zij kunnen zich verheugen in het geluk van minnende harten, die tot wee wordens toe naar elkander gesmacht hebben. Zacht wat; in het boekske van den heer Donker is van smachten geen sprake; bereid om het lezend publiek eenige aangename uren te verschaffen, nam de Schrijver de pen op en schetst op zijn eigen eenvoudige wijze eenige tooneelen, die getuigen van zijn wereld- en menschenkennis beiden. Los en ongedwongen is zijn stijl, ongekunsteld de gesprekken, geleidelijk en boeijend tevens de gang der gebeurtenissen. Wilt ge na arbeid eenige oogenblikken verpoozing, lezer! neem dan het boekske van den heer Donker ter hand, gij vindt er zoo al niet u zelf, dan toch zeker eenige uwer bekenden in terug; gij vindt er de wereld zoo als zij bestaat, de menschen zoo als zij zijn. Gelukkig was de Schrijver in het schetsen van Hugo van Waren, Alida Fulk, Jan Stade, Agnes Bentinck, Eduard Valmer enz. Wie voelt zich niet aangetrokken door de karakters der beide eersten, wie erkent en herkent niet de gebreken der laatsten? De goede Hugo met zijn opregt gemoed en liefhebbend hart, de trouwe Alida die hem in alle omstandigheden des levens op zijde blijft, - 't zijn typen, die ons met de menschheid verzoenen, en met welgevallen verneemt de lezer dat Hugo, door de wufte Agnes bedrogen, in Alida een waardige en trouwe gade vindt.
Jan Stade met zijne groote deugden en grove gebreken, Eduard Valmer de aan het spel verslaafde man, beide om hun fraai uiterlijk en schijnbare beminnelijkheid geliefd en geacht, vindt men ze niet overal terug in de maatschappij, die typen van bevallige wuftheid, van geestige ligtzinnigheid, van dartele zedeloosheid? Zijn en blijven ze niet altijd de afgoden van menig onervaren meisje of vrouw?
Eind goed al goed. Wij hebben er vrede mede waar het Hugo en Alida betreft. Als tegenspoed en teleurstelling de oorzaken zijn onzer geleden smart, dan kan een goed einde veel, ja dikwijls àlles vergoeden; maar als er misdaden zijn gepleegd, als wij in 't verleden beelden zien verrijzen die te regt dreigen, als er heilige pligten met voeten zijn getreden, als de onschuld is verlokt, dan moge voorspoed onze schreden begeleiden, de angel der wroeging blijft in het hart, en ongelukkig hij, die er ongevoelig voor is. Jan Stade is een overspeler. Zoek verschooning voor het feit in de dwaasheid van een grijsaard, die een jeugdige schoone tot zijn gade maakt, in de groote liefde die zij na haar huwelijk voor een ander voelt; neem het in aanmerking bij Stade's overtreding, dat ze uit zijn kartstogtelijk karakter voortsproot, maar zeg niet dat alles goed is, nu de overtreders der zedewet, krachtens de maatschappelijke wet elkander toebehooren, alsof na den dood des bedrogenen hun huwelijk bij magte was om het gedane ongedaan te maken. Zulk een misdrijf kan wel geboet maar niet vergoed worden op aarde! Het griefde tot in den dood den beleedigden echtgenoot, 't was de angel die de gevallen vrouw tot stervens toe kwelde, en buitendien, op welke gronden rustte hun echtelijk heil? Zal de man achting hebben voor de vrouw, die haar eersten en heiligsten pligt vergat? Zal de vrouw vertrouwen stellen in den man die misbruik maakte van haar zwakheid toen ze nog een ander toebehoorde?