De Tijdspiegel. Jaargang 20
(1863)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
Het middelbaar onderwijs in Frankrijk.
| |
[pagina 110]
| |
langen te bevredigen bleek mij moeijelijker te zijn dan het scheen. Want niet gemakkelijk was het, de werken van deskundigen, van onpartijdige ooggetuigen, te benaderen. Ik hoop daarin echter genoegzaam te zijn geslaagd, ik hoop ook, als buiten het gedrang staande, waar vóór- en tegenstanders van eenig stelsel elkander bestreden, onbevangen, ‘oculo irretorto’ te hebben gezien. En dat ik deze beschouwingen, die zich ook over Engeland en Duitschland uitstrekten, gedeeltelijk uitgeef, geschiedt omdat ik mij verbeeld dat menig ‘geleerde’ in 't onderwerp belang stelt, zoodat hij zich hier, met minder opoffering van tijd en moeite dan mij het schrijven kostte, op de hoogte kan lezen van een quaestie die bij ons, ook officiëel, niet meer ‘hors de saison’ is. - Zeker was ‘le mérite de l'apropos’ voor mij een stimulus tot schrijven, en kwam hij bij mij zoowel als bij de Redactie van den Tijdspiegel in rekening toen wij bepeinsden ‘Quis leget haec?’ Immers nu het terrein, waar binnen de corpora delicti onzer groote en kleine regterlijke Nimrods vallen zullen, is uitgepaald: - nu men het pad, waar ‘langs zijn tweelingslijn de felle salamander’ door ons soppige koningrijkje schuifelen zal, bezig is naar al de vier windstreken te banen: nu onze Hollandsche landengte van Suez - immers weldra? - tot de Geschiedenis zal behooren, bezweken als zij zijn zal onder de galmen van Höltys liedje: Grabe, Spaden, grabe!
Alles, was ich habe,
Dank' ich, Spaden, dir!
door Amstels Mannenkoor geslaakt; - nu zal ook uit de ministeriëele lotbus - te voren dikwerf zoo lang geschud eer ze iets uitwierp - het derde stuk der onderwijstrilogie wel eerlang te voorschijn komen. Esto! - al zullen de zaken zeker grootendeels in statu quo blijven en het Engelsche schooldevies ‘Leges sine moribus vanae’ de hoogste wet voor Nederlands gymnasiën moeten zijn; - al verwachten wij voor de praxis weinig heil van reglementen; - al hopen wij op luttel inmenging van hooger hand, op zéér weinig centralisatie, op flaauwe buiging tot uniformiteit; - toch esto de nieuwe onderwijswet! zij is welkom: zij verschijne als Minerv' - gelijk Bilderdijk zingt: Minerv', uit 's Vaders achtbaar hoofd
Door 't diamant van Mulciber gekloofd,
Met speer en schild wier glans den glans verdooft
Van Mavors wapen.
‘Er is - zoo ongeveer schreef een twaalftal jaren geleden, bij gelegenheid der quaestie van 't verkoopen van gronden op Java, de oud resident van Herwerden - ‘er is een soort van beoordeelaars van Indië, dat wel zeer zonderling heeten mag. Zij zijn nooit in Indië geweest, hebben nooit een Indiër gezien; maar bezitten een schoone verzameling kaarten en een uitgebreide bibliotheek over Indië.’ - - De sombere vraag kwam een oogenblik bij mij op, of het ‘mutato nomine de te fabula narratur’ ook tot mij gerigt, of ook ik kon geacht worden tot dit soort van beoordeelaars, bij 't onderwerp dat ik koos, te behooren? Het genot en de voorregten eener ‘paedagogische reis’ buiten kijf latende, hoop ik echter aan te toonen, dat locale kennis hier volstrekt geen hoofdzaak is: dat men, zelf alles ziende, wel spoediger en gemakkelijker van 't uiterlijke begrippen vormt; maar dat men toch ook uit de stipte bescheiden van conscientieuse verslaggevers zeer goed van dat punt hoogte | |
[pagina 111]
| |
