| |
Een avonturier uit de vorige eeuw.
Het eiland Korsika, schilderachtig van ligging, door de golven der Middellandsche en Tyrrheensche zeeën bespoeld, heeft eene oppervlakte van bijna 180 vierkante mijlen, en bevat op die ruimte ongeveer 220,000 inwoners. Sints eeuwen onder verschillende beheerschers, nu eens aan Romeinen, dan aan Wandalen, dan weêr aan Gothen, Grieken of Arabieren hoewel met weêrzin gehoorzamende, bewonen de Korsikanen de naauwe dalen, welke zich van het NO. naar het ZW. tusschen de vrij hooge bergen en rotsen heen slingeren, en lui als zij zijn, doen zij niets dan het hoog noodige om den overigens vrij vruchtbaren grond een weinig olijven en wijn te doen voortbrengen, en vinden overigens hun voedsel in de uitnemende kastanjes, en de melk en het vleesch, dat de talrijke kudden geiten opleveren. De ruwe natuur van hun bergachtig eiland, de afzondering waarin zij leven, heeft op de Korsikanen eenen slechten invloed uitgeoefend; reeds de Romeinen kenden ze als lui, vuil en boosaardig, en bij de talrijke aanvallen van vreemde volken zijn deze hoedanigheden er niet op verbeterd. Hardvochtig als de rotsen, waar tusschen zij leven, listig als de slangen, waarmede het eiland ruim voorzien is, stout als de golven, die de rotsachtige wanden van Korsika bespoelen, woest als het muffeldier, dat tusschen de bergen een karig voedsel vindt, is de Korsikaan met dit alles wraakgierig van aard, een karaktertrek, welke nimmer is kunnen verdwijnen bij de elkander afwisselende vreemde overheersching waaraan hun vaderland zich moest onderwerpen. Tuk op oude regten en vrijheden duldden zij ter naauwernood verkorting daarin, en schenen, gewapend als zij nog steeds zijn, immer gereed te staan elken vijand het hoofd te bieden, elken duim gronds ten koste van hun leven te verdedigen, voor elk verkregen of vermeend regt zich te willen opofferen. Is het wonder dat zulk een volk nimmer dan onwillig den nek kromde onder een opgelegd juk? Is het vreemd dat de Korsikaan steeds haakte naar
eene vrijheid, welke hij telkens trachtte te verkrijgen, wanneer de het eiland beheerschende mogendheid zwakker scheen te worden, en een afschudden van het juk mogelijk met goed gevolg kon worden ondernomen?
In het laatst der dertiende eeuw maakte zich de republiek Genua, welke kort daarop het toppunt harer magt bereikte, meester van Korsika, nadat
| |
| |
het bijna even magtige Pisa haar het eiland gedurende meer dan eene eeuw betwist had. Genua heerschte hard en streng over het nieuwe wingewest, en legde het zulke stevige banden aan dat het den Korsikanen bijna onmogelijk was eenigen opstand te beproeven. Wel viel er menig Genuees onder de dolken van wraakgierige moordenaars, doch tot een' algemeenen strijd kwam het niet vóór het jaar 1726. Sedert eenigen tijd waren er in Europa geheime driften en begeerten opgewekt, toen keizer Karel VI door de zoogenaamde Pragmatieke Sanctie de erfopvolging van de nog jeugdige Maria Theresia wilde regelen: iedere mogendheid sloeg begeerige blikken op het eene of andere stuk van hare rijke bezittingen, en Italië werd niet het minst het doel waarnaar velen, maar inzonderheid Frankrijk streefde. Met dat al beproefde Karel VI nog zijn gebied te vergrooten, en wilde zulks vooral in Italië, in vele van welks staten hij door kuiperijen of openbaar geweld zich invloed trachtte te verschaffen. Heerlijk werkte hem hierbij de Poolsche erfopvolgingsoorlog in de hand; magtige Fransche en Duitsche legers trokken sedert 1733 tegen elkander te velde; Lodewijk XV en Karel VI trachtten van weêrszijden zich onder de Italiaansche vorsten bondgenooten te maken, Milaan werd door de Franschen bezet, Sardinië door den allerchristelijksten koning zeer onchristelijk behandeld, Mantua door Oostenrijk bedreigd, kortom Italië werd de strijdplaats, het slagveld van Europa in den korten, doch hevigen strijd, die met het verdrag van Weenen eindigde, doch waarvan zich de naweeën nog lang deden gevoelen. Ook Genua, al bemoeide het zich zoo weinig mogelijk met dien krijg, had veel te lijden, doch het grootste nadeel, hetwelk den eertijds zoo magtigen handelsstaat treffen kon was de voortdurende strijd met het bovengenoemde eiland, welks inwoners, vertrouwende op de beweging in Europa en moed scheppende door de verzwakking hunner onderdrukkers,
een' strijd op leven en dood hadden aangevangen. De onmiddelijke aanleiding tot den opstand moet in twee oorzaken worden gezocht: de Korsikaansche adel was diep gekrenkt door de minachting, waarmede de Genueesche edelen hen behandelden, en door de vernederende handelwijze waardoor het bijna scheen alsof zij als onderdanen, ja zelfs als slaven behandeld werden.
Het volk werd verbitterd door de verhooging van vele belastingen, voornamelijk die op het zout. - Bergbewoners en herders schoolden te zamen, braken in Ajaccio en Bastia de tuighuizen open, wapenden zich en streden tot 1730 zonder eenige vreemde hulp tegen de slecht aangevoerde Genuezen. Daardoor aangevuurd vereenigden zich vele aanzienlijke Korsikanen met hunne minder door de fortuin bevoorregte landgenooten, en van genoemd jaar af was het geheele eiland in gewapend verzet. De opstandelingen hadden voortdurend twintigduizend man onder de wapenen en durfden zelfs Bastia, hoewel te vergeefs, belegeren. Het trotsche Genua was tot geene minnelijke schikking of verzoening te bewegen; Bastia werd derhalve voor de tweede maal aangevallen, doch nu ontzet door den overste Wachtendonck, die met 800 man Oostenrijksche huurtroepen door Karel VI der republiek te hulp was gezonden. Toen dit leger tot minder dan een vierde gedeelte versmolten was door den gevaarlijken guerillakrijg, waarin de Korsikanen evenals de Spanjaarden meesters zijn, kwam prins
| |
| |
Lodewijk van Wurtenberg den Genuezen met een groot Oostenrijksch leger te hulp; in plaats van streng of wreed te handelen, trachtte hij de Korsikanen door zachtheid te winnen en zijne bemiddeling aan te bieden, welke aanvankelijk door beide partijen werd aangenomen en ten gevolge had dat de Korsikanen gezanten naar Genua zonden om met den senaat over de toekomstige verhouding tusschen de republiek en het wingewest te handelen.
