| |
| |
| |
Mengelwerk.
Van Neurnberg naar Saltsburg.
IV.
Een der merkwaardigste punten van het Saltskammergut is de Schafberg, de zoogenaamde Rigi van deze streek, 5630 voet boven de oppervlakte der zee. Het weder was te gunstig om dezen berg voorbij te reizen. Wij begaven ons op weg naar St. Wolfgang, aan het meer van dien naam, om van daar den berg te beklimmen. Verscheiden gezelschappen troffen wij hier reeds aan. Dit was een ongunstig teeken. De gelegenheid, om den nacht door te brengen boven op den berg, is niet ruim. Wie zeker wil zijn van een rustplaats te vinden, moet zich te St. Wolfgang een kaart aanschaffen; en ziet! alle kaarten waren reeds afgegeven, meerendeels aan dames. Enkelen der laatsten stonden reeds klaar, de rokken sierlijk zaamgebonden en den Alpenstok in de hand. Mogten wij ons hierdoor laten afschrikken? Wij besloten op goed avontuur naar boven te gaan, versterkten ons tot den togt, schaften ons een gids aan en aanvaardden de wandeling. Voor ons uit ging een professor uit Jena met een twintigtal jongelui (hij scheen professor aan een kostschool te zijn), die vrolijk bliezen op hun hoorn, om elkander moed in het hart te storten.
Het beklimmen van den Rigi is tegenwoordig een zoo algemeene zaak, dat ik mijne lezers de beschrijving van onze bergwandeling, aan die in Zwitserland in vele opzigten gelijk, besparen zal. Alleen is de weg op den Rigi veel meer gebaand dan die op den Schafberg. Eerst in de laatste jaren is de bestijging van dezen berg meer algemeen geworden. De sierlijke Alpen-bloemen omringden ons van alle kanten en werden ons bij name bekend, dank zij de wetenschap van onzen nieuwen reisgezel, den Pfarrer. Omtrent een uur gaans beneden den top is een logement, waar men ook vernachten kan. Men zou het ‘het Schibboleth der klimmers’ kunnen noemen; hier toch ondergaat de moed en de kracht van allen een proef, waaraan velen bezwijken. Wie, na 3 uren stijgens, niet verder durft gaan, kan hier met een vrij geweten zijn intrek nemen en toch bij zijn thuiskomst aan familie en vrienden vertellen, dat hij den Schafberg beklommen heeft. Ver- | |
| |
scheidenen van hen, die ons voorgingen en volgden, bleven hier dan ook achter, onder anderen een man van zeventig jaar, wiens familie den togt niet had durven wagen en beneden was gebleven, maar die zelf en nu alleen, te trotsch op zijn jeugdige kracht, met veel moeite en inspanning het eerste station bereikte. Van hier, dat men, ook zonder een kaart tot nachtverblijf, meestal nog een plaats kan vinden, om boven op den berg het hoofd neder te leggen. Evenwel, dit laatste kon niet zonder bezwaren geschieden.
Juist vóór zons-ondergang waren wij boven en, hoe vermoeid ook, toch moesten wij nog even het heerlijk schouwspel genieten, dat zich hier aan alle kanten vertoonde: in het Westen de roode vuurbol, die als wegzonk in de Chiemsee, een meer, aan de grens van den westelijken horizon, en daartegenover naar het Zuiden en Oosten heen een breede rij van bergen, waarvan de hoogste toppen met sneeuw en ijs bedekt waren en schitterden in den gloed der ondergaande zon, en tusschen de bergen niet minder dan 21 grootere en kleinere meeren. Maar het werd koel; wij moesten naar binnen; wij hadden behoefte aan rust. Doch, hoe hier rust te vinden in het kleine logement, met gasten opgevuld? Allerlei natiën waren hier bijeen. Ook aan Hongaren ontbrak het niet en deze waren zeer luidruchtig. Terwijl de professor zich met zijne leerlingen in een afzonderlijk vertrek verwijderd had, waar hij hen een vrolijk lied deed aanheffen, redeneerden de Hongaren zonder ophouden voort en waren onuitputtelijk in hunne toasten op de vrijheid. Inmiddels werd overlegd, hoe voor al de gasten een nachtleger te maken. In een dakkamertje waren de vrouwelijke gasten geherbergd. Twee van ons konden een bed in een der zijvertrekken vinden; de anderen moesten in de gelagkamer zich met een matras tevreden stellen; er moest dus ruimte worden gemaakt; de tafels en stoelen werden weggeruimd uit het vertrek, waar wij zaten. Moeijelijk waren echter onze vrolijke Hongaren hiertoe te bewegen en, toen wij eindelijk in drie rijen op den grond lagen uitgestrekt, kon een der Hongaren maar niet dulden, dat een ander op hoorbare wijs de blijken gaf, dat hij reeds in een diepen slaap was verzonken. Hij rustte niet, voordat hij zijn snorkenden lotgenoot had wakker gemaakt.