nemen kan. Wat meer is - ik hoop later, als we aan 't Cousinsche tijdperk gekomen zijn - zelfs de stelling te ontwikkelen en uit de ervaringsleer te betoogen, dat reizen onnoodig is voor hem die 't Middelbaar Onderwijs in Frankrijk en Engeland wil leeren kennen, en dat ook hij cui non contigit adire Corinthum daarover regt van medespreken hebben kan. ‘Steekt er veel kunst in, uit 12 boeken een 13de te maken?’ - Eilacy, de vraag is hard! 't Antwoord is: c'est selon! In elk geval meer kunst dan oorspronkelijkheid, ofschoon gene zich tot den rang van deze verheffen kan. Mogt ieder met Blaise Pascal kunnen zeggen: si les matières ne sont pas nouvelles, la disposition en est nouvelle. ‘Wordt het veel gedaan?’ - Och, voor al wie maar even achter de auteurs-coulisses gegluurd heeft, is het geen geheim, hoe van de hoogste tot de laagste geleerden een iegelijk auteur zich op een groep boeken werpt - evenals de bij in een bloemperkje neerstrijkt - en daaruit puurt wat hem lief en oorbaar is om er zijn eigen korf mee te vullen. Zoo komen tijdschrift-artikelen en boeken in de wereld. ‘Is het nuttig en noodig?’ - Praktisch voor den boekhandel in allen deele, en in veel opzigten voor de beschaving evenzeer. Daar ligt zooveel kostbaars verspreid in de wereld, zooveel dat nu en voorheen, hier en ginds in een geniaal oogenblik werd geüit, dat ook hij een verdienstelijk werk doet, die een overzigt of beredeneerden catalogus van 't geen er in eenig vak gepresteerd werd, opstelt. Zijn werk kan tevens een florilegium zijn van smaak en vernuft. Want menig sierlijke uitdrukking, aan den mond van een verjaard auteur ontvallen, en die verdient in de annalen der aesthetica te worden geboekt, kan hij in 't voorbijgaan redden uit den hoek waar ‘thus et odores et piper’ verkocht wordt. Menig klassieke vonk, onder de asch bedekt, wordt zoo opgerakeld en ontsteekt de laaije vlam in de borst des modernen kunstenaars. Menig zinrijk idée, ontschoten aan een vérziend brein, maar door den tijdgenoot als onpraktisch verworpen, wordt zoo uit een vergeten plekje opgedoken en ten profijte van de eeuw die er ingroeide, door den lateren denker verwerkt. Het heden klimt op de schouders van het gister. Ook in wetenschap, kunst en smaak moet de Olympus op de Ossa worden gestapeld, zullen wij, menschenkinderen, ethisch den hemel bereiken. Bovendien is er niet één werk over eenig vak waarin niet veel onnaauwkeurigheden zijn. Ik noem u hier het onderwerp zelf waarover ik schrijf. Wat het middeleeuwsch Frankrijk betreft, ontbrak het Hahn aan historische bronnen, Théry aan lust om er - althans naar onzen zin - uit te putten. Thurot is wederom louter Register en Papirus; hij overvoêrt zijn lezer, die zich niet met enkelen roastbeaf kan genéren, maar nog eenige entremets en pickels wil. Uit deze en vele andere werken, die alle hun eigenaardige voortreffelijkheid hebben, één nieuw geheel te vormen, dat de leemten die bij den eenen auteur zigtbaar zijn aanvult, de chronologische fouten des anderen verbetert; dat het stevige metselwerk der feiten, het middeleeuwsche wagenschot en goudleer, waarbinnen een derde ons voert, confortabler maakt; - een nieuw geschrift - zeg ik - waarin zooveel mogelijk acte genomen is voor 't verleden van historische kritiek en voor | |
[pagina 112]
| |
