De Tijdspiegel. Jaargang 20
(1863)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||
Het middelbaar onderwijs in Frankrijk.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||
is volgens Hachettes kaart bij Baedekers Guide van 1860 de rue du fouarre in dien chaos niet opgegaan. De rue du fouarre, vicus straminis of straminum (stroostraat) was de schoolstraat bij uitnemendheid, waar elk magister regens een lokaal had (scholae plur. tant.), hem jaarlijks door zijne natie toegewezen. Het eenige ameublement was een hooge stoel en een lessenaar voor den docent: de leerlingen zaten ter aarde, 's zomers op gras, 's winters op stroo (feurre, dat daartoe in de straat te koop was), - een houding nog door kardinaal d'Estouteville in zijn statuut van 1452 aangeprezen ‘ut - zegt hij - occasio superbiae a juvenibus secludatur.’ De Bedelmonniken buiten rekening latende, kunnen wij het getal studenten in den bloeijendsten tijd der Un. (de tweede helften der 14de en der 15de eeuw) op hoogstens 1500, dat der docenten op 200 stellen, aldus verdeeld:
Uit deze cijfers blijkt het overwigt der artisten faculteit en uit den leeftijd der artistae (12, 14 jaar als zij aankwamen) de vreemde verhouding der 4 faculteiten onderling. De facultas artium was de derde stand in den universitairen staat: zij was de voedende hoofdbron der andere, kleine faculteiten. Haar studiën kwamen overeen met die der hoogste klassen eener Latijnsche school, of liever met de classes de troisième, seconde, rhétorique en philosophie van een modern lycée. Gelijk reeds de pauselijke legaat Robert van Courçon in 1215 verordend en paus Gregorius IX bij bulle van 't jaar 1231 uitdrukkelijk had geëischt, sloten de leerlingen zich bij hunne komst aan één der meesters aan. Zij gingen met hem om op zeer vertrouwelijken voet: hij eischte hunne invrijheidstelling als de prévôt hen had opgesloten in 't Châtelet: hij zat vóór bij hunne acta ter verkrijging van academische graden: hij sprák voor hen bij de natie of faculteit, als ze een verlof of gunst te vragen hadden. Bij voorkeur hechtten zij zich aan een meester uit hun eigen land om gemakkelijker met hem te kunnen omgaan en zijn hulp te genieten buiten de les; studenten en meesters eener zelfde natie woonden zeer dikwijls in hetzelfde huis en aten aan denzelfden dischGa naar voetnoot*). De meeste scholares bekwaamden zich voor 't onderwijzersvak, met het vooruitzigt eerlang de ambtgenooten hunner docenten te worden: deze waren grootendeels zeer jong: men kon candidaat op 14-, meester in de vrije kunsten op 21jarigen leeftijd zijn - ziedaar zooveel redenen van toenadering: de meesters stoeiden met de leerlingen, ja deden mede in hunne ongeregeldheden. In 1275 stelt de faculteit hen daarvoor verantwoordelijk. De magistri waren dus, als het ware, de makkers der studenten, met welk woord zij dikwijls hun auditorium aanspraken.
