| |
| |
| |
Letterkunde.
In het Heilige Land.
Felix Bovet, Reis door het Heilige Land. Uit het Fransch vertaald, 2 deelen in 8o. Leiden, bij D. Noothoven van Goor. 1862.
S.H. Serné, Kaart van Palestina, naar de beste bronnen ontworpen. Lithographie en kleurendruk van H. Smulders te 's Hage. Tweede druk. Zwolle, bij J.P. van Dijk. 1862. (Met eene Memorie, bij deze kaart behoorende. 62 blz. klein 8o.)
I.
Toen Van Senden, vóór veertien jaren, eene vorstin van Oranje op hare reis naar het Oosten vergezelde, was het verlangen, om de resultaten van dien togt te lezen, in het vaderland zóó groot, dat het reisverhaal van dien hooggeschatten geleerde aan meer dan duizend inteekenaars kon worden toegezonden. Ofschoon het boek aan de hooggespannen verwachting van sommigen welligt niet ten volle beantwoordde, (slechts het eerste der beide deelen mogt de schrijver zelf voor de uitgave bewerken,) zoo heeft toch deze vaderlandsche reisbeschrijving eene blijvende waarde, niet slechts wegens den echt godsdienstigen en wetenschappelijken geest, die er op elke bladzijde in doorstraalt, maar ook wegens zeer vele hoogstbelangrijke episoden, niet het minst wegens dat gedeelte, hetwelk ten opschrift draagt: ‘De Pelgrim voor de Kusten van het H. Land,’ die fraaije historische schets van de pelgrimstogten gedurende den loop der eeuwen, - een onderwerp, tot op dien tijd toe zoo dor mogelijk behandeld, maar hier voor het eerst een bezield tafereel vol leven en gloed.
Rijker in veelzijdige resultaten voor de geographische wetenschap, inzonderheid voor de topographie des H. Lands, was de reisbeschrijving van Van de Velde, ten jare 1858 verschenen. In het Engelsch en in het Hoogduitsch vertaald, bragt zij den naam van dezen beroemden Nederlandschen reiziger ver over de grenzen van Nederland.
Een jaar later verscheen de belangrijke reisbeschrijving van den heer Conrad, wiens eervolle zending naar Egypte hem de gelegenheid had gegeven om ook het H. Land te zien.
Behalve deze oorspronkelijk-Nederlandsche reisverhalen, zagen in hetzelfde tijdperk ten onzent nog enkele vertaalde
| |
| |
reisbeschrijvingen het licht: van Fisk, die nog vóór Van Senden, van Schulz en Fliedner, die beiden in 1851 Palestina bezochten. Dat nu ook de Voyage en Terre Sainte van Felix Bovet in het Nederduitsch vertaald is, keuren wij geenszins af. Elk dier boeken vindt wel zijn kring van lezers. Menigeen, die de eerstgenoemde reizen niet las, zal welligt door deze nieuwe het land des Bijbels leeren kennen. Daarenboven, ieder reiziger heeft zijne eigenaardigheid, en ook deze pelgrim naar het Oosten is wel waardig op zijne beurt gehoord te worden, waar hij zijne herinneringen ons mededeelt. - Twee hoedanigheden nemen bij voorraad voor hem in. De heer Felix Bovet is protestantsch hoogleeraar en hij is Franschman. Van de eerste hoedanigheid verwacht gij met regt een onbenevelden blik en een wetenschappelijken zin; de andere hoedanigheid waarborgt u een duidelijken en bevalligen, een onderhoudenden schrijftrant, een boek dat zich aangenaam laat lezen. En in die dubbele verwachting zal niemand zich teleurgesteld vinden.
Opdat echter de lezer niet te veel zou verwachten, bekent de schrijver zelf openhartig, dat zijne reis volstrekt geen wetenschappelijke is geweest. Daartoe, zegt hij, ontbraken hem de noodige kundigheden. Zijn pelgrimstogt was geenszins het gevolg van een lang overdacht plan. Door bijzondere studiën had hij er zich niet op voorbereid. Een lang gekoesterde wensch kwam plotseling tot vervulling. En toch, de nieuwsgierigheid, die hem naar het Oosten dreef, was minder eene nieuwsgierigheid der oogen, dan wel eene des verstands. Niet vermaak zocht hij, maar onderrigt. ‘Ik heb gereisd - zegt hij verder - tot mijne eigene ontwikkeling. Ik was voor alles een pelgrim. De oorden, die mij lief waren, wilde ik bezoeken, en wat tot dien tijd toe in mijne verbeelding had bestaan in mijne herinneringen doen plaats nemen.