Naauwelijks waren al deze hinderpalen overwonnen en had Morpheus ons allen in zijne zachte armen gedrukt, of een stem klonk door ons nachtverblijf heen, die ons bekend maakte, dat de zon van plan was, zich welhaast boven den horizon te vertoonen. Gelukkig stond hier niet, zooals op den Rigi, aan de deur der slaapkamers aangeplakt, dat men geen dekens mogt meênemen naar buiten, en konden wij ons, op de zonderlingste manier uitgedoscht, in de fijne morgenlucht wagen, om al de tinten en schakeringen te bespieden, die het rijzend daglicht over het wunderschön panorama wierp. Reeds stond de professor met zijne leerlingen buiten en liet door allen beurt om beurt de namen der 21 meeren opzeggen, die zij rondom zich zagen, een praktische les in de aardrijkskunde, die op dat oogenblik minder gepast mogt heeten. Voor hem, die nooit de zon zag opgaan bij een helderen hemel, boven op een berg, als de Rigi of Schafberg, zou elke beschrijving van zulk een tooneel toch niet in staat zijn
| |
| |
om hem een denkbeeld te geven van den indruk, dien het maakt. Wie er ooit getuige van was, zal mij gaarne toestemmen, dat zulk een schouwspel boven alle beschrijving verheven is.
De groote schaduwzijde van een dergelijken bergtogt is het afdalen. Men heeft des nachts te kort en te ongemakkelijk gerust. Men is nog niet hersteld van de vermoeijenis der bestijging, en dan moet men weêr een drietal uren naar beneden wandelen, soms niet zonder gevaar, vooral wanneer men last heeft van hetgeen de Duitschers Schwindeln noemen. Des te dankbaarder gevoelt men zich in de laagte, als het pad weêr voortgaat langs een effen weg. Aan de andere zijde van den Schafberg, te St. Gilgen, kwamen wij aan en vonden daar gelukkig een goed rijtuig, dat ons naar Saltsburg brengen kon. Een glas uitstekende koffij (men drinkt in Oostenrijk de koffij uit glazen) frischte ons wat op en steeds verder ging het al weêr, eerst een hoogte op, waarbij onze voerman het noodig vond, vier paarden te gebruiken, toen door het heerlijkst landschap heen, waar wij de groene kleur van het water door het helder blaauw zagen vervangen en de afwisseling der bergstreek door een uitgestrekte vlakte een niet aangenamen indruk maakt. Des middags waren wij te Saltsburg.