Groote ongelijkheid van fortuin, veel grooter dan tegenwoordig, bestond er onder de studenten der 13de eeuwGa naar voetnoot†). Terwijl sommigen 10 Parijsche stuivers | |||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||
(solidi parisienses) voor wekelijksche voeding uitgaven, bedelden zeer velen, op 't eerwaardig voorbeeld der Franciscanen, hun brood. Zij ontvingen het overschot der rijkeren, de oude schoenen en kleeren hunner meesters, schreven boeken af, veegden het huis aan, of waren de oppassers van aanzienlijke jongelieden en docentenGa naar voetnoot§). Onder zulk volkje orde te houden was moeijelijk. Zij bezochten niet alleen - gelijk dat na hen en elders door studerenden (en niet studerenden) geschiedde - herbergen en slechte plaatsen, en sprongen onbarmhartig om met de groenen (eigenaardig toen ter tijd, met zinspeling op jonge vogels, béjaunes, geelbekken, genoemd); maar zij pleegden ook daden waarvoor men tegenwoordig in het tuchthuis komt. Zij verbonden zich met deugnieten en garotters, spookten gewapend, in 't holle van den nacht, op straat, pleegden geweld, diefstal met inbraak en moord. - De feesten, door de natiën ter eere harer patroons gevierd, waren gelegenheden niet van stichting maar van lichtmisserij. Dan moest ook de nachtrust van den eenzamen burger het erg misgelden, en werd de weerlooze voorbijganger moedwillig aan boord geklampt. In 1276 speelden de Parijsche studenten met dobbelsteenen op 't altaar der kerk. - Willekeur was steeds het correctief der brooddronkenheid. De prévôt kerkerde herhaaldelijk en hield executie in weerwil aller privilegies. Aubriot - lezen we - hield er twee gevangenissen op na voor studenten, de eene noemde hij ‘rue du fouarre,’ de ander ‘le clôt-Bruneau.’ Wel is waar in hoogste instantie eischte de Universiteit regt, haar lessen en preken stakende: dan deed men haar regt: men leverde de schuldigen uit aan de geestelijke regtbank, die hen met haar gewone zachtheid behandelde. Zij verordende de zweep, waar de koord was verdiend. Trouwens zulke zeden waren begrijpelijk onder een massa jongelieden die jong, aan zich zelve overgelaten, ver van 't ouderlijk huis, zonder zedelijke vorming, meerendeels in armoede opwiesen. Bovendien Parijs, de stad ‘vol ongenade’ van da Costa's dagen, was, in weerwil van haar Pré-aux-Clercs, in de 13de eeuw niet veel Arcadischer dan thans: getuige de bisschop en historicus Jacob van Vitry († 1244), die op dit punt aanteekent: ‘Meretrices publicae, ubique per vicos et plateas civitatis, passim ad lupanaria sua clericos transeuntes quasi per violentiam pertrahebant. Quodsi forte (!) ingredi recusarent, confestim eos Sodomitas, post ipsos conclamantes, dicebant. In una et eadem domo scholae erant superius, prostibula inferius. Ex una parte meretrices inter se et cum cerdonibus litigabant, ex alia parte disputantes et contentiose agentes clerici proclamabantGa naar voetnoot*).’ Men kwam dan ook, door het volle gevoel der behoefte gedreven, reeds kort na de stichting der Universiteit, tot de vorming in haren schoot van inrigtingen die, eerst in zeer bescheiden vorm en zonder zich in 't minst zelfstandig te willen doen gelden, bestemd waren de wetenschap onschatbare diensten, te bewijzen, haar in de bange dagen van den ‘motus civicus’ voor algeheelen ondergang te behoeden en later, ja tot op heden, als modellen ter vorming van de belangrijkste onderwijsinrigtingen te dienen. Ik bedoel de collegia, colléges. | |||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||
Van de willekeurige zamenwoning der leerlingen met hunnen meester (waartoe zij - gelijk wij zagen - van zelve en ook wettelijk werden genoopt) was er tot geregelde kosthuizen slechts ééne schrede. Dergelijke stichtingen verrezen eerlang. Zij ontsproten uit deernis met het lot der jongelieden die zonder leiding en vrienden in de groote stad aankwamen. Mannen, die zelve de smarten dezer verlatenheid hadden ervaren, legden, nadat zij in hun vaderland waren wedergekeerd, in de wereldstad een toevlugtsoord aan voor diegene hunner landgenooten, die na hen derwaarts zouden trekken als pelgrims der wetenschap. Of wel een vroom geleerde, een milddadige vorstin