De Tijdspiegel. Jaargang 20
(1863)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijAdam.Het is volstrekt niets vreemds dat filosofen, kerkvaders en wie al niet meer vraagpunten hebben willen behandelen, voor welker oplossing zij hoegenaamd geene gegevens hadden, dat zij zaken hebben willen verklaren, welker uitlegging onmogelijk was om de eenvoudige reden, dat die punten zóó in het duister verkeerden, dat het opligten van den daarover liggenden sluijer niet onder het menschelijke bereik viel. Onder al die weinig bekende, en toch op zich zelve zoo eenvoudige zaken, waarin would-be geleerden veel vreemds hebben gezocht, en waarop zij geheele geschiedenissen of stelsels trachtten te bouwen, behoort de eerste mensch, wiens geboorte, ligchaamsgestalte, levenswijze, wetenschappelijke kennis, enz. zij zóó naauwkeurig wisten te beschrijven dat men het omtrent een persoon der 15de of 16de eeuw na Christus niet beter zou verlangen. Bayle in zijne dictionnaire, en lang na hem Lalanne hebben ongeveer alles verzameld wat daaromtrent te boek is gesteld; mogelijk is het niet onaangenaam aan de lezers van dit tijdschrift daaromtrent een en ander te vernemen, omdat genoemde | |
[pagina 441]
| |
schrijvers misschien niet iedereen ten dienste staan. De talmudisten waren het die zich reeds met de geboorte van den eersten mensch bezig hielden, en daaromtrent het volgende te boek stelden, waaruit men tevens ziet dat zij het geheele verblijf in het Paradijs slechts twaalf uur lieten duren: In het eerste uur nam God eenige stof, waaruit hij den eersten mensch wilde vormen en dat weldra een embryo werd; in het tweede was Adam in staat om op zijne beenen te staan; in het vierde riep God hem en beval hem aan dieren en planten namen te geven; in het zevende huwde hij met Eva, waarbij zij op half profane wijze verzekeren dat God haar het hair opmaakte, vóór hij haar tot Adam bragt; in het tiende uur zondigde Adam; in het elfde werd hij veroordeeld en uit het Paradijs gebannen, en in het twaalfde begonnen voor hem arbeid en moeijelijkheden. Salianus deelt ons in zijne Annales ecclesiastici een stuk mede van Eugubinus, waarin deze vertelt dat toen God den mensch scheppen wilde, Hij een' volmaakt schoonen menschelijken vorm aannam, en dat hij Adam naar dien vorm als een beeldhouwer modelleerde; wat daarbij het zonderlingste was, is voorzeker dat de mensch, ‘terwijl hij gemaakt werd, de goddelijke handen, het gelaat van ambrozijn, en de overschoone armen zag, die hem maakten en al zijne leden vormden.’ De oude Israëlieten verzekerden dat Adam reeds besneden zou geweest zijn toen hij geschapen werd, en dat hij toen zóó lang was dat hij zich van het eene einde der wereld tot het andere uitstrekte; na de verbanning uit het Paradijs echter rustte Gods hand zóó zwaar op den eersten mensch dat hij inkromp en toen slechts honderd el lang wasGa naar voetnoot*); anderen voegen er bij dat God hem op verzoek der engelen zooveel kleiner maakte, omdat deze bang waren voor zulk een' reus. Men vindt in het boek van Genesis (I:27) dat ‘God den mensch schiep naar zijn beeld, naar het beeld van God schiep Hij hen; man en vrouw schiep Hij ze,’ en daaruit hadden eene menigte Joodsche leeraars afgeleid dat Adam van tweederlei geslacht geschapen was; hij was man aan de eene, en vrouw aan de andere zijde, terwijl deze ligchamen aan de schouders vereenigd waren: toen de Heer nu Eva schiep zoude hij niets anders gedaan hebben dan de beide deelen van elkander af te scheiden; een ander beweerde dat zij met de zijden aan elkander hadden gezeten, en nog weêr een ander dat Adam en Eva vóór den zondeval Hermaphroditen waren geweest. Het zonderlingste evenwel wat omtrent de schepping der eerste menschen is medegedeeld, leest men in een werk, dat in 1679 te Amsterdam gedrukt werd onder den titel van le nouveau ciel et la nouvelle terre van eene zienster uit de 17de eeuw, Antoinette Bourignon genaamd, en in een ander werk, waarin het leven dezer dame wordt beschreven: in beide geschriften komt onder anderen het volgende voor: Adam had vóór zijne verdrijving uit het Paradijs het vermogen om uit zich zelven schepselen voort te | |