Wat de ligging betreft, munt Saltsburg boven alle andere plaatsen van het Saltskammergut uit. Het wordt in dit opzigt voor een van de schoonste steden der wereld gehouden. Dit laatste kon ik moeijelijk beoordeelen, daar ik nog maar een heel klein stukje van hetgeen men de wereld noemt met eigen oogen heb gezien. De stad heeft veel overeenkomst met Heidelberg, men zegt ook met Praag. Uit een ruime vallei, van achter begrensd door trotsche sneeuwbergen en Gletschers, komt de Salzach te voorschijn en baant zich in allerlei kronkelingen een weg door den schilderachtigen bergpas, om zich eindelijk in de Inn te storten. Midden in dezen bergpas ligt Saltsburg, aan den voet van den Monnikberg; de stad is door de Salzach in tweeën verdeeld en door een brug van 370 voet lengte zijn de beide deelen met elkaâr verbonden. Tegenover den Monnikberg verrijst de Kapucijnerberg, met het schoonste groen overdekt. De huizen zijn bijna allen in Italiaanschen stijl, met platte daken. Aan enkele merkwaardige gebouwen en kunstwerken ontbreekt het niet. Op de residentie-plaats zagen wij een groteske fontein van wit marmer, waarvoor vier kolossale paarden uit één stuk en daarboven een Triton, die een breeden waterstraal uit zijn hoorn blaast. Deze fontein staat tegenover het paleis, waar de keizerin van Oostenrijk toen logeerde en juist in een eenvoudig open rijtuig, met twee paarden bespannen, kwam uitrijden. Ter harer eer was geheel Saltsburg versierd met bloemen en vlaggen. Vooral aan vlaggen was iedere woning rijk, terwijl een eigenaardige versiering daarbij was gevoegd, die wij niet kennen: zij bestond in kleine tapijten van allerlei kleur, over de kozijnen der vensters gehangen.
Ik zal u niet vermoeijen met een beschrijving van de Domkerk en de Franciskaner-kerk; vooral de eerste, naar het model van het Vatikaan te Rome gebouwd, is zeer bezienswaard. Liever ga ik met u naar de Mozartsmarkt, om daar het schoone standbeeld van den grooten komponist te bezigtigen, van wien deze markt haren naam ontving. Het is een kunstwerk van Schwanthaler en een sieraad van
| |
| |
Mozarts geboorteplaats. Gelijk alle werken van den beroemden beeldhouwer munt ook dit door de sierlijkheid der houding uit. Het lange kleed, dat van den linkerschouder in breede plooijen afhangt, neemt het hoekige der lijnen weg en doet toch de vormen van het ligchaam, zelfs van de beenen, uitkomen. Op het voetstuk staan zinnebeeldige figuren, die het requiem, de opera, het concert en de hulde van Mozarts genie voorstellen.
Merkwaardig is ook een bezoek op het kerkhof, vol allerlei oude grafteekens en rijk versierde familie-graven. Als gij van daar naar boven ziet tegen de steile rots, die zich achter het kerkhof verheft, dan ontdekt gij een vervallen woning, in de rots gebouwd, waar men zegt, dat de eerste aartsbisschop van Saltsburg, de heilige Rupertus, zijne dagen zou hebben doorgebragt. Zelf zou hij, met 50 zijner leerlingen, die woning in de rots hebben uitgehouwen en daarnevens een eenvoudige kapel hebben gebouwd, waarvan de sporen nog zigtbaar zijn.
Tegenover deze katholieke herinneringen was Saltsburg ons vooral door zijne protestantsche herinneringen lief. Wij kwamen van Neurnberg en daar had de naam dezer stad een groote rol gespeeld op de vergadering der Gustaaf-Adolf-vereeniging. Met algemeene stemmen was daar de feestgave, die telken jare wordt bijeengebragt voor een gemeente, welke het meest op hulp aanspraak heeft, de feestgave, die nu ruim f9000 bedroeg, voor Saltsburg afgezonderd. Waardoor had de stad, waar wij thans vertoefden, die algemeene sympathie zich waardig gemaakt? Hoort, wat in vroeger dagen met de protestanten van Saltsburg is gebeurd.
Meer dan elders had hier de stem der hervormers weêrklank gevonden, al durfde zich niemand openlijk voor de hervorming verklaren. Het bleef niet voor de katholieke geestelijkheid verborgen, dat hier in het geheim menig hart voor de leer der ketters klopte. Daarom werd in 1684 van elken Saltsburger een eed gevorderd, dat hij behoorde tot de alleenzaligmakende Kerk. Wie dezen eed weigerde, moest zijn vaderland verlaten. Maar gelijk immer, hoe meer men het licht poogde te keeren, des te meer drong het door. De vrienden der hervorming werden in de landstreek van Saltsburg hoe langer zoo talrijker. Zij lazen in stilte den bijbel en verscheiden evangelische geschriften. Zij hielden in het verborgen godsdienstige zamenkomsten in ontoegankelijke bosschen; maar voor het oog der wereld bleven zij katholiek.