waren begaan met de jeugd, die zij aan de inhaligheid der poorters of nog erger kwaad zagen prijs gegeven. Of, eindelijk, een ijverig docent betreurde de verstrooijing des geestes die het ongeregelde studentenleven medebragt: belangstellende in de regelmaat en de vorderingen der studie rigtte hij een huis in, waar rust en gemeenschap aan de studie bevorderlijk, waar een strenger tucht waarborg voor haar gelijkmatiger gang zoude zijn. Reeds de 12de eeuw had 3 zulke collegies zien ontstaan: dat der ‘pauperes scholares’ van Graaf Robert de Dreux, het Deensch collegie door Denen, het Engelsche door de Engelsche natie gesticht. Zij gaven aan arme scholieren kost en inwoning, gemeenschappelijke huiselijke leiding en hulp bij 't onderwijs door een zoogenaamden provisor. Geen volledig en zelfstandig onderrigt verstrekten zij; hun bestemming was, hulpscholen voor 't openbaar onderwijs te zijn: al hun kweekelingen zonden zij uit naar de lessen der Universiteit. In de 13de eeuw nam het aantal collegia verbazend toe, en de Universiteit bevorderde hunne verschijning, vooral uit het oogpunt van tucht. Het zoogenaamde collegium van Constantinopel voor jonge Grieken, dat der Mathurijnen, der ‘bons enfants’ (arme knapen) aan hetwelk Lodewijk de Heilige 10 livres toenmalig geld vermaakte, dat van St. Nicolaas aan 't Louvre, der Bernardijnen, der bons enfants van de straat St. Victor gingen de Sorbonne vóór, bij welke laatste wij, omdat zij een der sieraden van de Universiteit geworden is, een oogenblik willen stilstaan. Het collegium Sorbonicum dat tot heden toe, ofschoon onder verschillende gestalten, zijn naam heeft gehandhaafd, en een tijdlang het Orakel was der Kerk, is van zeer luttel beginselen opgekomen. Zijn stichter was een eenvoudig, zedig theol. doctor, naar zijn geboorteplaats (het dorpje Sorbon, dep. Ard.) Robertus de Sorbona genoemd, laatstelijk canonicus te Parijs, kapelaan en vertrouweling van koning Lodewijk den Heilige. Welk een vrome ziel hij was blijkt uit zijn geschriften, onder anderen uit zijn preek ‘over 't geweten’ waarin hij Gods vragen bij 't jongste gerigt vergelijkt met het licentieexamen, dat de kanselier van Notre-Dame den theologen afnam. Vóór Robert was er geen collegie te Parijs voor leeken die in de theologie studeerden. Om hun zulk een gelegenheid te verschaffen, bouwde hij in 1250 tegenover het paleis der Thermen (het tegenwoordige hôtel-Cluny) een huis voor 16 arme studenten in de theologie, 4 uit iedere natie. Alleen armen hadden toegang. Daarom heeft de Sorbonne nog lang na haar rijker, prachtiger herschepping door Richelieu - zie de gravure in 't Par. Nouv. Ill. - het tot ironie | |||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||
geworden epitheton van ‘arme’ Sorbonne behouden. Robert beheerde het huis als provisor: zijn opvolgers moesten, naar luid der fundatiebul, door een commissie gekozen worden bestaande uit den kanselier, de theologische professoren, den rector der Universiteit en de procureurs der 4 natiën. De nieuwe stichting nam, bij 't reglement van 1255, ook arme magistri artium, op, en ontving nog bij Roberts leven uitbreiding doordien andere weldoeners het getal beurzenGa naar voetnoot*) vergrootten en Robert later bij zijn boursiers ook dezulken toeliet die, genegen de voortreffelijke leiding van 't collége te genieten, zelve in staat waren de kosten der studie te bestrijden. Overigens vermoedt Hahn - ofschoon mij het feit onwaarschijnlijk voorkomt - dat de Sorbonne het eerst van alle colléges haar kweekelingen ook werkelijke lezingen over godgeleerdheid binnen hare muren geven liet, daar vermeld wordt dat Willem van St. Amour, Eudes van Douai en Laurens de Engelschman, drie bekende docenten die in den strijd met de Bedelmonniken (1249-1255) op den voorgrond traden, onderrigt gaven in de Sorbonne en het niet wel aan te nemen zou zijn dat deze zich als eenvoudige maîtres-répétiteurs hebben laten gebruiken. Voor zijn eigentlijke, theologische school legde Robert, wederom uit eigen middelen, een kweekplaats aan in 't collége Calvi dat, bestemd om voorbereidend onderwijs te geven, den naam kreeg van kleine Sorbonne, gelijk er in den gevel stond: Sorbona parva vocor, mater mea Sorbona maior. Op de leest nu dezer Sorbona maior geschoeid, werden in de studiewijk, op den berg Ste-Gen., een groote menigte colléges gevestigd, waar bursarii artistae en theologi dak en voedsel vonden. De theologen gingen naar de kloosterscholen, de artisten naar den vicus straminis, om, zittende op een bos stroo dien ieder zich had aangeschaftGa naar voetnoot*), de meesters te hooren. 