreide policie, onder Europeesch toezigt.’
Zoo als wij boven zeiden, het is een lief boekje, dat wij aankondigen, kort en bevattelijk, eenvoudig en zoo natuurlijk der waarheid getrouw, zonder eenige partijdigheid. Zoo wij hopen, zal hetgeen wij er uit afschreven velen aanmoedigen om het zich aan te schaffen, ten einde zich bekend te maken met den waarachtigen toestand van een volk en eene maatschappij, waaromtrent zoovele valsche voorstellingen verspreid zijn. Op ieder beschaafd Nederlander rust de pligt de kennis niet af te wijzen die hem hier in slechts 58 bladzijden trouwhartig wordt aangeboden, aangezien hij zijn aandeel geniet in hetgeen, ook in zijn naam en op zijne verantwoordelijkheid, van de Javanen gevorderd wordt en in onze schatkist vloeit. Ieder onzer, die zich daaromtrent onverschillig betoont, is medepligtig aan de verdrukking en het lijden dat dit goede volk onder de tyrannij, de schraapzucht en inhaligheid zijner hoofden treft, die den geringen man tot een lastdier verlagen. - Ook ons finantieël belang is er in betrokken, volgens den Schrijver zouden de koffijtuinen, die onder het vaderlijk beheer van den genoemden controleur 28,000 pikols koffij opbrengen, wel 10,000 pikols méér opleveren indien ze volgens het plan
| |
| |
van den Graaf Van den Bosch aan partikuliere ondernemers waren verpacht; passen we dit op de gezamenlijke koffijtuinen van Java toe, dan zouden de landsinkomsten, op dit artikel alleen, met 10 à 12 millioen guldens verhoogd worden. De Natie, die zulke bronnen van welvaart bezit, diende zich met hare waarde meer bekend te maken en de exploitatie niet maar over te laten aan ambtenaren en eenige bevoorregten, wier inzigten en bijzondere belangen het mede brengen, dat stilstand en wanbestuur, dat onkunde en dwaalbegrippen blijven heerschen bij de groote menigte, ten aanzien van bezittingen, die ons wéér magtig en groot zouden maken, indien we slechts den weg wilden inslaan, dien kennis, wetenschap en beschaving aanwijzen.
X.
|
|