lateren tijd van alle belangrijke feiten op 't onderwijs-gebied; maar waarin tevens de schoone gedachten en geestige trekken der auteurs, als ‘fimbriae paludamento adsutae’ gelijk Casaubonus in zijn voorrede voor Persius zegt, of, chiquer uitgedrukt met Victor Cousin, als ‘bagatelles élégantes’ behouden zijn. - Ziedaar wat ik in deze artikelen getracht heb, en in de volgende trachten zal - zooveel mijn apparatus gedoogt - te leveren. ‘En wat is dan plagiaat?’ - Er is, wel beschouwd, weinig plagiaat in de wereld: over de prioriteits-quaestie vergelijk den Prediker. - De artikelschrijvers zetten een reeks van werken aan 't hoofd van hun opstel, om te beteekenen: dáár is het over en dáár is het uit: dat is dikwijls hetzelfde en zoo'n front staat geleerd. Ik heb dat niet gedaan, maar met geheel hetzelfde doel mijn beste melkkoetjes met groote initialen, de anderen ongemerkt, sporadisch in margine uitgedreven - en dat staat ook geleerd. Hoe het zij, ik geloof dat op beide methoden de schimpscheuten der vitters redelijkerwijze afstuiten. Immers wie zich met hart en ziel in een bepaalde spheer heeft gesloten, om zich zelven en anderen daarvan een klaar begrip te vormen, dien kleven als hij er uittreedt zooveel eigenaardigheden, schoone uitdrukkingen en gedachten der auteurs die hij raadpleegde aan, dat de eeuwige guillemets zijn stuk tot een stoppelveld zouden vervormen, wilde hij alles aangeven wat hij van elders won. Althans zoo is het mij gegaan en ik heb ze, schrijvende, weggelaten, mij voornemende hier of daar gelegenheid te zoeken ze met den lezer te verrekenen. In velerlei fontium penuria, waardoor ik gedurig uit de tweede hand moest inslaan, heb ik mij moeten schikken in de rol van heraut; - door zooveel in mij is graviter et suaviter 't mandaat dat ik op mij nam te volbrengen, heb ik er naar gestreefd te verdienen onder de Homerische herauten van vorstelijk bloed te worden geteld. Zoo ziet gij, lezer, dat de wet op den letterkundigen eigendom een onding is, slechts opgesteld tegen onhandige dieven, terwijl de handige straffeloos aan allerlei auteurs den room van hunnen geest en 't merg hunner welsprekendheid onttrekken - - - Cicero aan zijn broeder Quintus schrijvende ‘epistolae nostrae interdum alucinari debent’ was kort, korter dan ik ben: ik eindig. - - Het is mij echter (om dit nog p.s. te zeggen) in der tijd, toen ik met de beschouwing van 't Fransche middelbaar onderwijs in de 19de eeuw aanving, spoedig gebleken, dat ik onmogelijk mij zelv' en den lezer in medias res kon verplaatsen; dat het heden wortelt in 't verleden, dat het historisch beloop onmisbaar en een genetische verklaring - zij moge al omslagtig zijn - de beste methode tot een helder inzigt in den tegenwoordigen stand van zaken is. In die overtuiging heb ik mij op de bronnen geworpen en van Abélard af mij stroomafwaarts laten drijven, notérende wat mij trof, op mijn luimen liggende en verwijlende bij liefelijke plekjes, affluenten onderzoekende, rapids bestudérende, om den loop en den aard des breeden strooms te kennen, die beneden den cataract van 1789 door Napoléon den Groote met Herakleïsche hand in eene moderne bedding is geleid. Moge mij dan het zwaard van lord Strafford boven 't hoofd hangen, moge mijn bestaan niet praktisch heeten, daar | |
[pagina 113]
| |
ik in dezen tijd van onderwijs-vogue niet populair heb zoeken voor te stellen, hoe in Frankrijk en elders thans 't Middelbaar Onderwijs reilt en zeilt; mijn genius roept mij toe, dat er ook anderen zijn die aan een naauwkeurige beschouwing der historische wording hun zegel hechten en - hun imprimatur is mij genoeg. Na deze ϰάθαρσις παθημάτων, - aandoeningen welligt door den lezer ondervonden, hetzij van schrik over mijne uitvoerigheid, hetzij van medelijden over mijne ouderwetschheid - keer ik kalm Universiteitwaarts terug.