J'ai voulu voir, j'ai vu!
Ja, ik heb gezien. God heeft mijn pelgrimstogt gezegend en heeft er mij vele, ja meer vruchten van doen plukken, dan ik had durven hopen’.
In 1859 vertrok de heer Bovet met de stoomboot Cephise van Marseille naar Malta en van daar naar Egypte. - Alexandrië en Kaïro, de Pyramiden en Tantah werden door hem bezocht. - De duidelijke en boeijende voorstelling van dat deel van Egypte, hetwelk door de meeste Europeesche reizigers op hunnen togt naar Syrië gezien wordt, beslaat ongeveer een vierde van het geheele werk. Den totaal-indruk, dien de schrijver van zijn verblijf in het land der Pharaoos ontving, vat hij in deze woorden zamen: ‘Alle voorstellingen, die ik er mij van gemaakt had, waren beneden de werkelijkheid gebleven. Het Oosten is nog veel meer oostersch, dan ik mij verbeeldde.’
Te Jaffa aangeland, vertrekt hij spoedig naar Jeruzalem, waar hij eenige dagen en wel gedurende het Paaschfeest vertoeft. Van daar bezoekt hij Jericho, de Jordaan en de Doode-zee, ziet Bethlehem en de naaste omstreken. Te Jeruzalem teruggekeerd, vervolgt hij zijn togt door het land der Samaritanen, door de schoone vlakte Jizreëls, langs den Thabor, naar Nazareth, en van hier naar de zee van Galilea, wier westelijke oevers worden bewandeld. Van daar gaat hij langs de Phoenicische kust naar Tyrus en Sidon. Te Beirouth scheept de reiziger zich naar Griekenland in.
| |
| |
Ziedaar de reisroute door den heer Bovet gevolgd. Zelf moge hij nu met bescheidenheid verklaren, dat zijne reis geen wetenschappelijke is geweest, een gewoon touristenverhaal is zijn werk evenmin. Uitnemend toch verstaat hij de kunst van met fiksche penseeltrekken een landschap voor uwe verbeelding te plaatsen, zóó dat gij het zelf meent te aanschouwen; zijne opmerkingen weet hij u mede te deelen, zijne ontmoetingen u te vertellen, zonder ijdelheid of omhaal van woorden, en zóó, dat gij meent hem te vergezellen, met hem te zien en te hooren 'tgeen hij hoorde en zag.
Wat dit boek aan Nederlandsche lezers inzonderheid moet aanbevelen, is de warme liefde, die het gemoed des schrijvers vervult voor de heilige oorkonden dier Godsdienst, die ook voor hem een licht is op zijn levensweg. In de landen des Bijbels reist men niet zonder den Bijbel. Deze Christenreiziger maakt zijn pelgrimstogt bovenal dienstbaar aan de opheldering der H. Schrift en roept u telkens voor den geest de gebeurtenissen, die op dezen classieken bodem hebben plaats gevonden. Voor de duurzame, de onbewegelijke zeden van het Oosten, dat in zijne overleveringen en gewoonten de onvervalschte herinnering aan de eerste tijden bewaart, heeft hij een geopend oog. Zoo verklaart hij u, door vergelijking van het tegenwoordige met het lang verledene, tal van bijbelplaatsen, en werpt hij een onverwacht licht op menig woord der Schrift, dat u vroeger zoo duidelijk niet was. Enkele proeven zullen voldoende zijn, om te doen zien, hoe onmisbaar de kennis van het Oosten, van de natuur des lands en de zeden zijner bewoners, voor de juiste verklaring des Bijbels is, en tevens hoe deze reiziger wat hij ziet en waarneemt aan dit schoone oogmerk weet dienstbaar te maken.