[pagina 442]
| |
brengen zonder dat daarbij eene vrouw noodig was, terwijl de noodzakelijkheid van vereeniging der beide geslachten om kinderen te doen geboren worden een gevolg van de eerste zonde is. Jufvrouw Bourignon zag in hare visioenen Adam, en beschreef zijne gestalte. ‘Zijn ligchaam’ zeide zij ‘was helderder en doorschijnender dan kristal, het was ligt en als het ware zwevend; in dit ligchaam en er doorheen zag men bloedvaten en beken van licht, die door alle poriën naar binnen en buiten stroomden; in de aderen waren allerhande vloeistoffen van de meest verschillende kleuren, allen zeer snel stroomend en doorschijnend, niet alleen water en melk, maar ook vuur, lucht en andere zaken. Zijne bewegingen hadden eene bewonderenswaardige overeenstemming; alles gehoorzaamde hem, niets weêrstond hem of kon hem schaden. Hij was grooter van gestalte dan de thans levende menschen; hij droeg kort, eenigzins zwart krulhaar en had een klein kneveltje; in plaats van de dierlijke deelen, welke men niet noemt, was hij gevormd zooals onze ligchamen het in het eeuwige leven zullen zijn, hetwelk ik niet weet of ik zeggen mag. Op die plaats had hij een neus, evenals op zijn aangezigt, terwijl deze eene bron van welriekende geuren was. Hieruit kwamen ook de menschen te voorschijn, waarvoor hij alle kiemen in zich ronddroeg, want ‘..... doch hetgeen er volgt is zoo weinig decent, dat men ter naauwernood zeggen zou dat het door eene vrouw gedacht, laat staan geschreven was. Bij deze beschrijving denkt men onwillekeurig aan het geestenzien en de bekende klopgeesterij, waarvan men in den laatsten tijd zooveel wonderbaarlijks hoorde verhalen. Na zijne gestalte komt de zondeval het eerst in aanmerking, en ook wederom daarbij had de fantasie een ruim veld te bewandelen. De slang, welke Eva verleidde, gaf vooral aanleiding tot menig dispuut, de meest bekende stellingen omtrent dit punt waren, dat het dit genoemde dier zelf zou geweest zijn, dat in die dagen zich gemeenzaam met den mensch onderhouden kon en alleen stom werd omdat het ons aller stammoeder zoo leelijk had beet gehad, of dat de slang daartoe uit wellust was overgegaan, toen zij afgunstig werd op het geluk dat Adam en Eva te zamen genoten; daarom ook zou de appel het eerst den man zijn aangeboden; eene andere meening was dat de slang eenvoudig eene vrucht van den verboden boom at, en dat Eva ziende dat het dier er gezond onder bleef, toen ook lust kreeg om eens te proeven. Augustinus vertelt ons dat eene kettersekte, de Ophiten genaamd, in de slang de geheiligde persoon van Christus zagen; nog fraaijer legende is die dat Samael, de vorst der duivelen, op eene slang, zoo groot als een kameel, naar Eva zou toegereden zijn om haar te verleiden. In oude Duitsche bijbels werd de slang met het schoone gezigt van een jong meisje afgebeeld; een middeleeuwsch schrijver beweert dat de slang niet sprak, maar slechts siste; Eva verstond dit, want in het Paradijs begreep het eerste menschenpaar natuurlijk elk geluid; een andere dwaas vertelde dat Eva aan de slang zou gezegd hebben dat God haar niet alleen verboden had om van de vrucht te eten, maar ook om den boom aan te raken; om haar te overtuigen duwde het beest haar eensklaps tegen den boom en toen zij geen letsel daarvan ontving, begreep zij dat zij ook wel eens van de vruchten | |
[pagina 443]
| |