In Genua bestond er eene adelijke vereeniging van St. Joris genaamd, welke een groot gedeelte van het eiland Korsika en vele andere streken van de republiek in eigendom bezat; de leden van deze ridderschap waren bovenmatig trotsch; daarom, en wel het meest omdat zij vreesden door eene schikking hun grondbezit op het eiland te verliezen of verkleind te zien, wisten de jonge aristokraten te bewerken dat de Korsikaansche afgevaardigden tegen regt en billijkheid werden gevangen gezet. Men kan nagaan hoe hierdoor de wraakzucht en verbittering bij de eilandbewoners ten top steeg. Karel VI, die uit eigenbelang zijne bemiddeling had aangeboden, toonde zich zwaar beleedigd, en het was vooral door zijn toedoen dat de gevangenen weder werden losgelaten; door deze trouwelooze handelwijze der Genuezen waren echter de gemoederen der Korsikanen met onverzoenlijken haat bezield, en het is gemakkelijk na te gaan dat weldra de krijg tusschen beide partijen met nieuwe woede moest uitbarsten. Gedurende twee jaren bleef het vuur van wraak en haat smeulen, waarschijnlijk om met des te meer hevigheid en meer algemeen over het geheele eiland te gelijk te kunnen woeden. In 1734 was dit oogenblik eindelijk gekomen, geen opstand, maar een bepaalde volkskrijg barstte er uit, waarbij het den Genuezen spoedig duidelijk werd dat Korsika alle pogingen in het werk stelde om zich van het gehate juk geheel te bevrijden. Onder hunne dappere aanvoerders Ginastro en Don Pedro d'Ornano hadden de Korsikanen zich spoedig van eene geheele provincie van hun eiland meester gemaakt, en de geest van weêrspannigheid bezielde de bewoners zóódanig dat toen de Genueesche kommissarissen kwamen om de gewone belastingen te innen, zij overal weigering en verzet vonden, en zelfs in een dal bij Rustino met hunne soldaten gevangen genomen werden. Toen de gouverneur van Bastia, ongerust over deze stoutmoedigheid, 300 man tegen de rebellen afzond, overkwam dezen manschappen hetzelfde lot. In April
van het jaar 1735 belegerden de opstandelingen het kasteel en de vesting Corte, en maakten daar grooten buit; doch nu begonnen de Genuezen te vreezen dat de Spanjaarden hulp verleenden en in stilte de Korsikanen in de hand werkten, waarom de senaat twee afgevaardigden uit de aanzienlijkste geslachten van Genua benoemde (Marco Giustiniano en Ugo Fuesco) ten einde de zaak in der minne te schikken; die zending werkte echter niets uit, de afgevaardigden wilden weinig of niets van de vorige eischen der republiek laten vallen en de Korsikanen daarentegen van geen vergelijk hooren, als men hun niet alle vrijheden terug gaf en de bisdommen op het eiland met inboorlingen bezette; zij wilden verder een tuighuis hebben, zij eischten dat alle gevangenen zouden worden losgelaten en eene gekroonde magt zich voor dit verdrag borg zou stellen. De Genuezen wilden hiervan niets hooren,
| |
| |
en zonden een paar andere gezanten (Giovanni Lucca Spinola en Ottavio Grimaldi) met toegevende voorwaarden; doch daarvoor waren de Korsikanen nu geheel doof geworden. Als om het vorige vermoeden der republiek tot waarheid te maken, staken de opstandelingen nu bijna overal de Spaansche vaan uit en zonden een kanonnik als gezant naar Madrid met het verzoek om hulp, maar tevens om het eiland aan koning Philip V op te dragen. Spanje weigerde dit en nu kwam bij de Korsikanen het denkbeeld op om een eigen rijk te stichten. Zij vervaardigden eene grondwet van 22 artikelen, kozen zekeren Aittili tot generaal, en zetten den krijg met veel wreedheid voort. Overal namen zij de klokken in beslag om er kanonnen van te gieten, en ontvingen uit het buitenland 1000 geweren, en eene menigte kruid en kogels. Door de belemmerende en de handen bindende voorschriften aan de kommissarissen waren de Genuezen zelve oorzaak dat hun invloed op Korsika hoe langer hoe minder werd; dit werd zelfs zoo erg dat de bezetting der hoofdstad Bastia meermalen vreesde overvallen te worden, en zich tegen de aanvallen niet in het veld durfde wagen. Hierdoor nam de overmoed van deze laatsten toe en eischten zij nu van den kommissaris (Rivarola) het volgende: Genua moest geheel van het bestuur der burgerlijke zaken op het eiland afstand doen, en den onafhankelijken raad te Bastia erkennen, het mogt geen ander regt meer uitoefenen dan dat er proveditores uit Genua zouden worden heen gezonden ten einde eene geringe belasting te heffen, doch de vrijheid der inwoners te handhaven; de Korsikanen zouden mogen bepalen hoevele troepen Genua naar het eiland zenden mogt, en welke plaatsen deze bezetten zouden. Het is ligt te begrijpen dat de Genuezen dit weigerden, vooral omdat zij het daardoor zagen aankomen dat Korsika zich spoedig geheel onafhankelijk maken zou. Daar zij niet wisten van waar de Korsikanen hunne krijgsbehoeften hadden, meenden zij dat die aanvoer spoedig zou
ophouden, waarom zij zelven troepen begonnen te werven en die naar het eiland zonden; niettegenstaande die grootere magt veroverden de opstandelingen Campoloro, en belegerden met 20000 man San Pelegrino. Rivarola maakte zich gereed tegen hen op te trekken, toen er een voorval plaats had, dat de zaken op Korsika geheel deed veranderen.
