laat toe, dat de uitstekendsten zijner getrouwen door de wereld (?) bedrogen worden, opdat de mensch, hoezeer ook toegerust met groote gaven des geestes, zich zoude wachten van ooit te vertrouwen op eigen kracht en op het dwaallicht (?) zijner rede. Wie op den mensch bouwt, van hem zijn geluk verwacht, zal teleurgesteld worden; wie buiten God de wijsheid zoekt valt in de duisternis; wie zich hoovaardig tegen den hemel verheft, zal tot in het diepste der hel nedergestooten worden.’
Dat daarin, bij het goede wat er is gezegd, nog al eenige confusie heerscht, is onzes bedunkens duidelijk genoeg, hoezeer de bedoeling van den Schrijver zich daaruit laat raden. Wij betwijfelen zeer, of het antwoord in eenigen roman is te geven, zij ook hetgeen hij daar zegt tel quel het patroon geweest, waarnaar hij dien knipte. - De oplossing van het groote wereldraadsel is niet zoo gemakkelijk te geven. Wij mogen enkele regelen vinden, hier en daar ontdekke de waarnemer verband tusschen de verschijnselen, en het woord van Herder: ‘Ein jeder Mensch hat sein eigenes Schicksal, weil jeder seine Art zu sein und handeln hat, worde velerwege bevestigd; - het gaat ons met de verklaring van het wereldbestuur als met de weêrvoorspellingen. Wij zijn er, mogen wij ook sommige opmerkingen maken, waarlijk nog niet achter.
Het lag in den aard der zaak, dat de Schrijver met zulke ideën van het godsbestuur gevaar liep om eene oudjoodsche vroomheid voet en voedsel te geven, waarbij men naar de wijze van Jakob ietwat met God marchandeert [Gen. XXVIII, 20]. Zijn religieuse vergeldingstheorie leidt hem dan ook nog al eens op het zedelijk dwaalspoor. Zoo b.v. waar hij Van Welshoven en Van Noort beiden in den gelukkigen loop en afloop van eene zaak eene proeve laat stellen en vinden van de waarheid van het christendom [D. II, bl. 44], - gelijk ook, waar hij [bl. 95] mevrouw Van Welshoven laat zeggen: - ‘wij zullen weldra zien, of de barones uit hare onregtmatige handelwijs de vruchten trekt, welke zij sints lang hoopte,’ en wij straks daarna van haar hooren: ‘de Almagtige, die tallooze middelen bezit om alle dingen op wonderbare wijze te ordenen, zal voor het goede belooning, voor het kwade gestrenge straf geven.’ - De roman moge het voertuig kunnen wezen voor gronden in den strijd om en voor de waarheid; met het romantische slaat men zijne partij niet. Dan wordt de argumentatie hier veeleer zwakkelijk gevoerd, zoodat de Dageraadsmannen, bij des Schrijvers invectiven tegen de hoogmoedige Rede, al ligt zullen zeggen, dat Quos-ego, met zijn zelfvertrouwen, hoogmoed zónder rede verraadt.
Wat het boek als roman aangaat, heerscht er leven althans woeling genoeg in. Quos e.z.v. werpt en werkt de standen zoo door elkander, dat wij gelooven, dat er bezwaarlijk een voorbeeld in het werkelijk leven van aan te wijzen zal zijn. - Men zal in Van Welshoven, van het anachronisme afgezien, dat een Nederlander in onze dagen zulk een diplomaat wezen en in de diplomatie zulk een rol spelen zou [men denke aan Von Gagern], naauwelijks iemand van den gewonen stempel ontdekken. Geeu zijner woorden verraadt het eminente hoofd. - Er zijn overigens personen en incidenten te over, zoodat men bijna onzeker is, wien men als de hoofdfiguur heeft aan te wijzen.