Zoo reeds in Egypte, waar de oostersche wijze van begroeting voor het eerst zijne aandacht treft. ‘De mannen zien ons voorbijgaan, zonder ons aan te kijken; overigens groet men hier ook weinig. De Europeesche wijze van groeten zou in dit land voor onbeleefdheid doorgaan. Om te groeten staat men stil. Men raakt elkanders hand aan, na vooraf die, welke men aanbiedt, gekust te hebben. Maar de oostersche begroetingen bestaan nog in eeue menigte andere pligtplegingen, die ik gezien heb zonder dat ik er mij rekenschap van geven kon. Zij waren echter voldoende om te begrijpen waarom Eliza zijnen bediende spoed aanbeval met deze woorden: Gord uwe lendenen, neem mijn staf in uwe hand en ga heen. Indien gij iemand ontmoet, groet hem niet; en indien iemand u groeten wil, beantwoord hem niet. - Zoo zeide ook Jezus tot zijne discipelen, toen hij hen uitzond: Groet niemand op den weg, d.i. verliest geen tijd op den weg.’
Tusschen Jeruzalem en Jericho ziet onze reiziger groote kudden geiten en schapen op de hellingen der bergen weiden. ‘Er zijn hier, zegt hij, geen gevlekte geiten, zoo als ik er dikwijls in Egypte gezien heb, of vaal-witte, zoo als ten onzent: ze zijn hier bijna allen zwart als elpenbeen, en de schapen zijn geheel wit. Men begrijpt nu, hoe deze twee soorten, welke men bijna altijd te zamen ziet, en die toch eene zoo treffende verscheidenheid aanbieden, aan Jezus een natuurlijk beeld konden opleveren, om het volstrekte verschil te schetsen, dat er tusschen de goeden en de boozen bestaat. Geiten en schapen weiden in afgescheiden troepen, onder het geleide
| |
| |
van een enkelen herder; - de schapen in eene zaamgedrongen drift om den herder vereenigd, volgens hare welbekende gewoonte; de geiten meer verspreid, en zich overgevende aan haren zwervenden aard. Dikwijls komt eene geit in haar zwart kleed te midden der witte vachten dwalen en brengt daardoor onrust in de vreedzame rijen der schapen. Daarom is het noodig dat de herder van tijd tot tijd tusschenbeide kome om de orde te herstellen, door de kudden van een te scheiden. Men herinnert zich de schildering van het laatste oordeel: En voor hem zullen vergaderd worden al de volken; en hij zal ze van elkander scheiden, gelijk een herder de schapen van de bokken scheidt. Jezus spreekt van dit feit als van een zeer gewoon iets. Misschien had hij het voor oogen op het oogenblik zelf dat hij sprak; want hij zat op den Olijfberg, van waar zijn blik zich kon uitstrekken over die vele weiden, welke ik op dit oogenblik doortrek.’
Elders lezen we: ‘Tegenwoordig nog - even als in den tijd van Rebekka, Rachel en Jethro's dochteren - moet de reiziger, die na een eenzamen togt in het gezigt van een dorp gekomen is en een nachtverblijf wil vinden, zich naar de waterput of fontein begeven. Daar brengt mijn gids mij ook dadelijk heen; want ook wij komen tegen den avond, ten tijde als de putsters uitkomen. Mijn gids spreekt eene van haar aan. Zij roept haren man... De Arabier biedt ons gastvrijheid aan, die ik gretig aanneem. - Hij geleidt ons naar zijn huis. Het is een steenen gebouw, inwendig gewelfd als een kelder en slechts door de deur licht ontvangende. Het bevat niet meer dan één vertrek... Daar gaan wij den nacht doorbrengen met onze gastvrienden. Er is geen ander licht dan eene kleine lamp. Bij gebrek aan eene tafel wordt zij geplaatst op eene omgekeerde koornmaat. - Jezus dacht ongetwijfeld aan deze landelijke gewoonte, toen hij zeide: Men steekt geen lamp aan en zet die onder de koornmaat. De koornmaat is het eenig gereedschap eener huishouding op het land, van zulk eene, als ik nu voor oogen heb. Zij dient beurtelings tot tafel en schotel; want in diezelfde koornmaat zal men ons straks de geronnen melk toedienen, waaruit het avondmaal der familie bestaat. - En als Jezus er bijvoegde: zij schijnt allen, die in den huize zijn, dacht hij niet aan de steedsche huizen, die uit vele vertrekken bestaan, maar aan eene landelijke woning, zooals die waarin ik mij nu bevind. - Die kleine lamp verlicht zoo goed als kwaad, en dient waarlijk tot weinig meer dan om de duisternis zigtbaar te maken. Wil men iets zoeken, dan heeft men meer licht noodig.’