Op den 15den Maart 1736 liep er in de haven van Aleria (de oude Romeinsche hoofdstad des eilands) een schip onder Engelsche vlag binnen, en daaruit steeg een man gekleed in scharlaken kleed met pels gevoerd, en verder met stok, degen, pruik en steekhoed toegetakeld; hij had een gevolg van dertien personen bij zich, namelijk een Luitenant-Kolonel, een sekretaris, een hofmeester, een hofmeijer, een kapellaan, een kok, drie zwarte slaven en vier andere bedienden, en liet nu 6 groote en 4 kleinere kanonnen aan land brengen, benevens 3000 goede en 1000 beschadigde geweren, 2000 paar schoenen, vele tonnen met boter, kruid en kogels, en eene menigte kistjes met goud- en zilvergeld, alles ongeveer ter waarde van acht tonnen gouds. Deze hulp, die den Korsikanen zeer te stade kwam was hun waarschijnlijk uit Livorno aangeboden, waar weinige weken te voren een schip uit Tunis was binnen geloopen, welks aanvoerder aan den Dey beloofd had Korsika voor hem te veroveren, doch in plaats daarvan zijn
| |
| |
schip verkocht en daarna aan de hoofden van den opstand geschreven had, dat als men hem tot koning wilde aannemen, hij de Genuezen van het eiland zou verjagen, en hun de hulp van verscheidene groote Europeesche mogendheden bezorgen kon. ‘Il faut qu'il y aît des temps où la tête tourne à la plupart des hommes’ zegt Voltaire, als hij over deze persoon spreekt, want, niettegenstaande zijne beloften door niets waren verzekerd, nam men die gretig aan, en zoo kwam Theodoor Anton baron von Neuhoff op Korsika aan met den krijgsvoorraad, dien hij zich voor den prijs van het verkochte schip en de sequinen van den Dey had aangeschaft.
Een ander verhaal wilde dat hij in 1732 te Genua zijnde er even als overal elders groote verteringen en bijgevolg groote schulden maakte. Hij werd gevat en toevallig met de gevangen genomen Korsikaansche afgevaardigden in dezelfde gevangenis opgesloten. Hij knoopte natuurlijk kennis met hen aan, pochte zeer op zijne uitgebreide betrekkingen, en zeide dat het hem niet onmogelijk zijn zou de eene of andere groote mogendheid belang voor hunnen ongelukkigen toestand in te boezemen. Hij beloofde hen te helpen en hetzij zij hem de kroon uit erkentelijkheid aanboden of dat hij die als belooning vroeg, er werd besloten dat hij koning van Korsika worden zou. Toen de Korsikanen de gevangenis verlieten, wisten zij Theodoors schuldeischers te overreden om hem de vrijheid te hergeven; deze vroegen slechts eene borgstelling, welke zij gemakkelijk kregen en de aanstaande koning was vrij. Von Neuhoff ging toen eerst naar Rome, van daar naar Livorno, en wist in beide steden eenige personen op te ligten; hierop beproefde hij zulks ook in Turin, en na nu goed voorzien te zijn landde hij op het strand bij Aleria.
Het was al een heel zonderling persoonaadje, wiens levensgeschiedenis aanleiding tot het schrijven van menigen roman koude opleveren. Zijn vader was een edelman uit Mark in Westfalen afkomstig; doch met een burgermeisje betrekkingen aangeknoopt hebbende, moest hij het land verlaten, en vestigde zich toen in Frankrijk; volgens sommigen was hij kommandant van het kasteel der stad Metz, volgens anderen werd hij aanvoerder van de lijfwacht des bisschops van Munster. Hij had twee kinderen, een zoon Theodoor, die in 1690 geboren werd, en eene dochter, die later met den graaf de Trevoux huwde. Men ziet het reeds aan zijn vaders betrekking hoe verschillend de verhalen over hem zijn, waardoor het komt dat er tweederlei berigten omtrent zijne vroegere loopbaan bestaan. Het eene berigt zegt dat Theodoor te Metz was geboren, waar een Fransch edelman, de graaf van Mortagne, op de baronnes von Neuhoff verliefd werd, en daarom zorgde dat haar zoon page werd bij de hertogin van Orleans; in die betrekking genoot hij eene zorgvuldige opvoeding, zooals de dandys der 18de eeuw gewoonlijk kregen. Daarop verschafte de maarschalk de Courcillon hem eene kompagnie in een regiment ruiterij; doch met dezen kreeg hij twist, begon hartstogtelijk te spelen, verloor alles, maakte schulden en moest uit Frankrijk vlugten. Hij ging naar Zweden, waar hij zich bij den beroemden minister von Görz zóó wist in te dringen dat deze hem aan onderscheidene hoven en vooral aan het Spaansche gebruikte. Hij was juist te Madrid toen von Görz onthoofd werd; het was Neu- | |
| |
hoff dus niet geraden om terug te keeren, daarom bleef hij in Spanje en kwam weldra in gunst bij den niet minder bekenden Alberoni, die hem eene plaats in het leger en eene jaarwedde van 600 pistolen schonk. Hij wist zich een vrij groot vermogen te verzamelen, voornamelijk door dat allen, die iets van Alberoni te verzoeken hadden, meenden zich tot diens gunsteling te moeten wenden, om
hunne wenschen vervuld te zien. De magtige minister viel, en met hem von Neuhoff; doch weldra wist deze laatste zich wederom bij den volgenden minister, onzen landgenoot baron van Ripperda, te doen opmerken, die hem huwen deed met eene bloedverwant der hertogin van Ormond, die hofdame bij de koningin was. Spoedig had hij genoeg van zijne vrouw, pakte eens in hare afwezigheid al hare kostbaarheden bijeen, en vlugtte naar Parijs, waar hij juist aankwam op een oogenblik dat de beruchte John Law zijne bank en Missisippi-maatschappij oprigtte. Neuhoff werd een der voornaamste actionisten en voerde grooten staat; doch al zijne illusiën verdwenen met het bankroet der maatschappij, en als zijne zuster zich zijner niet had aangetrokken dan zou hij gewis van honger zijn omgekomen. Zijne schuldeischers echter wisten eene zoogenaamde lettre de cachet tegen hem te krijgen, zoodat hij in de Bastille zou zijn opgesloten, als hij niet in tijds de wijk naar Engeland genomen had. Van daar ging hij naar Holland en vond er middel om eenige rijke kooplieden en spekulanten voor belangrijke sommen op te ligten, ten einde er voordeeligen handel mede in de Levant te drijven; hier zwierf hij eenige jaren om totdat hij plotseling op Korsika weder op het tooneel verscheen.