Als de toetsen op het speeltuig, ligt aan den uitgang der 15de eeuw een reeks van feiten bijeen; en gelijk gene aangeslagen door de menschelijke hand, zoo smolten ook deze zamen tot een, de menschheid betooverende, harmonij. Ik wijs u op de voorloopige pogingen tot hervorming der Kerk, door 't veto der concilies of in 't bloed der bewerkers gesmoord; op 't herbloeijen der wetenschappen, door de hoogste prelaten zelve bevorderd; de groote bedrijvigheid op stoffelijk gebied; de zeereizen der Portugezen en Spanjaarden; de honderd groote en kleine ontdekkingen en uitvindingen, vooral der boekdrukkunst, die alle uitliepen op eene herschepping der maatschappij en in de menschelijke borst het bewustzijn wekten van eigen waarde en kracht. - Dat alles leidde tot een bevrijding van den geest uit de banden van Rome. Luthers kerkhervorming heeft deze vrijheid als haar levensbeginsel uitgesproken, en teregt. Want zonder dat beginsel ware de vormelijke godsdienst nooit godsdienst des harten geworden. De opvoeding tot vrijheid, tot zelfstandigheid in 't godsdienstige grijpt niet alleen den moreelen mensch aan, maar zet ook alle intellectuëele elementen in ontwikkeling. Die opvoeding is heilzaam. De Wijze van Pythagoras die den wedstrijd op godsdienstig gebied in onze dagen kwam gadeslaan, zou tot lof der Moderne Theologie getuigen, dat zij bekwame voor- en tegenstanders in het strijdperk riep en dat Doedes een profetisch woord sprak toen hij na Opzoomers intree-oratie getuigde ‘de slaapmutsen zijn afgezet.’ - Luther en de zijnen, zich losrukkende van 't eenige dogma, moesten, om voedsel voor hunnen moed, om wapenen ter overtuiging te vinden, doordringen tot de bronnen zelve des Christelijken geloofs. Zij moesten, om de verontreiniging der oorspronkelijke leer na te wijzen, het groote veld der bijbelsche en kerkelijke schriftuur doorloopen; en voor zuivere exegese hadden zij, behalve aan antiquiteiten en kritiek, allereerst aan grondige kennis der klassieke literatuur behoefte. Voeg hierbij - wat vooral voor ons onderwerp belangrijk is - dat zij ter opbouwing en verdediging van hun nieuw dogmatisch stelsel, andere philosophische kundigheden dan 't scholastieke formalismus behoefden. Heilrijk werkte op beschaving en literatuur de theologie toen zij, uit de verborgenheid der sacristieën en kloosters tredende, zich tot de publieke opinie, tot de conscientie der volken wendde, en stichting door predikatie en katechismus, niet door uiterlijke ceremoniën van mis en litanieën, verkondigde. Het Protestantismus wilde als leer, als geloof door allen begrepen, niet als uiterlijk werk gedachteloos afgedaan worden: daarom moest zijn verkondiging een voor allen | |
[pagina 114]
| |
bevattelijken vorm aannemen: daarom moest de vorming der volkstaal zijn taak zijn. Immers tot het volk wendden zich de Hervormers, als regter in geloofszaken: om zich te verdedigen moesten hunne tegenstanders voor dezelfde regtbank verschijnen. Gelijk in 1789 de politiek uit het vorstelijk kabinet, zoo trad de godsdienst thans uit de schuilhoeken der kerk en uit de school op het forum, om een aangelegenheid te worden van alle standen der maatschappij en het levensbeginsel tevens der moderne talen. Wat nu in 't bijzonder Frankrijk betreft, men weet dat de Reformatie daar van Genève uit binnendrong en in alle standen, van de treden des troons tot in de armoedigste woningen, talrijke aanhangers vond. De Fransche natie was te verlicht en te levendig van aard dan dat het anders had kunnen zijn. Zoo Frans I zich tot de nieuwe leer had bekend, haar zege ware verzekerd geweest; maar hij zoowel als zijn opvolgers vervolgden haar met alle wapenen der onverdraagzaamheid, en riepen zoodoende die treurige verdeeldheden in 't leven, welke Frankrijk schier een eeuw lang teisterden. Ook in Frankrijk werd de Reformatie een der hoofdoorzaken van 't beschaven der volkstaal en de ontwikkeling der volksliteratuur. Calvin zelf schreef het Fransch beter dan de meeste zijner tijdgenooten. 