In de stad Acco begeeft onze reiziger zich met Hannah, zijn gids en bediende, naar de markt om te koopen wat ze voor hun avondmaal behoeven. Hierbij verhaalt hij het volgende. ‘Hannah draagt zorgt voor het sluiten van de deur met den sleutel; want, kent men in de dorpen van Palestina slechts het sluiten van de deur met den grendel, in de steden heeft men eene soort van houten sloten, die hoogst eenvoudig maar buitengewoon vernuftig zijn uitgedacht. Ik heb mij die door Hannah laten verklaren, maar ik bezit zoo weinig kennis van mechanica, dat het mij niet mogelijk is, weêr goed mij voor te stellen, waaruit ze bestaan. Dit alleen herinner ik mij, dat de sleutel slechts een groote stok is, waarin een zeker aantal spijkers zijn geslagen, die op ver- | |
| |
schillende wijzen zijn geschikt, al naar het slot, waarbij zij moeten passen. - Ik ga dus naar de markt, mijn sleutel in de linkerhand houdende. Ik had dien echter zóó niet moeten houden. In het Oosten laat men ziju sleutel op den schouder rusten. - Na het uur, waarop de winkels gesloten worden, komt men in de straten dikwijls kooplieden tegen, die uit hunne magazijnen komen, voorafgegaan door een jongen, die deftig op den schouder een dezer groote houten sleutels draagt. De kleine bijzonderheid, die ik in 't voorbijgaan opmerkte, zonder er veel gewigt aan te hechten, werd mij naderhand zeer belangrijk, toen ik eenigen tijd later deze profetie van Jesaja las: Ik zal den sleutel van Davids huis op zijnen schouder leggen, en wat hij opent zal niemand sluiten, en wat hij sluit zal niemand openen’ (Jes. XXII:22.).
In topographische nasporingen verdiept de heer Bovet zich doorgaans niet. Slechts Jeruzalem wordt archaeologisch door hem beschreven. Men kent de zwarigheden, aan het onderzoek van deze stad, die eene geschiedenis van 4000 jaren heeft, voor den oudheidkenner verbonden. Daarom geeft de helderheid, die ook deze bladzijden kenmerkt, aan dit gedeelte eene bijzondere waarde.
De vertaling is inderdaad met zorg bewerkt. Uitmuntend papier en een zeer duidelijke letterdruk veraangenamen daarenboven de lectuur. De twee titelvignetten met de beide daar tegenover geplaatste gezigten uit het H. Land zijn, wat onderwerp en teekening betreft, wel gekozen en goed uitgevoerd. Maar den zoogenaamden tint- of toondruk, moge die al voor prenten in een gewonen alledaagschen roman bruikbaar zijn, achten we voor eene zoo goede reisbeschrijving, als deze is, min verkieselijk. Oostersche landschappen en oostersche kleeding moeten of naar de natuur gekleurd of in éénen tint voorgesteld worden.
Kleinere aanmerkingen op taal en stijl der overzetting houden we terug, omdat deze over het geheel wel gelukt is. In het vervolg vermijde de kundige vertaler: opvallen, voor in 't oog vallen; gemerkt, voor bemerkt of opgemerkt; duizende, voor duizenden ('t is een substant., geen adject.); eigendommelijk, voor eigenaardig; een gevoelen deelen, voor in een gevoelen deelen. Sed minima non curat Praetor!
| |
II.
De Kaart van Palestina, door den heer Serné ontworpen, zag reeds in eene tweede uitgave het licht, daar de vrij aanzienlijke eerste oplage binnen één jaar bijna geheel was uitverkocht. Onderscheidene tijdschriften en dagbladen hebben deze kaart met eenparigen lof aangekondigd; uit welke gunstige rapporten de uitgever, more hodierno, eene Anthologie vervaardigd en als prospectus van de tweede editie verzonden heeft. Dat zal wel niemand den heer Van Dijk te Zwolle euvel duiden. Tot het verzamelen en verspreiden van een zoodanig Florilegium heeft een uitgever het volle regt.
