dan een nuttig geschrift in vinden, vol goede wenken, getuigende van kennis en vaderlandsliefde; men zal moeten instemmen dat iedere regering van een constitutioneel land, die de noodzakelijkheid van een reorganisatie der schutterij erkent, eerder dankbaar zulke brochures moest ontvangen dan er den magteloozen banvloek over uitspreken. In bijzonderheden wensch ik hier niet te treden; slechts op één punt zouden wij de aandacht willen gevestigd zien, namelijk het oprigten van schietbanen in elke gemeente, met andere woorden, ‘het schijfschieten algemeen, nationaal te maken.’ Was ieder Nederland er een scherpschutter, wij zouden aan de Tweede Kamer gaarne eenige millioenen van het budget van oorlog schenken, om er schuld mede te delgen, of spoorwegen te maken, of kanalen en dijken aan te leggen. - Het andere geschrift van den heer De Roo ‘De vestingoorlog en de vestingbouw,’ is een uitmuntend werk, een klassiek werk, een werk van studie dat ieder officier lezen moet, zoo lang het lezen hem nog veroorloofd is, dat niemand onvoldaan zal laten, en dat ons moeite kost om 't niet naar hartelust te bespreken, waartoe ons tijd en plaats ontbreekt.
Het moet wèl verwondering baren, dat onder een verlicht ministerie als het tegenwoordige, nog zulk een domperachtig element schuilt; maar geenszins dat, in onze oogen, de man onder aan de ladder hooger staat dan die op de bovenste sport.
Van nieuweren datum, van het jaar 1863, ligt daar nog een ander werk van een militair schrijver voor ons. ‘Geschiedenis der Nederlandsche Bezittingen, geschetst ten dienste van het onderwijs en van hen, welke zich naar die gewesten begeven door A. Pompe, 1ste luitenant-adjudant bij het Instructie-Bataillon.’ Toen dat boek ons in handen gesteld werd, vielen wij er gretig op aan en bladerden er een half uur in; toen legden wij het op de plaats waar het nog ligt.
Het is een belangrijke onderneming, een goede geschiedenis onzer overzeesche bezittingen te schrijven; tot het schrijven van geschiedenis in het algemeen behoort veel talent. Om het publiek te voldoen, kan men zich niet meer bepalen tot een opsomming van feiten; daarmede is het publiek niet te voldoen. Het wil vergelijking van feiten, verband tusschen feiten, resultaten van feiten; het wil meer dan wij vóór vijfentwintig jaren gewoon waren geschiedenis te noemen; talentvolle geschiedschrijvers hebben ons getoond wat tegenwoordig van een geschiedschrijver gevorderd kan worden.
Het was een goed werk dat de heer Pompe deed, toen hij de aandacht van het publiek vestigde op de leemte die er bestaat, en zelf voorging om die eenigzins aan te vullen. Wij wenschen zijn boek een aangename reis door de wereld, in handen van vele, zoo van jeugdigen, die zich er als instructie-boek van bedienen, als van ouderen, wie het tot prikkel kan strekken.