't Gewigtigste echter van alle gevolgen der Reformatie was, dat het autoriteitsbeginsel, vroeger onvoorwaardelijk toegegeven, evenals zooveel andere punten, in de kampplaats der openbare discussie getrokken werd. De nimbus der onfeilbaarheid, der geheele onschendbaarheid van de katholieke inzettingen was hiermede uit de oogen des volks verdwenen; of bleven deze inzettingen al uiterlijk bestaan, in den boezem der natie heerschte twijfel en hare conscientie, aan de autoriteit ontsnapt, vermeide zich feitelijk in de vrijheid. Maar terwijl zoo een nieuw geestesleven begonnen was, bleef het openbaar onderwijs in handen der half geestelijke corporatie, die het reeds 300 jaren had geleid, en deze corporatie stelde zich vijandig tegenover de Hervormers. Drie gewigtige punten maken ons het gedrag der Universiteit begrijpelijk: de doodelijke slag aan hare scholastiek geslagen: de oude banden van dankbaarheid en vooral die der kerkelijke beneficiën waardoor de hoogeschool aan het pausdom gehecht was: eindelijk de staatkundige afhankelijkheid, waarin zij tot het koningschap stond en waardoor zij genoopt was de politieke belangen der kroon tegen de Hervormers te dienen. De scholastiek noemde ik in de eerste plaats. Immers zij was de burgt waarin zich de Universitaire schriftgeleerden hadden zaâmgetrokken. Wat wonder dat, toen de Reformatoren 't houweel der afbraak op die middeleeuwsche veste aandroegen, de schoolcoryphaeën, die zich daarin hadden verschanst, uit de hoogte neêrzagen op den armen Duitschen monnik, dat zij zich, in hunne eer getroffen, als bolwerk opwierpen van 't bestookt katholieke geloof? Maar niet de drijfveer van gekwetste ijdelheid alleen maakte hen tot tegenkanters: positiever belangen roeiden er onder, en de geestkracht ontbrak om zich te verheffen boven de materie. Onder de gunstbewijzen waarmede het Pausdom 300 jaren lang de geleerde scholen aan zich had geboeid, behoorde vooral de reeds meer genoemde toedeeling van vele | |
[pagina 115]
| |
en zeer aanzienlijke kerkelijke beneficiën. Te oordeelen naar 't getal der namen, waren alle eenigzins voorname leden der Universiteit - tengevolge der jaarlijksche voordragt voor opengevallen prebenden, welke van de Universiteit uitging - door den Paus rijkelijk bedacht. Hoe zouden zij nu, waar geen innerlijke drang bestond, een geloof hebben omhelsd, dat hun dergelijke voordeelen afhandig maakte? Voorzeker in een gemeenschappelijken overgang tot het Protestantisme hadden zij, gelijk in Engeland geschiedde, hunne privilegies kunnen handhaven zoo de civiele magt de Reformatie begunstigd had; deze civiele magt echter werd, toen zij aan Rome verknocht bleef, een prikkel te meer voor de Universiteit om zich tegen de Hervorming te keeren. En dat heeft dan ook de hoogeschool van den beginne af stelselmatig gedaan. Toen Luther haar in 1521 uitnoodigde zijn werk goed te kennen, gaf zij een formeele afkeuring. Melanchtons antwoord, hier tegen opgesteld, werd op bevel van 't parlement en met instemming der Universiteit openlijk verbrand. - De Universiteit verbood tevens allen boekhandelaars geschriften te drukken of te verspreiden, die niet door de theologische faculteit waren gecenseerd. Berquin, die eindelijk den brandstapel betrad, vond in haar zijn ergsten vijand. Zij deed haren rector Willem Cop, die zich in zijn feestrede eenigzins gunstig over de Reformatie had uitgelaten, naar Genève, diens jongen vriend Calvin, verdacht daarin de hand te hebben gehad, naar Saintonge vlugten. - Voorts toen Frans I, om de godsdienstgeschillen te eindigen, op dringend verlangen zijner zuster, een zamenkomst van afgevaardigden der Universiteit met Melanchton en andere Duitsche geleerden voorsloeg, weigerde de Universiteit den woordenstrijd, als zijnde ‘vruchteloos en gevaarlijk.’ En toen Melanchton ten minste schriftelijk 12 artikelen stelde, die door koning Frans aan de theologische faculteit werden opgezonden, antwoordde deze eenvoudig door de leer der Katholieke Kerk op die 12 punten, in dictatorisch afwijzenden vorm, daar tegenover te stellen. Naarmate de Geneefsche Hervorming dieper in Frankrijk doordrong, greep de Universiteit naar nieuwe middelen om haar - zooveel zij kon - te keeren. Zij stelde een geloofbelijdenis op, in 29 artikelen, die in eene vergadering der theologische faculteit, ten jare 1543, eenstemmig aangenomen, voortaan door alle licentiati en bacalaurei moest worden bezworen. Den procureur-generaal deed zij een lijst van gevaarlijke boeken toekomen, ter bestraffing der boekhandelaren die ze verbreidden. Een tweede uitnoodiging, haar door Maria de Médicis gedaan, om zich te Poissy te doen vertegenwoordigen tot een mondgesprek met de Reformatoren, beantwoordde de theologische faculteit insgelijks met eene weigering en met de bede aan den koning ‘dat hij in zijn Staten de Katholieke leer in hare reinheid bewaren en den predikers der ketterij geen gehoor verleenen mogt.’ Verder toen 't Parlement raadslag hield over een edict des konings, hetwelk den protestanten vergunde zich buiten de stad ter uitoefening hunner godsdienst te verzamelen, vinden wij ook de Universiteit wederom, ofschoon te vergeefs, aan de spits der vijanden van 't Calvinismus. Evenals 't parlement de rijksambtenaren, liet de Universiteit in 1562 al hare aanhoorigen de bovengenoemde 29 artikelen | |
[pagina 116]
| |
bezweren en ontsloeg de weigerachtigen - een maatregel dien zij 5 jaren later met nog grooter gestrengheid herhaalde. Na al deze daden van onverdraagzaamheid mag men het der Universiteit schier tot eere aanrekenen, dat zij aan de Parijsche bloedbruiloft geen schuld of deel had. Maar al bewaarde zij in dien tijd van bloedig fanatisme zekere gematigdheid; hardnekkig zette zij, ook na 't edict van Nantes, hare tegenwerking voort, gelijk zij bijv. in 't jaar 1600 in haar nieuwe statuut alle zorg bezigt om van ketterij verdachte personen van 't onderwijs te weren en zelfs den naam der nieuwe leer in hare inrigtingen vermijdt. Wat zij echter niet weren kon, was de zucht naar waarachtige wetenschap, rondom haar ontwaakt. Bekrompen in 't godsdienstige, tengevolge hunner opvoeding, onverschillig, ongeloovig omtrent het nut der godsdienst in 't maatschappelijk leven, mogen veel koningen van Frankrijk geweest zijn - omdat zij noch in hunne omgeving, noch door de geestelijken-zelve des wijsgeers voorschrift ‘que vos leçons soient des exemples!’ zagen betracht; - op 't punt der wetenschap dacht menig hunner onbekrompen en verlicht; en Frans I verdient om zijn wetenschappelijken zin den eerenaam hem gegeven van ‘Vader der Letteren’ ten volle. ‘De grace qua faict le grand Roy Francoys - zoo spreekt in 1562 Pierre de la Ramee, die zich niet beroemen kon op 's vorsten gunst - quad il a excite la science et lusaige de toute langue, Hebraicque, Graecque, Latine: voyre quand il a este luy mesme si studieux de sa lague, quil ny auoit homme en ce Royaulme mieulx entendu, et mieulx exerce en la propriete et purete du langaige Francoys’Ga naar voetnoot*). Hij, de vijand van 't Protestantisme, de vervolger der Waldensen, is de stichter eener inrigting van welke onëindige schade over de Moederkerk is uitgegaan, en die, reeds bij hare wording uit verdachte elementen zamengesteld, tot in de dagen van Ernest Renan gebleven is ‘l'asile par excellence de la discussion et du libre examen’Ga naar voetnoot†) - het Collége de France. Hoogschatter - gelijk wij zeiden - van taalkunde en schoone letteren, de ‘Vorst der Renaissance’, wenschte Frans I aan de studie der humaniora een grooter plaats dan zij tot dus ver in 't openbaar onderwijs besloeg, ingeruimd te zien. Van 't officiëele onderwijsligchaam echter, de Universiteit, wendde hij zijn oogen af, want spoedig en krachtig werken in zijnen geest was voorzeker niet te hopen van haar ‘die de goede literatuur sinds lang niet meer in eere en in beoefening hield.’ Door 't voorbeeld te volgen van een Brusselsch kanunnik die in 1517 te Leuven ‘het collége der drie talen’ - 't Hebreeuwsch, Grieksch en Latijn - onder begunstiging en hulp van Erasmus, had opgerigt, verhoorde koning Frans de lange en vurige bede der Fransche geleerden; en aangezet en ondersteund door Budaeus, uit de verte toegejuicht door Erasmus - die zich echter niet liet verluiden de regeling en leiding der zaak te aanvaarden - stichtte hij in 1530 het Collége des Professeurs Royaux, sedert Collége de France genoemd. Aanvankelijk werden slechts twee talen, het Hebreeuwsch en het Grieksch, door twee koninklijke lezers - lecteurs du Roy | |
[pagina 117]
| |