Ook wij willen niet achterblijven om het werk des bekwamen Zwolschen onderwijzers al den lof toe te kennen, dien het verdient. Uit de ‘Memorie’ door den heer Serné bij zijne kaart gevoegd ontwaart men spoedig, dat hij met liefde, met ernst en met kennis van zaken een arbeid ondernam, ‘die niet altijd even aangenaam of gemakkelijk was, maar dien hij in afgebroken morgen- en avonduren
| |
| |
steeds met lust verrigtte.’ In dat beknopt maar zaakrijk boekje geeft de auteur met lofwaardige bescheidenheid rekenschap van het doel, dat hij zich voorstelde, en van de bronnen, uit welke hij putte. Voorts doet hij de beginselen kennen, die hem leidden bij zijne keus in het opnemen van oude en nieuwe stedenamen, bij de vereeniging op dezelfde kaart van oud en nieuw, van vroegere en latere politische verdeelingen.
Men vindt er verder eene opgave in van een aantal terreinhoogten volgens de nieuwste metingen. (Door de Parijsche en de Engelsche voetmaat, bij zoodanige metingen doorgaans gebezigd, in Amsterdamsche voeten te herleiden heeft de heer Serné een nuttig werk verrigt en aan velen eene dienst bewezen.) Van de vroegste en de tegenwoordige bevolking in Palestina wordt het noodige gezegd; en ter toelichting van het viertal nevenkaartjes handelt de Schrijver over zijne teekening van den platten grond van Jeruzalem en ontwikkelt hij zijne meening aangaande de vermoedelijke rigting van den togt der Israëlieten door het Petraeïsch schiereiland. De vraag naar hunne legerplaats aan den voet van het Sinaïof Horebgebergte wordt door hem toegelicht, terwijl hij eindelijk op de belangrijkheid wijst van het merkwaardige rotsdal, waarin eenmaal de hoofdstad van Idumea, 't beroemde Petra, gelegen was. - Al deze ophelderingen doen den schrijver kennen als een vlijtig onderzoeker van de resultaten, welke de Bijbelsche Geographie in de laatst verloopen jaren heeft opgeleverd.
Bij de vervaardiging en zoo dan ook bij het beoordeelen van eeue kaart, die oud en nieuw Palestina voorstelt, moet men vier hoofdzaken wel onderscheiden: de zoogenaamde graphische constructie, de methode van bergteekening, de politische geographie en de cartographische zamenstelling. Volgens deze vier rubrieken willen wij nu de kaart van den heer Serné nader beschouwen.
1. De graphische constructie. - Hier vraagt men: hoe is het terrein ontworpen? welke hulpmiddelen zijn daartoe gebezigd? - De auteur zelf erkent, dat hij zich ten dezen aanzien aan Van de Velde heeft gehouden, wiens uitnemende constructie hij niet wist te verbeteren, en wiens kaart (in 8 bladen) hij dus op ¼ van hare grootte reduceerde. Zoo verkreeg hij het zuiver-physische terrein: de kustlijnen, den loop der rivieren, de gebergten, benevens de positiën der steden en vlekken. - Tegen deze handelwijze is niets te zeggen. De heer Serné volgde den besten gids, die toen te vinden was, en met juisten tact koos hij tevens voor zijne kaart een maatstaf, uitnemend tot zijn doel geschikt. - Een nuttig toevoegsel zijn de bergprofielen, met eenige wijziging aan de doorsneden ontleend, die bij Van de Velde gevonden worden.