Het kon geen geheim blijven, wat zij dachten en deden. De dagen des vredes namen een einde. Firmianus werd aartsbisschop van Saltsburg, in 1717, en deze beschouwde het als de roeping van zijn leven om alle ketters uit te roeijen. In 1720 namen de vervolgingen een aanvang en zij waren zoo hevig, dat geheel Duitschland deernis met de arme Saltsburgers had en vele vorsten bij den bisschop aandrongen op zachtmoedigheid. Alle pogingen waren vergeefs. De woede van Firmianus werd hoe langer zoo grooter, vooral toen de vervolging het aantal protestanten deed toenemen in plaats van verminderen. Het land telde 250,000 inwoners en daarvan waren reeds 20,000 protestantsch. Den 5den Augustus 1731 werd een vergadering van de gezamenlijke gemeenten gehouden te Schwarzach. Daar sloten zij het zoogenaamde zoutverbond. Onder het eten van zout zwoe- | |
| |
ren zij plegtig, hun evangelisch geloof te verdedigen, al kostte het hun lijf en leven. Kort daarop ging een bevel van Firmianus aan alle protestanten uit, om het land te verlaten. Aan dat bevel werd door de militaire magt van den aartsbisschop kracht bijgezet. Daar trokken zij heen, de 20,000 protestanten, uit hun bekoorlijk vaderland verjaagd, en dat in het midden van den winter. Na een reis van 200 mijlen vonden zij een toevlugt in Pruissen, op het grondgebied van Frederik Wilhelm I. Nu was het land van ketters gezuiverd; maar tevens van duizenden nijvere handen beroofd. En toch, na 130 jaren is het gebleken, dat de strenge maatregelen van den aartsbisschop de laatste vonk van het licht der hervorming niet konden uitblusschen. Wederom is daar een gemeente bijeen, een kleine gemeente, maar die gesteund wordt door de herinneringen van weleer, en thans is het getal van 67, zooals het was in 1857, reeds tot 250 aangegroeid. De predikant van Attersee, hoewel 16 uren van Saltsburg verwijderd, komt er jaarlijks eenmaal een godsdienst-oefening houden. Maar de gemeente verlangt naar een
zelfstandig bestaan. Zij wenscht een kerk en een eigen predikant te bezitten. Zij heeft een schoone toekomst, zoowel tengevolge der godsdienstvrijheid, door Oostenrijks keizer in den laatsten tijd aan zijne onderdanen verleend, als ook door den spoorweg, die Saltsburg thans met Weenen en München verbindt. Is het wonder, dat de sympathie voor Saltsburg groot was op de vergadering te Neurnberg? Is het wonder, dat voor ons, protestanten, dat schoone Saltsburg dubbel belangrijk werd door het lijden, daar vroeger geleden, en door het licht, dat daar nu begon op te gaan?
Niet ver van Saltsburg ligt Berchtesgraden en de Königsee. Men had ons verzekerd, dat hier een ‘unerschöpfliche Fülle der erhabensten Naturschönheiten’ te vinden was. Onze tijd vergunde ons juist nog een halven dag, eer wij naar München vertrokken, en spoedig hadden wij het plan gevormd, om met dezen togt onze genietingen in het Saltskammergut te besluiten. Men had niet te veel gezegd van hetgeen de natuur, zoowel op den weg van Saltsburg naar Berchtesgraden als op de heerlijke Königsee, met haar luid klinkende echo's, met de gemzen, die, boven op de bergen rondom het meer, vrolijk door het geboomte springen, in een kort bestek vereenigt. De indruk, dien de Königsee maakt, is eenigzins gelijk aan dien op de Hallstadter-see. Wel is het hier niet zóó somber en hartbeklemmend, al ontbreekt het niet aan zeer hooge bergen in den omtrek, zooals de Watzmann, wiens top altijd met sneeuw en ijs is bedekt en al is men ook hier van alle kanten ingesloten. Toch gevoelt men zich op de Königsee geheel anders dan op de Gmündner-see, die in liefelijkheid de kroon spant boven alle meeren van het Saltsburgsche. Op de Hallstadter- en König-see begint men bijna aan een hellevaart te denken, vooral wanneer de zon zich achter donkere wolken verschuilt en de zwart-groene kleur van het water nog zwarter wordt; op de Gmündner-see zou men eer denken aan een vaart naar den hemel.