50 collegia, sommigen voor vreemden, de meesten voor de nationes werden te P., volgens Thurots berekening, aangelegd. In 't voorbijgaan zij hier opgemerkt, wat ook wel later en elders plaats vond, dat sommige bursarii niet ‘straf’ studeerden, maar het voor rekening eener fundatie zeer langzaam opnamen: er liepen kostgangers van 50 jaar; terwijl anderen beurzen hadden zonder in de termen der rei domesticae penuria te vallen. Een grillig licht, eindelijk, laat Michelet vallen op het inwendige der colléges van dit tijdstip, die hij in zijn | |||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||
Histoire de Fr. aldus schetst: ‘Die kloosterrepublieken van arme jongelieden, zegt hij, waren vervuld met den onrustigsten geest, vooral in de dagen van 't schisma (1378-1417), toen de vorsten over al het kerkelijke beschikten en aan de universitairen den toegang tot kerkelijke inkomsten sloten. In die treurige woningen kwijnden, onder den invloed der toenmalige, dorre opvoeding, oude scholieren hopeloos weg. Vreemdsoortige levensbanen waren daar beschreven: men vond er lieden die, zonder familie, zonder vrienden, zonder kennis van de buitenwereld, een geheel leven gesleten hadden op de zolders van 't Latijnsche land, studérende uit gebrek aan olie bij maanlicht, levende van argumenten en vasten, en slechts afstijgende om op leven en dood te disputéren in 't slijk der stroostraat of van de place Maubert.’ Men moet zich echter, wat de tucht betreft, geen overdreven denkbeeld vormen van den invloed dezer colléges: 't was bijzonder voor theologen dat zij waren gesticht; het meeste rumoer kwam van den kant der artisten, en 200 boursiers - volgens de benadering van Thurot - op 1000 studenten bragten in den gang der zaken weinig verandering. Hoe men er toe gekomen is de Martinets (externes libres omdat zij als schierzwaluwen vrij rondzwierden) uit de gewelven der Un. te verjagen, d.i. hoe het meerendeel der studenten pensionnaires werd, en welk een belangrijke omwenteling in 't beheer der facultas artium, allengs voorbereid, eindelijk in de 15de eeuw haar beslag kreeg, dit, alsmede dat de oorzaak dezer omwenteling in het grammatica-onderwijs der middeleeuwen te zoeken is, zal blijken uit de volgende beschouwing. Er was gewoonlijk aan ieder kathedraal een school verbonden, een soort van klein Seminarie waarin de knapen, voor het priesterambt bestemd, onderwezen werden. Daar leerden zij de beginselen der kundigheden, noodig voor hunnen stand: lezen, schrijven, grammatica,' berekenen der datums van den kerkelijken kalender, het kerkgezang. Dikwijls stond, omdat van 't kerkgezang veel werk werd gemaakt, de school onder 't bestuur van den Cantor (voorzanger). In kleinere steden was de kathedraalschool voldoende; in grootere, zooals P., bestonden er scholen voor lezen, schrijven en zelfs voor grammatica in iedere parochie. Maar men kon geen school openen zonder vergunning van den cantor, die deze slechts voor 1 jaar gaf. Hij bepaalde tevens voor ieder meester het getal en de sekse der discipelen en wees de boeken aan, waaruit gedoceerd worden moest. De een onderwees slechts lezen en schrijven, een ander bovendien grammatica. Dit woord grammatica had - gelijk wij reeds bij Bernhard van Chartres zagen - veel uitgestrekter beteekenis dan thans. Evenals in Quintilianus dagen omvatte de grammatica in de eeuw van Gerson niet alleen de kennis der taalwetten, maar ook de studie en verklaring der dichters. Sedert de logica uitsluitend gebied voerde in de facultas artium, doceerden de grammatici al wat betrekking heeft op literatuur, en bekwaamden zelfs regtstreeks voor de studiën der kunstenfaculteit door 't onderwijs in de beginselen der logica. Werkelijk omvatte hun onderwijs alles wat men heden in de lagere en middelbare school leert: er was toen niet en er is nooit vóór 1789 een zuivere lijn van afscheiding geweest tusschen de verschil- | |||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||
