om dan, als het ware bij verrassing, te zeggen wat men onder de vis medicatrix naturae verstond. Na ons deze poësie te hebben benomen, betoogt de H. met recht, dat we juist door een onbevooroordeelde natuurbeschouwing en een onpartijdig onderzoek onzen geest tot Hooger zien opgevoerd; hij toont aan, dat kennis macht is, en bewijst, dat we door een goede methode in het natuuronderzoek het zóo ver brachten en nog veel verder zullen brengen. Die methode is hoogst eenvoudig: waarneming, proefneming, nadenken; en dat wel alléen in genoemde volgorde.
Thans gaat de H. over tot de algemeene ziektekunde, doorloopt verschillende meeningen over het begrip ziekte, toont zeer juist aan, dat men van algemeene en plaatselijke, in- en uitwendige ziekten niet mag of kan spreken, daar de eene gevolg is van de andere; dat de anatomische verandering in eenig weefsel ziekteverschijnsel, doch niet de ziekte zelve is, dat dus de anatomische diagnose geheel iets anders is dan de ziektediagnose. - Na de cellulairpathologie van Virchow met klem te hebben wederlegd, zegt de H. dat alleen de pathologische physiologie de ware weg is tot meerdere ontwikkeling der ziekteleer, omdat ziekteverschijnselen levensverschijnselen zijn.
Ten slotte geeft de H. zijn definitie van ziekte, en noemt als zoodanig iedere abnormale levenswijze van het dierlijke lichaam; ziekte is dus niet alleen negatie van gezondheid, daar ze een zeer positief karakter bezit. - Veel is er nog te arbeiden, voor de algemeene pathologie genoegsaam inzicht heeft verkregen van het physiologische verband, dat in iedere levenswijze in 's menschen lichaam het leven doet bestaan, voortduren, van gedaante veranderen.
Het deed ons genoegen zulke woorden te lezen, die ons, zoo we hopen, een stap voorwaarts zullen brengen op het gebied der therapie, hetgeen we toch als het kardinale punt moeten aanmerken, waarop de practicus het oog heeft gevestigd. De denkende arts heeft ten allen tijde zieken en geen ziekten behandeld; maar met hoeveel bezwaren heeft hij te kampen, hoeveel vooroordeelen te bestrijden, hoeveel eigenwijsheid te overwinnen! Iedereen wil middeltjens tegen zijn kwaal, hetzij dan wezenlijk of ingebeeld, en meent dat de kunde van den arts alleen bestaat in een recept te schrijven, ‘omdat er geen kwaal is, of er is ook een kruidjen voor gewassen,’ zoo als men zich naïef genoeg uitdrukt; doch, dit is een uitvloeisel van de redevoering van den heer Schrant, het rijk der specifike middelen is ten einde; velen hebben het in de laatste jaren den oorlog verklaard, en onze Schrijver heeft het voor altoos vernietigd: èn pathologie èn therapie gaan een nieuwe toekomst te gemoet. Zal deze ons doen kennen, wat we nog ontberen? Het moge waar zijn!
En welke is de indruk, dien de redevoering als zoodanig gemaakt heeft? - Doet het ons genoegen, dat we onze schoone moedertaal zien bezigen (het latijn toch doet meermalen denken aan de beeldspraak van nieuwen wijn in oude lederzakken), toch is het waar, dat de algemeene klacht over het gebruik van germanismen vooral op ons medici van toepassing blijkt te zijn; ook hier stuitten we een paar malen op overschatting,