2. Van de bergteekening op zich zelve beschouwd, die nog tot de graphische constructie behoort, is de orographische methode te onderscheiden, met de wijze waarop deze methode is toegepast. - De heer Serné heeft de bekende theorie van Lehmann gebezigd. Hoe hij deze methode heeft aangewend, in hoever dus zijne orographische teekening het oog van den kenner voldoet, dit wordt het best beantwoord door haar te toetsen aan het beginsel van Lehmanns methode, volgens hetwelk de volkomen afbeelding van een bergachtig land door eene voorstel- | |
| |
ling en relief zou kunnen gegeven worden, en bijgevolg de beste orographische teekening diegene zal zijn, wier effect het meest nabijkomt aan het effect van eene voorstelling en relief. Dan toch zal men van eene kaart kunnen zeggen, dat zij een bergachtig land naar waarheid voorstelt, wanneer zij er zulk een beeld van te zien geeft als men aanschouwen zou, indien men zich boven de oppervlakte van dat land tot op eene bepaalde hoogte in de lucht verhief. Het doel der kunst is dus hier, om door de orographische teekening de eigenaardige physionomie van een bergachtig land te doen kennen. Is die teekening gelukt, dan zal men met één oogopslag de ware plastische gesteldheid dier landstreek beter kunnen begrijpen dan door de beste beschrijving.
Ongetwijfeld levert de kaart van den heer Serné ook in haar orographisch bestanddeel de bewijzen op van een loffelijk streven naar waarheid. Maar mogelijk is het, - wij achten het zelfs zeer waarschijnlijk, - dat zijne oorspronkelijke teekening door de lithographie niet ten volle is weêrgegeven, en ongaarne zouden wij hiervoor hem aansprakelijk stellen. Hij zelf, vertrouwen we, zal de eerste zijn om te erkennen, dat de bergteekening zijner kaart nog niet beantwoordt aan hetgeen hij zich had voorgesteld in dit opzigt te bereiken. - De orographie van Jeruzalems omstreken op de nevenkaart is welgelukt.
3. De politische geographie. - Oud en nieuw Palestina wilde de heer Serné op zijne kaart in zoover vereenigen, dat hij van de thans bestaande steden, dorpen en bouwvallen vooreerst dezulke opnam, die identisch zijn met vroegere plaatsen, in den Bijbel of elders bij de oude schrijvers genoemd, (twijfelachtige, wijst hij met een? aan,) overigens slechts dezulke, die merkwaardig zijn of wegens hare meerdere bevolking of omdat nieuwere reisbeschrijvers ze doorgaans vermelden. - Zulk eene vereeniging van oud en nieuw op ééne en dezelfde kaart is uit het oogpunt van vergelijkende geographie beschouwd allezins te verdedigen. Wie de reizigers op hunne togten door het H. Land naauwkeurig volgen of de Bijbelsche Geographie zelfstandig onderzoeken wil, kan eene zoodanige kaart van Palestina niet missen. En dit, meen ik, bedoelt wel de de heer Serné, wanneer hij spreekt van particulier gebruik, waartoe zijne kaart, evenzeer als tot schoolgebruik, moet dienen.
Daar hij echter eene kaart van het H. Land wilde geven, die tevens gebruikt kon worden bij het onderwijs in de gewijde aardrijkskunde, die ook - zoo zegt hij zelf - voor den eenvoudige duidelijk ware, eene kaart, die bij catechisatiën, in jongelingsvereenigingen enz. met vrucht geraadpleegd wierd, zoo ontstaat de vraag, of tot dit doel de vereeniging van oud en nieuw op dezelfde kaart wenschelijk zij. - Wij meenen dat een zuiver begrip van geographisch onderwijs hier scheiding wil van hetgeen door de eeuwen zelve gescheiden is. Zal de kaart eene ware en heldere voorstelling geven, bepaaldelijk bij het onderwijs in de Geschiedenis, dan stelle zij zooveel mogelijk den geographischen toestand van slechts één tijdperk voor. Vereenigt zij echter oud en nieuw, vroegere en latere, benamingen van landschappen en volksstammen, van bergen, meeren, rivieren, steden en dorpen, dan moge zij tot een bijzonder oogmerk bruikbaar of zelfs onontbeerlijk zijn, voor het gewone onder- | |
| |
wijs is zij geenszins de meest bruikbare, de meest wenschelijke.
Het is duidelijk, dat in deze onze meening geenszins eenige afkeuring van de kaart zelve, die wij thans beschouwen, gelegen is, maar alleenlijk van hare bestemming ook tot schoolgebruik bij het onderwijs in de Bijbelsche Historie.