Een ander verhaal dat er van zijn leven gegeven wordt behelst hoofdzakelijk het volgende: op zijn tiende jaar kwam hij op het Jezuitenkollegie te Munster, waar hij groote vorderingen maakte. Zeven jaren later werd hij als student te Keulen ingeschreven en knoopte daar eene amourette aan met de dochter van een' der hoogleeraren; uit jaloezy doodde hij een' jongen graaf, dien hij zijn' mededinger waande, en moest vlugten. Hij ging naar Spanje, werd daar, op aanbeveling van den Spaanschen gezant te 's Hage, tot luitenant aangesteld, en klom er in weinige jaren op tot Generaal-Adjudant. In een' krijg tegen de Mooren werd hij naar Afrika gezonden om er de bezetting van Oran aan te voeren; in deze stad werd hij door den vijand belegerd; hij deed een' uitval en viel den Mooren in handen, die hem naar Algiers voerden. De Dey nam hem als tolk in dienst, en in deze hoedanigheid bewees von Neuhoff hem gedurende tien jaren groote diensten. Toen nu bij den opstand der Korsikanen tegen de republiek Genua de dappere eilandbewoners in Tunis en Algiers om hulp vroegen, werd von Neuhoff aangewezen om die te verleenen, en zoo zeilde hij naar Livorno. - Dat deze levensberigten eenigzins van elkander verschillen zal wel daaruit moeten verklaard worden, dat het eerste door vijanden, het laatste door meer welgezinden gegeven is; hoe het zij, men ziet genoegzaam dat het een man was, die reeds de zonderlingste lotgevallen gehad had, en op wien bitter weinig te rekenen viel; doch de Korsikanen ingenomen met zijne forsche houding, zijn krijgshaftig voorkomen en mannelijke taal meenden in hem hunnen redder te zien, en wierpen zich dus in zijne armen.
| |
| |
In den aanvang wist men niet, wien men vóór had; sommigen zeiden dat het de alchimist baron Syburg was; anderen spraken van een Engelsch gezant, of van den avonturier Bonneval; en voor dit laatste was eenige waarschijnlijkheid in het vloeijend Fransch spreken en het Turksche kostuum van den nieuw aangekomene. Bonneval toch, die uit Fransche dienst gejaagd, met de Oostenrijkers eerst tegen zijn vaderland en toen tegen de Turken gestreden had, was weinige jaren te voren naar Turkije gevlugt, toen hij prins Eugenius eene beleediging had aangedaan, had daar het Mahomedaansche geloof omhelsd en voerde als Pacha oorlog tegen de Oostenrijkers. Er waren er ook, die meenden dat zij den jongen Ragoczy voor hadden, die na te vergeefs zijn vaderland Hongarije te hebben willen vrijmaken, in ballingschap te Parijs of te Konstantinopel leefde; zelfs sprak men van den baron Ripperda zelven, totdat men eindelijk de waarheid vernam.
Toen de hoofden der Korsikaansche opstandelingen zijne aankomst vernomen hadden, gingen zij naar de zeekust om hem te ontvangen en te begroeten, waarbij de baron hun eene bijzondere soort van sabels uitreikte, hetwelk als eene groote eer beschouwd werd. Hij benoemde toen vier oversten, die een traktement van f 960 zouden genieten, en 24 nieuwe kompagniën soldaten moesten werven. Na eenige andere voorloopige maatregelen, riep hij den 15den April eene algemeene vergadering der Korsikanen te Alezano bijeen, waarbij hij in het open veld met een' laauwerkrans tot koning gekroond werd, en eene krooningsakte van 19 artikelen bezweren moest, welke ongeveer van den volgenden inhoud was: het rijk zou erfelijk zijn in het geslacht van koning Theodoor I, zoolang de leden daarvan aan de katholieke godsdienst getrouw bleven; een rijksraad van 24 leden zou den koning ter zijde staan; geen buitenlander mogt eenige rijkswaardigheid bekleeden; alle Genuezen werden met verbeurdverklaring hunner goederen uit het nieuwe koningrijk verdreveyi er mogten geene vreemdelingen in dienst worden genomen, uitgezonderd in oorlogstijd een korps van 1200, en eene koninklijke lijfwacht van 1500 man; verder zou er eene Universiteit opgerigt, en een erfelijke landsadel ingesteld worden. - Na het afleggen van den eed werd de nieuwe koning opgeheven en op de armen zijner onderdanen in triomf rondgedragen.
Het spreekt van zelf, dat zijn eerste werk was om munt te laten slaan; op sommige stukken stond Theodoors borstbeeld, met het randschrift ‘Theodoor I, door Gods genade en door de eenparige keuze des volks koning van Korsika’; op de andere zijde stond: ‘Door dapperheid en vlijt wordt tyrannie overwonnen.’ Andere muntstukken vertoonden aan de eene zijde de woorden: ‘Tot algemeen welzijn der Korsikanen’, en op de keerzijde zag men eene kroon op drie palmtakken steunende en daartusschen twee groote letters T.R., welke aanleiding gaven tot verschillende verklaring, al naarmate van de partij, waartoe de uitlegger behoorde. De Korsikanen begrepen er zeer natuurlijk uit ‘Theodorus rex’, doch de tegenstanders maakten er van ‘tutto rame’ (geheel koper), of ‘tutti ribelli’ (allen opstandelingen). Nog ander geld droeg aan de eene zijde een Moorenkop, zijnde het wapen van Korsika, en op den anderen kant het beeld der heilige Maagd met het omschrift: ‘Toon dat Gij onze moeder zijt.’
| |
| |
Theodoor stelde ook eene nieuwe ridderorde in, welke hij de orde der Verlossing noemde. Deze ridderorde werd tot veiligheid en bescherming van den nieuwen staat ingesteld; de ridders zouden den hoogsten adel vormen, en de hoogste titels en waardigheden kunnen verkrijgen; zij zouden hemelsblaauwe kleederen dragen, met een kruis en eene ster in goud er op geborduurd; daaronder stond het beeld der geregtigheid en onder alles was een driehoek van gouddraad gestikt, in welks midden de letter T stond. Hoe voordeelig ook de voorschriften dezer orde waren, werden er toch weinigen gevonden, die zich daarin wilden laten opnemen.
De eerste benoemingen, welke hij deed, waren Giafferi en Hyacintho Paoli, die hij tot Generalissimi aanstelde; verder verleende hij aan anderen de titels van grootzegelbewaarder, grootkanselier, sekretaris van staat, inspekteur-generaal van het leger, hoofdman van de koninklijke lijfwacht, proveditore-generaal, enz., terwijl al deze personen den titel van graaf ontvingen. De koning omringde zich met eene lijfwacht van 400 man, en, gebruik makende van de opgewondenheid, waarin allen verkeerden, wierf hij een leger om aanstonds te velde te trekken, en daardoor te toonen dat hij ook daadwerkelijk koning voor zijn volk zijn wilde. Na nog eenige politieverordeningen in het leven te hebben geroepen, rukte hij in het veld en nam eene menigte kleine plaatsen weg, welke zich allen onderwierpen, totdat hij den 2den Mei met 20,000 man het beleg voor Bastia sloeg, doch te vergeefs. Uit zijne residentie Corte, in het binnenland gelegen, bestuurde hij gewoonlijk den krijg als hij daarbij niet persoonlijk tegenwoordig was, zooals onder anderen geschiedde toen hij 29 Julij 2000 Genuezen bij Isola Bossa, aan de noordwestkust, versloeg, en hun twee rijk beladen koopvaardijschepen ontnam. Weinige dagen daarna kwam er uit Livorno een schip op het eiland aan, hetwelk koning Theodoor op eigen kosten met oorlogsbenoodigdheden had laten bevrachten; het bevatte 4 achtponders, 60 paar pistolen, 30 vaten kruid, 500 geweren en eene groote hoeveelheid zwavel, salpeter en andere krijgsbehoeften.
