in een Nederlandsch gewaad te steken. Niettegenstaande de menigte in Engeland verschenen geologische werken van den beroemden Sir R. Murchison, Sir C. Eijell, Sedgwick, Sir Henri de la Bèche en anderen, heeft toch Page's Advanced textbook spoedig drie uitgaven beleefd.
Met ingenomenheid nam ik dit boek in handen, en mijne verwachting werd bij het doorlezen er van geen oogenblik teleurgesteld, zoodat ik, als mijne bescheiden meening mag uitspreken, dat de heer Winkler zijne taak loffelijk heeft volbragt, en dat zijn werk in eene groote leemte voorziet en ruimschoots aanbeveling verdient als een uitmuntend handboek zoowel voor gymnasiën en instituten, als voor liefhebbers dezer nuttige en aangename wetenschap, die bestemd is om de plaats in te nemen van de dichterlijke bespiegelingen over de schepping van hemel en aarde, verouderde begrippen te doen verdwijnen, ons een dieperen blik te doen slaan in het groote scheppingsplan, en die meer dan eenige andere natuurwetenschap, op eene uitstekende wijze zal bijdragen tot ontwikkeling en veredeling van het menschdom en om de Majesteit en Almagt van den Grooten Bouwheer van het Heelal heerlijker te doen uitkomen.
Een oppervlakkige schets van den inhoud van het boek zal welligt bijdragen om het meer algemeen bekend te maken en tevens mijn gunstig oordeel te staven.
In de drie eerste hoofdstukken handelt de Schrijver over geologie in het algemeen, over de aarde in hare toestanden en betrekkingen tot het zonnestelsel, dampkring, enz., over de veranderingen van de aardkorst door werking van den dampkring, van het water, van bewerktuigde wezens, scheikundige werking, die van het vuur, en geeft hij aan het slot van elk hoofdstuk een overzigt, bevattende ophelderingen en aanmerkingen. Zoo bespreekt hij in het overzigt van het 3de hoofdstuk op eene bevattelijke wijze de twee voornaamste theoriën over het ontstaan en de eerste toestanden der aarde nam. het Plutonismus en het Neptunismus. Niet zonder verbazing zal menigeen op blz. 43, lezen, dat onze aarde, volgens berekeningen van Bisschof, en anderen, 353 millioenen jaar noodig heeft gehad om van den staat van witgloeihitte zoo ver af te koelen, dat er organisch leven op hare korst mogelijk was.
Het 9de hoofdstuk geeft eene definitie van de Palaeontologie d.i. de kennis van de versteende planten en dieren, die merkwaardige overblijfselen uit een ontzettend lang verleden tijd en niet ten onregte wel eens de gedenkpenningen der Schepping genoemd, benevens eenige algemeene kenmerken van dieren en planten, en in het 10de en de volgende hoofdstukken worden op eene bevattelijke wijze achtereenvolgens de verschillende formatiën of stelsels beschreven, als het oudste het silurische, het devonische, het steenkolen- en het permsche-stelsel, welke vereenigd het primaire tijdvak wordt genoemd; vervolgens het trias-, jura- en krijtstelsel of het secundaire tijdvak, terwijl het 17de hoofdstuk aan het tertiaire stelsel of tijdvak gewijd is.
In het 18de hoofdstuk behandelt S. het diluviale tijdvak met de zoo merkwaardige beenderenholen, de zwerfblokken en de zoogenoemde ijsperiode waarvan de oorzaak altijd nog min of meer duister is.
In het 19de hoofdstuk spreekt S. vrij uitvoerig over de hedendaagsche of alluviale vormingen, waarbij hij ten slotte aangeeft,