De auteur heeft de opmerking gemaakt (Memorie, blz. 16), dat in de spelling der oude stedenamen doorgaans geen vaste regel gevolgd wordt. Zoo vindt men in twee uitgaven van onze statenvertaling bijv. Berseba op acht verschillende wijzen geschreven. - Deze opmerking is zeer juist. In de schrijfwijze dier stedenamen, die met Beth, Baäl of Kirjath zijn zamengesteld, moet men consequent wezen. Men schrijft bijv. Bethlehem en tevens Beth-horon en Beth-Horon. Maar er bestaat geene reden om den tweeden en derden naam niet eveneens als den eersten te schrijven. Daar nu de Hebreër zijne stedenamen natuurlijk als composita uitsprak, behooren ze ook allen als zoodanig geschreven te worden. In de nieuwere talen zijn we niet anders gewoon. De heer Serné schijnt dit echter eerst na de voltooijing zijner kaart, bij het opstellen van zijne Memorie, ingezien te hebben, daar op de kaart zelve de inconsequente schrijfwijze nog gevonden wordt. Hier toch vindt men Bethlehem en Bethsaida zoowel als Beth-el, Beth-haram, Beth-horon, en tevens Beth-Arbel, Beth-Anath, Beth-Sean, Beth-Zur enz.
Eene andere ongelijkmatigheid is deze, dat bij de vlakte van Jizreël, die thans Merj-Ibn-Amir heet, alleen de oude naam, bij de vlakte El-Buttauf daarentegen, die in de H. Schrift de vlakte van Zebulon genoemd wordt, alleen de nieuwe naam is opgegeven. - Dat op deze kaart de Ladder der Tyriërs en het Witte Voorgebergte de latijnsche benamingen van Scala Tyriorum en Promontorium album dragen, is evenzeer eene ongelijkmatigheid met betrekking tot alle overige benamingen.
4. De cartographische zamenstelling. - Hierdoor verstaat men de vereeniging van de onderscheidene bestanddeelen der kaart tot één geheel, in zoodanige welgeordende zamenvoeging, dat zij een duidelijk beeld van het land te aanschouwen geve. Eene eerste voorwaarde toch bij ieder werk van wetenschap of kunst is, dat het duidelijk zij. Onduidelijkheid zou hier het gevolg wezen van overlading, en moet ook dan ontstaan, wanneer de namen het terrein onzigtbaar maken of door de bergteekening de nomenclatuur wordt weggewischt. Te vele elkander doorkruisende kapitale letters vernietigen een bergachtig terrein, maken den indruk, dien de orographie daarvan geven moet, niet mogelijk. Ook eene kaart behoeft geen onaesthetisch product te zijn.
Veel moeite heeft de heer Serné zich getroost om aan zijne kaart de meest mogelijke helderheid te geven. Meer studie en zorg, dan men oppervlakkig vermoeden zou, heeft hij aangewend, om oud en nieuw Palestina zóó te vereenigen, dat de duidelijkheid van het geheel geene schade leed. - In het opnemen van oude en nieuwe stedenamen heeft hij wijselijk alle overlading weten te vermijden.
Ten slotte. De auteur heeft een nuttig werk verrigt. Wie de reizigers, bij het verhaal van hunne togten door Palestina, met vrucht wil volgen, wie het land des Bijbels meer dan oppervlakkig wenscht te kennen door vergelijkende studie van den vroegeren en lateren politisch-geogr. toestand, hij gebruike de
| |
| |
kaart van den heer Serné en hij zal den vervaardiger danken voor zijne regt tijdige poging om de nieuwste resultaten der wetenschap populair te maken.
Moge de kundige Zwolsche onderwijzer nog lang de aangenaamste vruchten van zijn vlijtigen arbeid plukken. Wij vertrouwen, dat hij onze opmerkingen welwillend zal vernemen. In de goedkeuring, van zoovele zijden aan zijn werk reeds geschonken, en in het onverwacht gunstige debiet zijner kaart heeft hij het welverdiende loon zijner uitgespaarde uren mogen ontvangen. Maar hooger voldoening geeft het naderen tot de waarheid in ieder deel onzer studiën. En deze voldoening kan de beoefenaar der wetenschap zich zelf alleen geven.
|
|