In Genua had men de eerste dagen om de verschijning van den avonturier gelagchen, doch toen men zag welke vorderingen hij maakte, begon men bevreesd te worden en stelde zelfs een' prijs van ongeveer f 4000 op zijn hoofd, terwijl men naar alle hoven gezanten zond met verzoek om den indringer niet te helpen. Theodoor antwoordde op het hevige manifest van den Genueeschen senaat op trotsche wijze; hij noemde zich daarin ‘Theodoor I, door de genade van de allerheiligste en onzigtbare Drieëenheid en door de keuze van de ware en zeer roemrijke bevrijders en vaders des vaderlands, koning van Korsika.’ Het antwoord was zeer lang; hij weêrlegde zooveel mogelijk alle beschuldigingen, welke tegen hem waren ingebragt, beriep zich daarbij op de geschiedenis, op de zigtbare hand der Voorzienigheid, maar vooral op de volkskeuze, die hem tot den troon riep, en eindigde met de Genuezen, onder bedreiging van de doodstraf zoo zij niet vertrokken, van het eiland te verbannen. De Senaat der republiek zond versterking naar het eiland, en kreeg weldra de tijding dat Theodoor zelf 10 Augustus (digt bij de vesting Calvi) eene kleine nederlaag had geleden; dit werd kort daarop door nog
| |
| |
gunstiger berigten gevolgd. De nieuwe koning had zijnen onderdanen de hulp van onderscheidene mogendheden, onder anderen van Engeland en Holland, toegezegd, doch daar deze nog altijd niet verscheen, begonnen de Korsikanen achterdocht jegens hun' vorst op te vatten; de Genuezen hierover uiterst verheugd, en van die gunstige omstandigheden gebruik wenschende te maken, trachtten in geheime verbindtenissen met de hoofden van den opstand te geraken, en wilden zich met hen, doch met uitzondering van den koning, verzoenen. Theodoor dit bemerkende sloot met zijne onderdanen een verdrag, waarbij hij hen van alle beloften en gehoorzaamheid ontsloeg, als er op den laatsten October van hetzelfde jaar 1735 nog geene hulp gekomen was; de Korsikanen waren over dit nieuwe bewijs van vertrouwen op zich zelven, hetwelk hun koning hun gaf, zóó verheugd, dat zij een groot vreugdefeest vierden. Nu begon de krijg op nieuw; een bende Genuezen werd digt bij de koninklijke residentie verslagen, en geheele scharen liepen naar Theodoor over. Om 's konings invloed te doen toenemen, landde er in September een fransch schip, waarover de baron von Drost, een neef van Theodoor, het bevel voerde; hij bragt zijn' oom 6 zware stukken en 4 veldslangen mede, benevens 600 bommen, eene menigte kanonkogels, geweren en, wat het beste was, ongeveer 30,000 louis d'or (f 288,600) in geld. Het was eene welkome hulp, doch zij beteekende weinig voor het moeijelijke der onderneming, want de Genuezen hielden de voornaamste zeevestingen Bastia, Ajaccio, Calvi, Fiorenzo, San Bonifacio en Porto-Vecchio nog immer bezet. De lange duur der belegering van die plaatsen, het kwijnen van den landbouw, de daardoor ontstane hongersnood, en mogelijk ook de geheime woelingen der Genueesche spionnen maakten dat, toen de maand October ten einde liep zonder dat de verwachte hulp kwam opdagen, de Korsikanen begonnen te morren. Hun koning, die de eer aan zich wilde houden, riep nu den
3den November te Sartena de afgevaardigden der verschillende pievi of parochiën bijeen, en vertelde hun dat hij, ziende dat de beloofde hulp niet kwam opdagen, zelf wilde gaan onderzoeken wat er aan schortte, en dat hij daarom besloten had in persoon de reis naar het buitenland te ondernemen. Hij benoemde drie der voornaamste hoofden in zijne afwezigheid tot regenten, en ontving van hen een gezegeld en geteekend stuk, waarbij zij verklaarden, dat hij met hunne voorkennis en hun' wil op reis was gegaan en zij hem nimmer verlaten zouden. Hierop reisde hij als abt vermomd en met aanzienlijk gevolg den 14den November op een fransch schip naar Florence. Zijne geheele bagage bestond uit drie reiskoffers en een klein valies met papieren. Zijn hofmeester verkocht de koffers te Livorno voor 32 dukaten, doch behield er 14 van voor achterstallig traktement.
Naauwelijks was de koning weg, of de Genueesche senaat trachtte de Korsikanen door fraaije beloften weder onder het juk te brengen; de toezegging van eene algemeene vergiffenis en tien jaren vrijdom van belasting hielp niet: de eilandbewoners bleven hunnen koning getrouw en verdedigden zich voortdurend tegen hunne onderdrukkers. Geldgebrek alleen was de oorzaak dat de republiek de verovering niet krachtiger doorzette en Korsika daardoor vrij bleef; doch al moest de senaat telkens leeningen bij de zooge- | |
| |
naamde bank van St. Joris aangaan, toch stelde men nog een' prijs van ongeveer f 2800 op Theodoors hoofd. Waar deze echter was wist men gedurende geruimen tijd niet, totdat men onverwacht vernam dat hij te Amsterdam in gijzeling zat. Eerst was hij in Frankrijk geweest, doch dáár schijnt hij vernomen te hebben dat Lodewijk XV reeds een verdrag met Genua had aangegaan om het eiland voor de republiek te veroveren. In Engeland had men bij eene wandeling tweemaal op hem geschoten, welke aanslagen hij gelukkig ontkwam. In het voorjaar van het jaar 1737 reisde de Korsikaansche koning naar Amsterdam om te zien of hij zijne vorige vrienden nogmaals tot het verleenen van hulp kon overhalen. Een koopman, wien Theodoor bij zijn vroeger verblijf in de Nederlanden omstreeks f 17000 was schuldig gebleven, had weinig eerbied voor zijne waardigheid en liet hem, zooals Wagenaar ons in zijne beschrijving van Amsterdam (VI. 302) mededeelt, den 19den April uit zijn logement halen en op het stadhuis gevangen zetten. Hij schijnt zijne schuldeischers door schoone beloften en toezeggingen te hebben om den tuin geleid, althans geld had hij nog niet toen hem op 7 Mei de vrijheid hergeven werd. Toen hij uit de gevangenis in de zaal gebragt werd waar de stedelijke regeringspersonen verzameld waren, zóó althans verhaalt men, verscheen hij daar met den hoed op het hoofd en den degen op zijde,
terwijl hij bij het naar buiten treden eene koets voor de deur vond staan, welke hem naar huis bragt. Te gelijkertijd ontving hij brieven uit zijn koningrijk, waar men dringend naar hem verlangde, en zond men hem een wissel van f 100,000; hierdoor schijnen de Amsterdamsche kooplieden meer vertrouwen in hem gesteld te hebben; men betaalde zijne schulden, bood hem geld en allerlei benoodigdheden aan, en wilde zelfs schepen uitrusten.