lende trappen van onderwijs. Men kende er feitelijk slechts twee: het hooger onderwijs (theologie, regten, medicijnen) en 't voorbereidend onderwijs der artes, welke primitivae en fundamentales geheeten, het lezen, schrijven, de grammatica en logica bevatten. In dit voorbereidend onderwijs - over welks grenzen dikwijls strijd werd gevoerd door den cantor met de Universiteit - kan men drie graden onderscheiden. Op den laagsten trap leerde men lezen, schrijven en de beginselen der Latijnsche grammatica volgens Donatus' werk de octo partibus, met toepassing hiervan op de zedekundige disticha van Cato. In de tweede afdeeling bestudeerde men, volgens het Doctrinale van Alexander de Villadei de onregelmatigheden en afwijkingen van de taal, de syntaxis en prosodie; men verklaarde Latijnschè dichters zoo oude als de nieuwe van de 12de en 13de eeuw: men leerde de rhetorica van dien tijd, d.i. de formules die men gebruiken moet in brieven die men schrijft aan een Heer, aan een Bisschop, aan een Kapittel enz. en de beginselen van 't rekenen (algorithmus). - In de 3de plaats kwamen de beginselen der logica, de summulae van Petrus Hispanus, een verkorting van 't Organon. Deze schreef men geheel af en leerde ze van buiten, ook zonder ze te begrijpen, gelijk Gerson verzekert. Dit onderwijs eindigde met den leeftijd van 12, 13 jaar, dan trad de knaap in de facultas artium. De grammatica-scholen waren meest dagscholen. De kostscholen echter, toen paedagogiae geheeten (de licentiatus Beulet wordt als de eerste vermeld die te Parijs in 1392 eene pedagogie opende) schenen werkelijk ‘in een lang gevoelde behoefte te voorzien,’ immers zij worden zeer talrijk, ‘exuberanti paedagogorum multitudine’ schrijft Gerson, reeds vóór 1403. Zij werden bestuurd door een meester, paedagogus, bijgestaan door een ondermeester, submonitor, wien hij kost en inwoning gaf. Het reglement, door Gerson voor de kathedraalschool opgesteld, geeft een denkbeeld van de in die huizen gebruikelijke tucht. Daar moest zijn één meester voor 't onderwijs in grammatica en logica en één voor de 3 deelen van het kerkgezang. - De knapen zijn dag en nacht onder opzigt van een der meesters. Zij leeren grammatica en logica van dat ze opstaan tot aan 't middagmaal (10, 11 uur) en van het tehuiskomen van de vesper tot aan 't avondeten (6 uur). Elk zal den meester de fouten zijner kameraden - als daar zijn Fransch spreken, liegen, vloeken, praten in de kerk - aanbrengen op poene van zelf te worden gestraft. - De zweep was het gewone straftuig der middeleeuwen. Een vast huisraad der religieuse stiften, was zij niet alleen van oudsher het vademecum van den vromen kloosterling, die door de kastijding des vleesches zich den geest wilde opfrisschen uit den dommelenden telgang, maar zij werd tevens in de hand van den chef ter beheersching van den geest der inferieuren een bij uitnemendheid geschikt opvoedingsmiddel geoordeeld. Immers gemakkelijk en onmiddellijk toegepast, kon zij in hare aanwending als het ware wiskunstig worden berekend naar de zwaarte van 't vergrijpGa naar voetnoot*). De collegia waren bijna uitsluitend voor | |||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||
de theologie bestemd. Evenwel de grammatica was niet geheel misdeeld: 70 beurzen waren ook voor deze weggelegd. Het collége van Hubant was uitsluitend gesticht voor 6 grammatistae, die het verlaten moesten op 12-, 13jarigen leeftijd. In 1370 slichtte de kardinaal Jan van Dormans, insgelijks voor 6 grammatisten, een collége ingerigt als de pedagogieën. Een magister artium was directeur, bijgestaan door een ondermeester te zijner keuze en kosten: hij liet ook tegen een bepaalde som externes toe. Vele andere colléges hadden tevens een groep boursiers voor grammatica, waaruit eenigen tot boursiers in de andere faculteiten promoveerden. 