proeven kon. - En het is niet alleen over de zonde zelve maar ook over de vrucht dat men geredetwist heeft; men geeft het elkaâr niet gewonnen of het een appel, een vijg of eene citroen was geweest; een rabbijn zegt dat Mozes groot gelijk had van in Genesis de vrucht niet te noemen, want dat anders de heele wereld er van zou hebben willen proeven; het is genoegzaam bekend dat er nog eene vrucht in Italië, welke de Joden bij het Loofhuttenfeest gebruiken, den naam van Adamsappel draagt. Men is het er ook niet over eens wanneer Adam en Eva gehuwd zijn; de meest gewone bewering steunt op het eerste vers van Genesis IV, en volgens dit zou het huwelijk eerst na de verbanning uit het Paradijs hebben plaats gehad. Sommigen meenden dat Adam de voltrekking van zijn huwelijk 15, 30 of zelfs 100 jaren uitstelde, en dit laatste zou hij met Eva zijn overeengekomen om zich deze onthouding als straf voor hunne zonden op te leggen. Om evenwel zich schadeloos te stellen, beweren anderen, leefde Adam gedurende de 150 jarige ballingschap uit het Paradijs met eene vrouw, Lilia genaamd, die evenals hij uit het stof der aarde gemaakt zou zijn; met haar verwekte hij duivels, terwijl een andere duivel zich bij Eva vervoegde en met haar in hare eenzaamheid menschen ter wereld bragt, in wie dus de erfzonde van vaders- en moederskant aanwezig was. In Genesis IV komt voor dat Eva moeder werd van Kain, daarna van Abel, van Seth en van vele zonen en dochteren; niettegenstaande dit ondubbelzinnige berigt, verzekerden lateren dat Kaïn en Abel tweelingen waren, en dat deze beide zonen huwden met de tweelingdochters, die Eva na hen baarde; of wel meenden zij dat Kaïn tegelijk met eene zuster Caïmana of Debora, en Abel met Delbora of Awina geboren werd, en dat zij over en weêr elkanders tweelingzusters huwden; nog wordt hierbij gevoegd dat Eva voortdurend tweelingen ter wereld bragt, die door onderlinge huwelijken de bevolking der wereld spoedig sterk deden toenemen. De Arabieren vooral zijn sterk in allerhande hersenschimmige verhalen, en wijzen, als om de waarheid van al hunne vertelsels te bewijzen, steenen, monumenten en gebouwen aan, die de herinnering aan die fabelen levendig moeten houden. Zoo verhaalden zij onder anderen dat Eva, toen Adam haar voor het eerst ontmoette, met het hoofd rustte op een' berg, die digt bij Mekka lag, en dat hare beenen toen in de vlakte daar beneden uitgestrekt waren op eene plaats, waar men twee zuilen heeft opgerigt, die twee musketschoten van elkander verwijderd zijn; doch kon men ook redelijkerwijs wel verwachten dat eene dame van ruim 118 voet minder ruimte om zich neêr te vleijen zou noodig hebben? Het is ligt na te gaan dat men aan den eersten mensch, die met zoovele volmaaktheden geschapen was, geene wetenschappelijke kennis kon ontzeggen. De bekende Moréri verzekert dat Adam eene volkomen kennis van alle menschelijke wetenschappen had, maar dat hij zich vooral op sterrenwigchelarij had toegelegd, van welker geheimen hij er eene menigte aan zijne kinderen mededeelde; hij voegt er nog bij dat Josephus vertelt hoe Adam zijne aanteekeningen omtrent den loop der sterren op twee steenen tafelen gegraveerd had; Bayle echter verklaart reeds te vergeefs naar die opgave van Josephus te hebben gezocht; alleen | |
[pagina 444]
| |
had hij bij dien schrijver een dergelijk berigt omtrent Seth gelezen. Een Spaansch schrijver uit de middeleeuwen zeide dat Adam alle wijsgeerige en wiskundige kennis bezat, waartoe het menschelijke geslacht immer in staat was, dat hij eene volkomene praktische kennis had omtrent al hetgeen de mensch in zijn bijzonder leven of in 't openbaar verrigten moet, en dat hij, behalve in al de zedekundige wetenschappen en vrije kunsten, bekwaam was in rhetorika, dicht-, schilder- en beeldhouwkunst, in den landbouw, schrijven; alleen staatkunde was hem, zooals in den aard der zaak lag, onbekend. Een man, die zooveel kennis bezat, en goed schrijven kon, moest natuurlijk ook de vruchten zijner wetenschappelijke ontwikkeling, welke hij trouwens reeds bij zijne geboorte bezat, voor het nageslacht opteekenen; het is daarom dat de Joden beweerden dat Adam twee