Ondertusschen hadden de omstandigheden aanleiding gegeven dat men van eene andere zijde eveneens Theodoor begon te ondersteunen. De Franschen hadden, zooals wij zagen, hulp beloofd op verzoek van den senaat der republiek. Koning Lodewijk had daarop den maarschalk de Boisieux belast om met zeven bataillons en veel krijgsvoorraad naar Korsika te gaan, en de opstandelingen aan te vallen; eene kleine onaangenaamheid, ontstaan over het beleedigen der Fransche vlag te Genua, gaf aanleiding dat de Fransche troepen niet voor den 6den Februarij 1738 op Korsika landden; nu meenden de Genuezen dat de Korsikanen zich weldra zouden onderwerpen, als de Franschen zich in het veld vertoonden; doch de Boisieux regtvaardigde hunne meening niet; hij talmde en sloeg eindelijk een' wapenstilstand voor, dien de Korsikanen van de hand wezen, als zij niet eerst berigten hadden ontvanger van hun' koning, wien zij trouw hadden gezworen. Eindelijk zonden zij afgevaardigden naar den maarschalk, die ze zeer vriendelijk ontving, aan zijne tafel onthaalde en gemoedelijk toesprak. De Korsikanen lieten zich hierdoor in zóóver winnen, dat zij beloofden de wapenen neêr te leggen als hun eiland op de bescherming van Frankrijk of eenige andere groote mogendheid rekenen kon. Dit zagen de Genuezen zeer ongaarne, dewijl Spanje, Napels en Sicilië er ijverig op bedacht begonnen te worden Theodoor en de Korsikanen bijstand te verleenen ten einde niet te moeten toezien dat
| |
| |
Frankrijk zich van dit eiland meester maakte, en daardoor den handel en de scheepvaart in de Middellandsche zee belemmerde.
Te midden van deze beslommeringen verscheen nu koning Theodoor I met drie koopvaardijschepen en een fregat van 24 stukken, hetwelk zijne Hollandsche vrienden voor hem hadden uitgerust, op den 13den September van genoemd jaar voor de kust van zijn rijk. Hij beproefde gedurende eenige dagen te vergeefs om te landen, en verkeerde daarbij in groot levensgevaar daar de kapitein, daartoe waarschijnlijk door de Genuezen omgekocht, trachtte zijn schip in brand te steken; Theodoor, zegt men, droomde dit, liet den kapitein vatten en vond, bij het doorzoeken van diens bagage, middelen om brand te stichten; als afschrikwekkend voorbeeld werd de brandstichter vóór op het schip geëmpaleerd. Toen zijne aanhangers hem het afgesproken sein niet gaven besloot de koning om te beproeven of hij nog meer versterking krijgen kon, en hoewel hij tot in December voor de kust laveerde, zich eene enkele maal aan land begaf, maar er geen vasten voet kon krijgen en zich zelfs enkele malen voor Ajaccio vertoonde, was hij genoodzaakt weg te zeilen, en op nieuw begon hij zijn zwervend leven; uit zijne ballingschap schreef hij een' brief aan de Korsikanen, waarin hij zijnen onderdanen verzekerde dat hij weldra terug zou komen en ze bad om hem getrouw te blijven.
Deze brief is te merkwaardig om dien niet mede te deelen; hij luidde als volgt: ‘Steunende op uwen ijver, en rekenende op uwe trouw jegens ons, dragen wij u, doorluchtige Heeren, op om alle volken in onzen naam te verzekeren dat wij hen nooit zullen verlaten, en dat wij niettegenstaande alle lagen, vervolging en voorbedachte aanslagen tegen onzen koninklijken persoon, tot zelfs den laatsten droppel bloeds en al onze bezittingen zullen opofferen om hen bij te staan en ze van hunne trouwelooze vijanden de Genuezen te verlossen; maar dit besluit van onze zijde eischt van hen de uitvoering onzer bevelen, ten einde in de verwijdering, waarin ik leef, onze bloedverwanten en vrienden gerust te stellen, want de ijver van deze laatsten verflaauwt zeer door de geruchten, welke de vijand verspreidt, en door dat vele brieven, welke wij u geschreven hebben, zonder antwoord bleven. Zij leenen het oor aan allerlei valsche berigten, maar als zij door eene rondborstige verklaring van uwen kant verzekerd worden van uw onveranderlijk besluit om, er moge gebeuren wat er wil, onze verkiezing te ondersteunen, zooals gij trouwens verpligt zijt, en het ons verzekerd hebt, en wanneer alle volken mij voortdurend trouw blijven, dan verzekeren wij u dat het gevolg er van slechts voordeelig kan zijn voor het algemeene welzijn. Hiervan zult gij mondeling onderrigt worden door onzen kommissaris-generaal, graaf Nicolo Frediani, dien wij naar u toezenden, en door graaf Dominico Rivarola, onzen staats-sekretaris, die, zoo ik hoop, gelukkig zal ontscheept zijn met het geschut, de wapenen en de krijgsbehoeften, welke wij u toezenden. Gij zult door hem volkomen worden ingelicht van alle hinderpalen, onaangenaamheden en verraderijen, welke wij hebben ondervonden. Handelt dan met waren ijver. Behartigt de eendragt onder het volk; blijft mij steeds getrouw, en gehoorzaamt mijne bevelen, en weest niet bekommerd, want met Gods hulp zullen wij ons doel bereiken.
| |
| |
‘Wij weten niet of gij de algemeene vergiffenis hebt ontvangen en afgekondigd, welke wij onzen onderdanen verleenen, voor welke misdaad het ook zijn moge. Laat die op nieuw in de krachtigste bewoordingen in onzen naam afkondigen; gij moet ook zorg dragen om al de afwezigen naar het vaderland en tot onze gehoorzaamheid terug te roepen, en laat u om Gods wil geene vrees aanjagen door de bedreiging met de landing van Fransche troepen. Gij zult ze even als die des keizers overwinnen. Laat u ook niet bedriegen door beloften, welke slechts ijdel kunnen zijn, zooals gij reeds dikwijls ondervonden hebt. Blijft trouw en standvastig ten onzen opzigte, wij zullen ondersteund en gehandhaafd worden; en zoo gij onze bevelen ten uitvoer legt, en indien de bovengenoemde graaf Nicolo Frediani en de andere kommissarissen, die wij u met onze vorige brieven zonden, met degelijke bewijzen van uwe standvastigheid en trouw jegens onze koninklijke persoon, bij ons terug komen, weest dan verzekerd dat de hulptroepen zelve op uw voorbeeld onze vrienden en beschermers zullen worden, en wij binnen zeer korten tijd er in zullen slagen om het trouwelooze en onwaardige Genueesche ras te verdrijven.