gelijk zij heetten - onderwezen. Men vreesde dat het onderwijs in 't Latijn de Universiteit tot jaloerschheid zou verwekken. Die klip der jaloerschheid ontzeilde men toch niet. Het Grieksch en Hebreeuwsch werden door Noël Beda, directeur van 't collége van Montaigu, den vertegenwoordiger der theologische faculteit, gebrandmerkt als handlangers der ketterij. En een monnik deed zich op, verklarende dat het Grieksch een nieuw en gevaarlijk verzinsel was en dat het Hebreeuwsch de eigenschap bezat om onmiddellijk hem die het leerde Joodsch te maken. Koning Frans antwoordde op al dat geschreeuw slechts, door in 1534 een Latijnschen leerstoel bij de reeds gevestigde te voegen, en Gaillard, 's konings biograaf, verzekert dat de Universiteit, haars ondanks uit hare slaperigheid opgewekt, bij deze regtstreeksche mededinging won, daar zij onderscheiden verkeerdheden in haar onderwijs verbeterde. Frans I, overigens onpartijdig jegens de Universiteit, maakte een edel gebruik van zijne overwinning op de routine: hij breidde zijne stichting trapsgewijze uit. In 1545 vormden 12 koninklijke lezers - van wie 7 voor 't Grieksch en Hebreeuwsch, 1 voor 't Latijn, 1 voor philosophie, 2 voor wiskunde, 1 voor de medicijnen, alle met den titel van Koninklijke Raadsheeren - voor alwie naar wetenschap streefden een lusthof zoo prachtig en breed, als de Universiteit in haar rijkste dagen nimmer geopend had. De bezoldiging dezer leeraren was aanzienlijkGa naar voetnoot*); maar zij doceerden om niet en voor allen. Dit kostelooze zou den overigen docenten natuurlijk veel afbreuk hebben gedaan, - te meer daar zij, de koninklijken als het ware door de publieke opinie aangewezen, met hun blijkbare talenten het eenigzins gemengd personeel der Universiteit, dat op zijn lauweren was ingedut, overschitterden; - 's konings billijkheid had echter in 't belang der Universiteit de bepaling gesteld, dat hunne voorlezingen den studenten die haar volgden niet als gewone collegies voor examina benoodigd, zouden in rekening worden gebragt. En zoo is het tot nu toe gebleven. 't Collége de France geeft alle onderwijs gratis, maar de inscriptions (het teekenen op collegies), die een student moet kunnen verifiéren voor een examen, kunnen er niet door uitgewonnen worden. Hahn brengt het Collége de France tot de ‘Hülfsanstalten für den höhern Unterricht;’ in de officiëele Annuaire de l'instruction publique vormt het met het Muséum d'Histoire naturelle, het Conservatoire impérial des arts et métiers, het Observatoire impérial, het Bureau des Longitudes, de École impériale des langues orientales vivantes en de École impériale et spéciale des Beaux-Arts een afzonderlijke groep die geheeten wordt ‘Établissements scientifiques de Paris.’ Het staat daarin vooraan en telt thans evenals onder Louis Philippe 28 vakken, voor elk van welke een Lecteur of professeur impérial is benoemd. Deze kunnen zich echter laten vervangen door een suppléant en figureren dan alleen eershalve op de series lectionum, bvb. achter de Économie politique staat: M. Michel Chevalier; M. Baudrillart, suppléant. Zoo deed ook onder Louis Philippe Edgar Quinet, toen hij tot veler ergernis in 't eerste halfjaar zijn bekende cours over de Jezuiten had gehouden en in een volgend semester over de Fransche revolutie spreken wilde; Quinet eigentlijk | |
[pagina 118]
| |
voor ‘Langues et litératures de l'Europe méridionale’ aangesteld, werd beleefdelijk door den Raad van Bestuur van 't Collége uitgenoodigd zich wel bij zijn vak te willen houden; maar toen dit niet baatte nam de Raad in de nieuwe series zijn voorlezingen over de Fransche revolutie toch op. Zoo geheel vrij was dit collége en alleen de minister van openbaar onderwijs kan de bekrachtiging weigeren, gelijk hij bij Quinet deed. Maar genoeg. 