Maar het was mijn bedoeling niet, een beschrijving te geven van de natuur. Alleen met eigen oogen kan men haar leeren waardeeren. Ik wilde bij deze gelegenheid, ik heb het tot nu toe bewaard, nog iets mededeelen omtrent het
| |
| |
voortbrengsel van het Saltskammergut, waaraan het zijn naam heeft te danken. Wij bezochten te Berchtes graden een zoutberg en lieten ons, hetzelfde wat ik hier voor mijne lezers zal doen, eenige inlichtingen geven omtrent de bereiding en het vervoer van het zout en den handel in dat artikel in de landen van Oostenrijk.
Wanneer men nagaat, welk een onmisbare behoefte het zout is voor menschen en dieren, hoe daarmeê iederen dag onze spijzen voor bederf worden bewaard en smakelijk gemaakt; als men zich eens voorstelt, wat wij aan het zout zouden missen, dan zal men zich gaarne laten binnenleiden in een dier voor het zonlicht verborgen werkplaatsen, waar deze kostbare schat aan het hart der bergen wordt ontwoekerd. Men treft in deze streken het zout niet in een zuiveren toestand aan, maar met allerlei vreemde bestanddeelen vermengd. Gelijk de aderen in het marmer, zoo loopen de zoutdeelen door de rotsachtige bergen heen. Wij waren in de gelegenheid ons hiervan te overtuigen, toen wij, van de ruwe kleeding der bergwerkers voorzien, met een lampje in de hand, de gangen van den berg waren binnengetreden. Op sommige plaatsen waren de vochtige wanden vol van dikke witte strepen, en als wij den vinger daartegen drukten en dan aan den mond bragten, proefden wij een sterken zouten smaak. Het bezoek van den berg te Berchtes graden heeft dit boven het bezoek van anderen, bij voorbeeld dien te Hallein, voor, dat men niet aanstonds naar beneden behoeft te gaan, hetgeen altijd een onaangenamen indruk maakt, als men nog niet in den berg te huis is.
Lange, naauwe gangen voerden ons al verder en verder, tot dat wij eindelijk aan een wat grooter ruimte kwamen, waar een aantal werklieden bezig was, om de wanden met buskruid te doen springen of af te hakken, ten einde een zoogenoemde kamer te doen ontstaan. Deze kamers, wier getal steeds grooter wordt, ik meen, dat er 42 waren in dezen berg, zijn de eigenlijke vergaderbakken van het zout. Daar dit laatste niet uit den berg gehaald en terstond gebruikt kan worden, laat men deze kamers vol loopen met zoet water; dit water blijft een bepaalden tijd staan, neemt van de wanden des bergs alle zoutdeelen in zich op en wordt dan door houten pijpen langs de bergen heen naar de zoutkeet geleid, om daar te verdampen en het zout alleen te doen overblijven. Van daar, dat men overal in het Saltskammergut langs de bergen waterleidingen bespeurt, die natuurlijk een zeer zorgvuldig onderhoud vereischen.