‘Gij moet derhalve onveranderlijk de volgende punten in acht nemen:
‘1o. Een naauwe, ware en opregte vereeniging tusschen u en al de anderen.
‘2o. Eene degelijke en goedgemeende verklaring dat gij de algemeene keuze van mijne persoon wilt handhaven.
‘3o. Gij moet met vreugde eene edelmoedige poging in het werk stellen om vrijwillig een geldgeschenk te zenden en mij dat met graaf Dominico Rivarola en de andere genoemden over te maken, om daarvoor datgene te koopen wat noodig is; niet dat wij, onze bloedverwanten of vrienden dat noodig hebben, maar om de geheele wereld te overtuigen van het onveranderlijk en onschendbaar besluit, hetwelk gij genomen hebt, om de Genuezen te verjagen en om de keuze van een' koning in mijne persoon ten koste van uw leven en uwe bezittingen te handhaven.
‘4o. Gij moet een manifest met plegtigen eed afkondigen dat gij geene voorstellen van verzoening tusschen u en de Genuezen wilt aanhooren.
‘Als gij dit alles doet, weest dan overtuigd dat niet alleen mijn huwelijk (met wie is onbekend) gesloten zal worden, en veel voordeel aan mijne neven kan aanbrengen om door sterken bijstand het algemeene welzijn te bevorderen, maar dat ik dan ook in staat zal zijn om met groote magt en van alles goed voorzien weder in zee te steken en den vijand spoedig uit het koningrijk te verdrijven.
‘Laat dus aan de geheele wereld uw' moed, uwe standvastigheid en uwe trouw voor mij zien, dan zal alles ons gelukken, en wij zullen spoedig slagen in onze onderneming, welke echter eene wezenlijke ondersteuning van uwe zijde vereischt. Gij moet u ook volkomen vereenigen met mijn onwrikbaar voornemen om te overwinnen of te sterven; laat ons in onze gebeden die genade van God afsmeeken, en bidt ook voor ons. Overigens verwijzen wij u naar hetgeen genoemde kommisssarissen, die mij zeer getrouw zijn, u zullen zeggen.
‘God bewake u en behoede mij even als u, doorluchtige Heeren, en u allen, mijne trouwe onderdanen; ik bid u heil en zegen van den hemel toe. Ik zend u een' vaderlijken en opregten groet, en ten spijt van allen zal ik voor u altijd blijven
| |
| |
uw koning en vader Theodoor
P.S. ‘Zegt aan onzen generaal, den maarschalk markies Luc Ornano en aan de andere bevelhebbers en ministers in ons geheele koningrijk om eendragtig en in goede verstandhouding met elkander te leven.’
Intusschen kregen de Korsikanen oneenigheden met de Franschen, welke zelfs tot openbaren krijg oversloegen. De Boisieux werd teruggeroepen en in Maart 1739 de markies de Maillebois met 4000 man versche troepen in zijne plaats gezonden; door wijze maatregelen wist deze het zóó ver te brengen, dat de Korsikanen op vele plaatsen de wapenen neêrlegden, en het, niettegenstaande kuiperijen van de zijde van Spanje om den infant Philips als koning van Korsika te doen uitroepen, weldra scheen alsof de Franschen heeren en meesters van het eiland zouden worden. De Genuezen trachtten wel door het herhaaldelijk zenden van nieuwe kommissarissen, en het telkens geven van nieuwe en fraaije beloften, de eilandbewoners aan zich verbonden te houden, doch het was niet ligt denkbaar dat zulks immer weder gebeuren zou, te meer daar er nog altijd eene partij voor koning Theodoor bestond, die onder aanvoering van den baron von Drost, den neef des konings, zich in het gebergte staande hield door middel van een' guerilla-krijg tegen Franschen en Genuezen beide. Toen de Maillebois door Villemour was vervangen gingen de zaken voor de Franschen weder achteruit; alles geraakte op nieuw in beroering, de toekomst werd voor het eiland hoe langer hoe onzekerder, toen men nogmaals berigt van koning Theodoor ontving.
Na Korsika verlaten te hebben was hij naar Venetië gegaan; van daar naar Keulen trekkende, had hij er gedurende eenigen tijd zijn verblijf gehouden en was toen naar Hannover gereisd. Later hoorde men dat hij naar Londen getrokken was, waar hij eene verbindtenis met eene handelmaatschappij had aangegaan, welke hem hulp verschafte en daarvoor de belofte van vrijen handel in zijn koningrijk ontving.