't Collége de France is een inrigting van hooger onderwijs in nagenoeg allerlei talen en wetenschappen: zijn doel is, om vrij van alle grenzen en banden, waaraan de faculteiten door het letten op graden en examens gebonden zijn, 't wetenschappelijk onderzoek krachtig te bevorderen. Daartoe genieten de professoren, met 5000 fr. bezoldigd, veel vrijheid: zij kunnen zich op speciale punten van hun vak werpen naar goedvinden, en behoeven geen geregelden cursus te geven, maar slechts het resultaat hunner lievelingsstudiën. Toch speelt hier de ‘phrase’, althans bij de letterkundigen, grooter rol dan de wetenschap. De cours over de exacte wetenschappen, door mannen van beroemden naam gegeven (Biot, Regnault, Balard, Cl. Bernard, Élie de Beaumont, Flourens, Coste geeft voor verschillende vakken de Annuaire van 1861 op) worden zeer geprezen. Die over 't Oostersch echter - waarvoor gewoonlijk de eerste notabiliteiten in iedere taal gekozen worden - zijn, althans waren onder Louis Philippe, zonder toehoorders: als een professor één of twee discipels gedurende het semester houdt, acht hij zich gelukkig: en die getrouwen zijn gewoonlijk Duitschers. Burnouf had - zoo vertelde men Hahn - met al de aantrekkelijkheid die zijn persoon en voordragt in zoo zeldzame mate bezat, nog geen enkelen leerling kunnen vormen. Maar genoeg van eene instelling die ik hier meen te mogen schetsen in haar tegenvoordigen staat, omdat er later waarschijnlijk geen gelegenheid voor zijn zal. - De dood verhinderde koning Frans in de uitvoering van zijn plan om een eigen praalgebouw voor zijn Collége Royal te stichten: de koninklijke lezers waren genoodzaakt hier en ginds hunne lessen te geven. Dit greep de Universiteit als voorwendsel aan om den professoren een fusie voor te stellen en hen uit te noodigen, met terzijdestelling van alle onderscheid van personen, in haar gehoorzalen te komen doceren. 't Voorstel werd geweigerd. Hendrik II wees hun de gehoorzalen der Colléges van Fréguier en Cambrai aan: Hendrik IV begon en Lodewijk XIII voltooide den aanbouw van een hun uitsluitend toebehoorend collége, als zigtbaar teeken van bestaan eener wetenschappelijke instelling die door der vorsten mildheid nog met leerstoelen voor 't Arabisch, Syrisch, 't kanoniek regt en andere vakken gestoffeerd, omstreeks 1650 reeds 18 hoogleeraren telde. Maar de nieuwe stichting, der Universiteit een ergernis, bekommerde ook de Kerk. Want zonder acht te slaan op geloofsbelijdenis had 't Collége de France zijne deur voor de wetenschap geopend, en die bekommering werd grimmigheid, toen een der koninklijke lezers, Ramus, nog katholiek naar 't uiterlijk, maar protestantsch van hart, eensklaps opentlijk zijnen bijval aan de hervorming schonk. Dit tijdsgewricht biedt ons als gezigtspunten aan: de Kerk en de school bestookt door 't Calvinisme en de wetenschap: géne wier belangen thans één | |
[pagina 119]
| |
zijn, worden gelijkelijk in haar hartader, haar dogma, met den doodsteek bedreigd: Paus en Aristoteles, vroeger in vijandschap, thans in vrede, vroeger absoluut elk op zijn terrein, worden thans door eigen onderdanen bestormd: aan beide wordt het onmogelijke afgeperst, namelijk een constitutie naar de regels van 't gezond verstand. Reeds hadden AgricolaGa naar voetnoot*) en Valla met hurt kritiek den ouden afgod der school gehavend. Dien aanval herhaalde | |
[pagina 120]
| |
Vivés in zijn boek de Causis corrupt. art. in 't begin der 16de eeuw. Hij verwijt den schoolschen Aristoteles opzettelijk alle waarheden, waarover hij zooveel licht had kunnen verbreiden, te hebben verduisterd, met zich zelven in tegenspraak te zijn en vooral dien slendergang der Parijsche dialectiek te hebben aangegeven, die alle andere methodes veracht. ‘Tegenwoordig - roept hij uit - is men ketter, wanneer men niet denkt als de school. Ik ondervond het te Parijs.’ En eer de 16de eeuw op 't midden harer baan was genaderd, klonk reeds het Fransch van den bijtenden Rabelais over de kweekelingen der Universiteiten en 't pedantisme hunner studiën, terwijl zijn Limousin den weinig benijdbaren lof verkondde der ‘alme, inclyte et célèbre Académye que l'on vocite Lutèce.’ Intusschen, Vivés werd vergeten, Rabelais gecensureerd en Aristoteles blééf. Dat in 1580 Montaigne in een Fransch ‘zoo los en naïf als sedert niet meer geschreven is,’ onaangevochten zeggen kon ‘de leer van Aristoteles is helder als de atmospheer der maan, maar de drogredenen die over haren voorhof groeijen verstikken haar: c'est Baroco et Baralipton qui rendent leurs suppôts ainsi crottez et enfumez, ce n'est pas elle. Ils ne la connaissent que par ouy dire;’ - dat, zeg ik, het borstbeeld van den Philosooph door een krachtigen schok van zijn voetstuk geslingerd en verbrijzeld werd, dat was het werk van Petrus Ramus. |
|