Ten gerieve der vreemdelingen was een der genoemde kamers half gevuld met water en in de rondte geïllumineerd. Wat zonderling schouwspel trof ons, bij het binnentreden dier ruimte! Na een langen tijd door een engen koker, in de schemering onzer lampjes, te hebben voortgewandeld, zagen wij op eens een meer voor ons, van een lichtkrans omgeven. Een boot lag gereed, om ons op te nemen; onze Charon stak van wal en daar voeren wij voort, in stomme verbazing, midden in een berg en met een berg tot hemel, zonder te weten, waar wij aanlanden zouden. Een nieuwe verrassing wachtte ons, de zoogenaamde Rutsch-baan. Om in de diepte neêr te dalen, heeft men een soort van glij-plank of balk gemaakt. Op dien balk of plank gaat men zitten; aan een houten leuning houdt men zich met de regter hand, die van een dikken handschoen voorzien is,
| |
| |
losjes vast; het lampje houdt men in de linkerhand; men zit achter elkander, met de beenen om de dijen van zijn voorman gesloten. Is alles gereed, dan laat zich de aanvoerder van het gezelschap los; allen glijden naar beneden en staan eenige oogenblikken later weêr op hunne voeten in de diepte. Zonder het minste gevaar, zonder zich eenigzins morsig te maken, kan men dezen zoutberg bezoeken; ook dames behoeven er niet tegen op te zien. Een dergelijke togt is ver te verkiezen boven het bezoek van een steenkolen- of zilvermijn. Zonderling was onze uittogt uit den berg. Nadat wij langzamerhand geklommen waren, schenen wij een hoogte bereikt te hebben, die boven den weg gelegen was. Althans, wij moesten ons achter elkaar op kleine wagentjes nederzetten, waarvan de wielen in een ijzeren spoor bleken te staan. En daar gingen wij voort, met de snelheid van een spoortrein, nu links, dan regts, door naauwe, donkere gangen heen. Eindelijk gaan onze lampen uit; maar zij zijn niet meer noodig; want daar ginds, heel in de verte, zien wij een witte stip; die stip wordt al grooter en grooter; een frissche lucht waait ons tegen en weinige oogenblikken later zijn wij weêr buiten op den weg, waar nieuwe bezoekers onze terugkomst reeds staan af te wachten.
De bewerking van het zout geeft in het Saltskammergut een zeer levendig vertier, zes à zeven duizend menschen hebben daardoor arbeid en brood. In vereeniging met de meeren is er op de rivieren de Traun en de Ischl gelegenheid om het hout, dat in grooten voorraad noodig is voor de zoutkeeten, en het zout zelf te vervoeren. Alle landen, die tot Oostenrijk behooren, worden door de Saltsburgsche streek van zout voorzien. Men kan nagaan, dat de hoeveelheid van dit produkt, die jaarlijks aan het uitgestrekte rijk geleverd wordt, ontzettend groot moet zijn; zij wordt berekend op ongeveer 800,000 centenaars, Weener gewigt. De uitgebreide handel in dit artikel heeft dan ook een gezegenden invloed op dit bevoorregte land. Het is daardoor van uitnemende wegen voorzien geworden en munt boven andere deelen van Oostenrijk in welvaart uit.
Ik zal den geduldigen lezer, die mij tot nog toe op onzen togt heeft gevolgd, niet vermoeijen met een beschrijving der zoutkeeten, waarin het zout wordt gedroogd en voor de verzending in orde gebragt. Zij hebben veel overeenkomst met de zoutkeeten hier te lande. Ook bespaar ik hem een bezoek te München, waar wij nog twee aangename dagen doorbragten. Misschien deel ik later nog iets mede van de kunst-schatten, die hier verzameld zijn. Met de vorige bladzijden hoop ik mijn doel te hebben bereikt en een getrouwen afdruk te hebben gegeven van de indrukken, door mij op mijn togt door het Saltsburgsche ontvangen. Ik vertrouw, mijne lezers te hebben overtuigd, dat hier voor den minnaar van het natuurschoon veel is te genieten. Wie over meer tijd heeft te beschikken, kan zijn reis zoovele weken uitstrekken als ons dagen waren gegund en dan al de plaatsen bezoeken, die door ons onbezocht moesten gelaten worden. Wie weet, of niet een mijner lezers, in den naderenden zomer, zijn weg naar het Zuiden van Oostenrijk rigt. Hij geve mij dan een schets van zijne ervaringen, sierlijker en boeijender dan het eenvoudig verhaal, dat uit mijn pen is gevloeid.
Leiden, April 1863.
J.H. Maronier.
|
|