't Collége van Navarre bijv. telde 20 boursiers voor grammatica, die een ware pedagogie vormden en boursiers afleverden aan zijn vereenigingen van artisten en theologen. Deze zamenkoppeling vond navolging. Er was geen groot verschil van leeftijd tusschen de studenten der artisten-faculteit en de grammatica-scholieren. Het onderwijs zelf dier faculteit geleek veel op dat der grammatica-scholen. Ook in deze sprak men uitsluitend Latijn, las men Latijn, leerde men lezen en schrijven in 't Latijn. De logica gaf den toon bij 't onderwijs in de grammatica, ja bij de verklaring der dichters. Het was dus natuurlijk dat de pedagogen tot aan de determinatie - het eerste artisten-examen - zelfs tot aan de licentie, de leerlingen behielden, door de ouders aan hunne zorg toevertrouwd. Zij bragten ze op de lessen ‘rue du fouarre’ en oefenden hen in 't disputéren. De eigenaars van stiften voor boursiers namen zelfs kostleerlingen aan, of verhuurden een gedeelte hunner localen aan pedagogen. Reeds in 1452 zijn, naar het schijnt, de meeste artisten in pensionnaten opgesloten. De kunstenfaculteit begunstigde deze revolutie met al hare magt. Verarmd en verzwakt kon de Universiteit hare loszinnige kweekelingen niet beschermen tegen de aangewassen koninklijke magt: zelve leed zij vaak onder de wanördelijkheden harer telgen. Door ze op te sluiten in kostscholen plaatste zij ze onder het opzigt en de verantwoordelijkheid der pedagogen. In 1459 wilde de Fransche natie dat de externen of Martinets zouden wonen in de pedagogieën of daarbij gelegen huizen. Eindelijk besloot de facultas artium 1463 dat er geen testimonia van gehouden lessen (cedulae) zouden worden afgegeven, dan aan die studenten welke in een collége, pedagogie, in 't ouderlijk huis of bij eenig goed bekend lid der Universiteit om niet dienende, inwoonden. Van dat tijdstip af bevatten de colléges en pedagogieën schier alle artisten. 't Was echter onmogelijk de martinets geheel uit te roeijen. Men was verpligt ze te dulden, om niet verscheiden arme studenten uit te sluiten voor wie het kostgeld in de pedagogieën niet kon worden betaald. Was de handhaving der uiterlijke tucht de reden van 't casernéren der artisten, ook om harentwil maakte men inbreuk op den alouden gang van het onderwijs. De uitgangen der scholieren, als gelegenheden tot wanorde, kromp men zooveel mogelijk in. De disputen in de Vasten en de cursus over moraal - twee lessen waartoe de kweekelingen der onderscheiden colléges opkwamen, maar waarbij duchtig gevochten, ja somtijds armen werden afgehakt - werden eenvoudig gestaakt. In 1489 wordt besloten dat de scholieren niet meer, ouder gewoonte, zullen gaan aan 't hoofd der processie | |||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||
van de Universiteit. Dikwijls verbood de faculteit den pedagogen het uit wandelen gaan met hun leerlingen. - Ja de kostschool was het graf van 't oude regime. Had zij reeds, de vrije scholares in haren stiefmoederlijken schoot verzamelend, het otium der muzenzonen gebreideld, eerlang zou zij, door 't ontruimen van den vicus straminis, alle spoor van studenten uitwisschen in de straten van Parijs. Immers van zelf kwam men op de gedachte, dat het voor de orde daar buiten het geschiktst was, de artisten te huis zelf te onderwijzen, zooals men dat te allen tijde in theologie en grammatica had gedaan. Het collége van Navarre begon deze nieuwigheid: het liet door magistri de lessen geven binnenshuis, die de internen tot dusver ‘rue du fouarre’ hadden gehoord. Het voorbeeld vond navolging. Reeds onder Lodewijk XI (1461-1479) waren er 18 zulke scholen met volledigen leercursus in werking: 't onderwijs in de stroostraat verliep: de colléges, alle geleerdheid tot zich trekkend, stelden zich tot universitaire organen: langs dezen weg zijn de colléges van Navarre en Sorbonne (eerst gezamentlijk, later de Sorbonne alleen) er toe gekomen de theologische faculteit te vertegenwoordigen, gelijk wij later zullen zien. Men noemde de zoo volledig georganiseerde scholen collegia pleni exercitii, en de naam collége de plein exercise is aan dergelijke particuliere inrigtingen (bijv. het tegenwoordig collége Stanilas, rue Notre-Dame-des-Champs) tot in onzen tijd verbleven. Tot aan 't eind der 15de eeuw duren echter de lessen in den vicus straminis voort. Tusschen 1477 en '83, lezen