boeken naliet, het eene over de schepping, het andere over de Godheid, welke hij beide van zóó nabij kende. Het is wel jammer dat die boeken weg zijn, want zij zouden ons menig geheim, waarnaar wij nu te vergeefs zoeken, hebben medegedeeld. Evenwel behoeven wij niet te denken dat die werken met den zondvloed te loor zijn gegaan, want een Mahomedaansch schrijver deelt ons mede dat Abraham naar het land der Sabeërs ging, en daar de kist van Adam opende, waarin hij de werken van Adam en Seth aantrof. Behalve het genoemde wordt de 92de psalm aan den eersten mensch toegeschreven; het zou de lofzang geweest zijn, waarmede Adam den Heer op den sabbathdag loofde; en op het Eskuriaal berust nog een handschrift, waarin twee door Adam vervaardigde gezangen staan, het eene een liefdezang door hem vervaardigd toen hij Eva het eerst zag, het tweede een boetzang, dien hij met zijne vrouw zong, toen zij gezondigd hadden. Oostersche schrijvers verhaalden nog dat Adam eene kleine verzameling van een twintigtal boeken bezat, welke uit den hemel gevallen waren, en waarin God zijne bedreigingen, voorspellingen, wetten, en andere dingen had opgeteekend. Men weet genoegzaam dat de Bijbel ons mededeelt, dat het eerste menschenpaar zich begon te schamen, toen het zijne onschuld verloren had, en zich kleederen begon te vervaardigen; daaruit ontleende in 1615 een schoenmaker uit Amiens, die een boekje de calceo antiquo schreef, zijne dwaze mededeeling dat Adam de eerste was, die uit beestenvellen schoenen vervaardigde, en dat dit een geheim was, hetwelk hij van God zelven geleerd had. En kort te voren had Jean le Feron, advokaat bij het parlement te Parijs, uit de bladeren, waarmede de eerste menschen zich uit schaamtegevoel dekten, aanleiding genomen om in een werk over wapenkunde vol te houden dat het familiewapen van Adam uit drie vijgebladeren had bestaan. De man beweerde dat zulks niet anders kon omdat Adam en Eva in een ander geval zich wel onverschillig van de bladeren van andere boomen zouden bediend hebben. Adam is 980 jaar oud geworden en werd volgens den heiligen Hieronymus te Hebron begraven, terwijl anderen meenden dat men op den berg Kalvariën zijn graf zoeken moest. Menigeen zou vermoeden dat zijne beenderen met den zondvloed zijn weggespoeld, doch van het tegendeel geeft ons een Oostersch geleerde uit de derde eeuw de verzekering; hij vertelt dat toen Noach de ark gebouwd had van de ceders, die hij tot | |
[pagina 445]
| |
dat doel in de vlakte van Sodom geplant had, hij de beenderen van den eersten man daarin plaatste. Toen zijn huisgezin later de ark verliet, verdeelde hij die kostbare relieken onder zijne drie zonen. Sem, wien het hoofd ten deel was gevallen, begroef dit in Juda op de plek, waar hij wist dat Adams graf geweest was. Een uitlegger van het boek van Genesis deelt nog zonderlinger feit mede, hetwelk hij zegt van de Hebreeuwen gehoord te hebben, namelijk dat Seth op bevel eens engels eenig zaad van den boom der kennisse des goeds en des kwaads in den mond van zijns vaders lijk zou hebben gedaan. Toen dit begraven werd groeide er uit dit graf een boom op, en van het hout van dezen boom zou later weder Christus' kruis gemaakt zijn; die boom dus was door het geweld des waters bij den zondvloed gespaard. Van dien boom der kennisse wordt trouwens nog iets anders verhaald, dat niet minder fraai is. Een Rabbijn die lang voor onze jaartelling leefde vertelde dat toen Adam na zijne ballingschap in de woestijn omzwierf, een engel hem een' tak van dien boom bragt, dat Seth dien plantte, en hij welig opgroeide; wederom aan den grooten vloed weêrstand biedende bestond die boom nog tijdens Mozes' leven; deze gebruikte er dikwijls het hout van: hij vervaardigde er namelijk den stok uit, waarmede hij zoovele wonderen verrigtte; verder bezigde hij het om er het bittere water zoet mede te maken, en rigtte er den staak van op, waaraan hij de koperen slang bevestigde, welke in de woestijn de werking van den vergiftigen beet der talrijke adders moest vernietigen. De stellingen, welke sommige dwazen over het eerste menschenpaar hebben willen verdedigen en de redeneringen, die zij op enkele verkeerd begrepen plaatsen hebben gegrond, zijn talloos; zoo b.v. schreef in 't laatst der vorige eeuw een Duitscher, Reinhardt genaamd, eene dissertatie om te onderzoeken of Adam en Eva wel een navel hadden gehad; zoo beweerde ongeveer dienzelfden tijd de bekende Saint-Martin, die den bijnaam had van le Philosophe inconnu, dat Adam een ondoordringbaar harnas had gedragen, dat hij een zwaard had, uit vier metalen zamengesteld, en dat altijd van twee kanten te gelijk trof; dat hij strijd voerde in een bosch van zeven boomen, welke elk 16 wortels en 490 takken hadden, doch dat hij daarin verdwaalde en toen zijne goede wapenrusting verloor; - zoo prezen eene menigte wijsgeeren der vorige eeuw het zalige en zuiver gelukkige leven, dat Adam en Eva gesleten hadden, doch daarop gaf Voltaire het volgende antwoord: D'un bon vin frais ou la mousse ou la sève
Ne gratta point le triste gosier d'Eve;
La soie et l'or ne brillaient point chez eux;
Admirez vous pour cela nos aïeux?
Il leur manquait l'industrie et l'aisance;
Est-ce vertu? c'était pure ignorance.
Quel idiot, s'il avait eu pour lors
Quelque bon lit, aurait couché dehors?
Mon cher Adam, mon gourmand, mon bon père,
Je crois te voir dans un recoin d'Eden,
En secouant madame Eve, ma mère;
Deux singes verts, deux chèvres pieds fourchus,
Sont moins hideux au pied de leur feuillée.
Par le soleil votre face hâlée,
Vos bras velus, votre main écaillée,
Vos ongles longs, crasseux, noirs et crochus,
Votre peau bise, endurcie et brûlée,
Sont les attraits, sont les charmes flatteurs,
Dont l'assemblage attire vos ardeurs.
Bientôt lassés de leur belle aventure,
Dessous un chêne ils soupent galamment
Avec de l'eau, du millet, et du gland;
Le repas fait, ils dorment sur la dure:
Voilà l'état de la pure nature.
| |
[pagina 446]
| |
Ongeveer 120 jaren na Christus ontstond er eene sekte, welke zich die der Adamiten noemde, en die de onschuld en de gewoonten der eerste menschen wilde navolgen. Zij beweerden dat het huwelijk goddeloos was, want dat Adam en Eva ook eerst na hunne ballingschap getrouwd waren, daarom moesten de leden een' eed van onthouding en kuischheid afleggen; in hunne vergaderingen verschenen zij zonder eenige schaamte, evenals onze voorouders in het Paradijs, geheel naakt, na hunne kleêren in een nabijzijnd vertrek te hebben afgelegd, en hoorden daar op die wijze op banken door elkander gezeten preken aan. Indien iemand eene fout beging werd hij, evenals de eerste menschen uit het Paradijs, uit deze plaats van gelukzaligheid verbannen. Hoe lang deze sekte bestond is niet bekend, doch als, uitvloeisel er van kunnen wij beschouwen de krankzinnigheid, die in 1535 sommige Wederdoopers te Amsterdam aangreep, toen zij hunne kleêren in het vuur wierpen en als weeprofeten naakt door de stad liepen. En om al te vermelden wat met den naam van Adam in verband staat, behoort hier nog te worden bijgevoegd dat er in de 17de eeuw menschen gevonden werden, die aan Praeadamiten geloofden. Zij steunden op vers 12-14 van het 1ste hoofdstuk van Paulus' brief aan de Romeinen, waarin gezegd wordt dat door één mensch de zonde en daardoor de dood in de wereld is gekomen, en dat de dood van Adam tot Mozes geheerscht had; hieruit namen zij aanleiding om te beweren dat er dus vóór Adam nog menschen moesten geleefd hebben, die niet gezondigd hadden; dit ras zou den zesden dag der schepping door God reeds over de geheele aarde verspreid zijn, terwijl Adam en Eva slechts tot bevolking eener bijzondere streek waren geschapen. Een Portugees, die hierover een boek schreef, moest voor Alexander VII zijne dwalingen afzweren. H. |
|