wij, deelde de Picardische natie nog ouder gewoonte de scholen aan haar docenten uit. - Wat den nekslag gaf aan den gebruikelijken leergang, was de verpligting, den meesters omstreeks 1524 opgelegd, te wonen in de colléges en pensionnaten. D'Estouteville had in 1452 bepaald, dat de paedagogi hun' docenten kost en inwoning moesten geven. Sedert 1524 moest men wonen in een collége of goed ter naam staande pedagogie om te kunnen worden rector, procurator, decanus en intrans (kiezer); en wat betreft de verkiezing der intrantes, legde men in 1530 dit statuut zoo uit, dat men de meesters die buiten de coll. en pens. woonden, onbevoegd verklaarde, in de vergaderingen der natiën te stemmen of gestemd te worden. Van toen af moest het artistisch onderwijs wel bijna geheel in de coll. en pens. besloten zijn: - Ramus zag den laatsten meester sterven, die in de scholen der eens zoo woelige rue du fouarre had gedoceerd. De pedagogieën staan, als voorbereidende scholen, uitsluitend onder 't gezag der kunstenfaculteit, aan wier onderwijs en beheer zij zich ongeregeld aansluiten. Slechts met verlof dier faculteit kon een magister artium een pedagogie openen. Hij sloot, als pedagoog, gewoonlijk voor één jaar een contract met elk zijner regentes, waarbij hij zich verbond tafel en inwoning, de docent onderwijs in eenig vak te zullen geven. De pedagogen die zich vestigden in collegia, maakten met de vereeniging der bursarii een huurcontract voor 2, 6, 9 jaren, betaalden voor elk hunner kweekelingen een zekere som aan 't collége, en de chef der bursarii behield aan zich het regt, bewijzen van studie (signeta) aan de kweekelingen uit te reiken.
Ziedaar 't beloop van 't middelbaar onderwijs tot aan de 16de eeuw: ziedaar den | |||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||
oorsprong van 't kostschoolsysteem dat sedert tot op heden onverminderd in Frankrijk vigeert - een systeem door koningen en keizers gesanctioneerd, en door de welluidende stem van menig Minister van Openbaar Onderwijs geprezen, ofschoon zich naast die stem een vox populi doet hooren, die, waar zij niet gesmoord wordt, veel heeft van de Montalembert, Montégut, Cormenin, Corne, Lenormands uitspraken, door één hunner aldus geformuleerd: ‘Le casernement d'unemasse d'enfants entre quatre murailles est une action anti-nationale, anti-morale, anti-civique.... Esto! wij wegen ook nu nog dit oordeel niet, omdat wij ruimer data, moderner toestanden zullen hebben bij de beschouwing van 't lycée impérial. - Kardinaal d'Estouteville bevestigde het stelsel dat hij vond in zijn uitvoerig statuut van 't jaar 1452. Maar hij mogt van hooger hand de tucht aanschroeven, het uiterlijk hervormen; den geest verlevendigen en herscheppen kon hij niet. In ligchamelijke discipline zocht men, doch vruchteloos, heil. De zweepen der 15de eeuw waren tweemaal langer dan die der 14de. ‘C'était-là le progrès’ zegt Théry. En korter zullen voorzeker die van Jan Standonck niet geweest zijn, die als chef van 't collége van MontaiguGa naar voetnoot*) een schoolreglement opstelde, waarmede hij, naar het schijnt, de ontberingen zijner eigene kindsheid op zijn kweekelingen wilde verhalen. Ziehier de rooster der werkzaamheden:
‘Mons acutus, ingenium acutum, dentes acuti!’ philosopheerden de Partingtons der 16de eeuw, gedachtig aan 't hard régime, den harden jas en de harde boonen van den ‘Scherpenheuvel.’ - En wederom waren werken en vasten bij een onverbiddelijk strenge schooltucht schering en inslag op Montaigu, toen een der opvolgers van Jan Standonck, de omineuse Pierre Tempête, zijn scholieren deed zuchten en dichten: Horrida Tempestas montem tubavit acutum. En toch (het is kenmerkend voor den geest dier eeuw) genoot het collége van MontaiguGa naar voetnoot*) bij grooten toeloop een groote vermaardheid. 't Was op dezen Parijschen Olymp, dat eenmaal onder den drukkenden schoolscepter drie knapen neerzaten die, mannen geworden, den spottenden twijfel, de orthodoxe veerkracht en den gematigden hervormingsijver zouden vertegenwoordigen - Erasmus, Loyola en Calvin.
In een volgend hoofdstuk zullen wij hospitéren bij de lessen der fac. art. (Wordt vervolgd). A.H.A. Ekker. |
|