Hij kreeg drie fregatten met allerlei benoodigheden voor den tijd van vijf jaar in gebruik, waarvoor de maatschappij honderd percent belooning gevorderd had, welke haar in wijn en olij zou worden uitbetaald. De eigenaars der schepen echter hadden, zegt men, verraad gesmeed, en aan de Genuezen tegen ruime betaling beloofd om de schepen niet op Korsika te doen landen. In plaats van den weg naar dit eiland in te slaan, zeilden de kapiteins met hunne schepen naar Napels, om hem door het ankeren in eene bevriende haven geene achterdocht te doen opvatten; hier hadden zij echter, zoo zij meenden, des te beter gelegenheid om Theodoor voor de hun toegezegde som van f 50,000 uit te leveren. Maar de koning werd in het geheim van de zamenzwering onderrigt; hij verliet zijn schip, en ging naar den staatssekretaris, wien hij den gevaarvollen toestand mededeelde, waarin hij verkeerde, terwijl hij door diens tusschenkomst de bescherming van den koning van Napels inriep. Nu werd de kapitein gevat en een dertigtal van het scheepsvolk liepen weg uit vrees voor de straf van hun verraad. Terwijl de in beslag genomen papieren des kapiteins onderzocht, en daarin de bewijzen zijner misdaad gevonden werden, vormden een aantal matrozen der beide andere schepen het plan om zich met geweld toegang te verschaffen in het huis, waarin Theodoor
| |
| |
zijn verblijf hield, en den ongelukkigen baron op te ligten of om hals te brengen. Dit komplot werd weder ontdekt en toen Theodoor op nieuw zijne toevlugt nam tot denzelfden hooggeplaatsten staatsambtenaar, besloot men hem voor eenigen tijd in Gaeta op te sluiten, ten einde hem op die wijze aan alle mogelijke vervolging te onttrekken. Kort daarop zeilde hij nu met twee kleine, doch goed voorziene schepen naar Korsika, landde den 30sten Januarij 1742 bij Isola Rossa, en verdeelde de medegebragte schatten onder zijne aanhangers. Zijne partij werd daardoor weder aanmerkelijk versterkt, en weinige dagen daarna zwoeren vele duizende Korsikanen hem onder den blooten hemel op nieuw den eed van trouw op het Evangelie. Hij vaardigde een manifest uit, waarbij hij algemeene vergiffenis schonk aan allen, die in zijne afwezigheid afvallig waren geworden, met uitzondering van enkelen, die zich aan het hoofd eener tegenpartij hadden gesteld; aan hen, die in vreemde dienst waren gegaan, stond hij zekeren tijd toe om naar Korsika terug te keeren, hiermede voornamelijk doelende op een geheel regiment Korsikanen, dat Lodewijk XV in dienst genomen had; van deze verordening waren alleen zij uitgesloten, die den groothertog van Toskane dienden, en die daardoor verlof verkregen in Toskane te blijven; dit deed Theodoor ten gunste van Frans I van Lotharingen, groothertog van Toskane, en echtgenoot van de keizerin Maria Theresia, van wie hij hulp hoopte te krijgen tegen Genua. - Het was onmogelijk dat de avontuurlijke koning het lang op zijn eiland uithield tegen zóóvele partijen als daar tegen hem over stonden, en gedeeltelijk ten minste de handen in elkander sloegen om hem te verdrijven. Zonder dan ook een openlijk afscheid te nemen, zooals hij de beide eerste malen gedaan had, en zich van het uitgeven van allerlei manifesten onthoudende, vertrok hij met de noorderzon en zag zijn koningrijk nimmer weder.
De lotgevallen van het ongelukkige koningrijk na zijn vertrek zijn genoegzaam bekend, ik wil ze hier slechts met een enkel woord aanstippen. De naauwere vereeniging van Frankrijk en Genua, werd voor dezen laatsten staat noodlottig; de Genuezen werden medegesleept in den Oostenrijkschen successiekrijg, en weldra bezetten de Oostenrijkers de ongelukkige republiek. Hiervan maakten de Korsikanen een nuttig gebruik onder hunnen aanvoerder Giafferi, maar meer nog onder den dapperen Pascale Paoli. Twintig jaren ruim woedde de krijg op het eiland voort, toen de verzwakte Genuezen op nieuw de noodlottige hulp van Frankrijk inriepen; doch de zaken waren nu veranderd; Frankrijk wilde den Oostenrijkers niet gaarne aanstoot geven door het verleenen van dien bijstand. De hertog de Choiseul, aan wien de behandeling van deze zaak was opgedragen, ontving de Genueesche gezanten vrij koel, en beloofde niets, hoewel men hem groote sommen voor te betoonen hulp versprak. Eindelijk bood hij, uit naam van den Franschen koning, der republiek nog belangrijke sommen aan, als zij het eiland aan het Fransche rijk wilde afstaan. Uit vrees voor de tusschenkomst der Engelschen werden de onderhandelingen hierover in het grootste geheim gevoerd, terwijl de Franschen zich bij de Korsikanen voordeden alsof zij als bemiddelaars wenschten op te treden, en hun de onafhankelijkheid wilden bezorgen. Zij sloegen hieraan geloof, en vooral hun aanvoerder, de trouwe Paoli,
| |
| |
toen het verbaasde Europa in Mei 1768 plotseling vernam, dat de Genuezen het eiland Korsika aan Frankrijk hadden afgestaan, en Lodewijk den titel van koning van Korsika aannam. De Korsikanen stonden op, gedurende eenige maanden duurde de krijg, doch toen de Engelschen, niettegenstaande hunne beloften, uit eigenbelang weinig of geen hulp meer gaven, en Paoli vlugten moest, genoot de Choiseul de droevige eer eene nieuwe provincie aan het reeds groote rijk van zijn' meester te hebben toegevoegd.
Wij zagen dat koning Theodoor voor de derde en laatste maal uit zijn koningrijk gevlugt was. Hij had zich naar Londen begeven, waar hem bij zijne aankomst hetzelfde overkwam als vroeger te Amsterdam. Zijne schuldeischers namelijk vervolgden hem daar ook, en hij werd in Temple-bar gegijzeld. Na zeven jaar in de gevangenis te hebben doorgebragt, ontfermde zich de bekende schrijver Horace Walpole, zoon van den beroemden minister Robert Walpole, over hem; hij opende ten zijnen behoeve bij zijne vrienden eene inschrijving voor den ongelukkigen Von Neuhoff, betaalde met de opbrengst daarvan zijne schulden en verschafte hem tevens voor zijn verdere levensdagen een sober onderhoud. Theodoor eindigde zijn avontuurlijk leven den 17den December 1755; hij werd op het algemeene kerkhof van Westminster begraven, en op den steen, die zijn graf dekte, schreef men deze woorden: ‘Het lot gaf hem een koningrijk, en weigerde hem brood.’
Het schijnt mogelijk vreemd, dat Theodoor tot driemalen toe op Korsika een' aanhang vond, die vertrouwen in hem stelde en op zijne beloften rekende, doch men moet daarbij de tijdsomstandigheden in aanmerking nemen. Van alle kanten vervolgd en onderdrukt, grepen de ongelukkige eilandbewoners zich aan elken stroohalm vast, welke hun heil kon schijnen aan te brengen, en daarenboven had hij door eene menigte wetten en besluiten hun de overtuiging geschonken, dat hij niet alleen niet geheel ongeschikt tot de regering was, maar tevens zijn' wil getoond om hun welzijn en waar belang te behartigen, waardoor zij hoopten eenmaal eene gelukkige toekomst te gemoet te gaan. En inderdaad, ziet men die verordeningen in, dan blijkt daaruit een goed inzigt van zaken, en een voortdurend streven om zijnen onderdanen een gelukkig lot te bezorgen. Hun verlangen om vreemdelingen te weren kwam hij te gemoet door te bepalen, dat voortaan de vijf bisdommen en andere geestelijke betrekkingen alléén door Korsikanen zouden bezet worden; om zich de edelen tot vrienden te maken, had hij hunne verpande goederen teruggegeven, en aan de voornaamsten hoogere titels geschonken; om het finantiestelsel beter te regelen, had hij bepaald, dat de bisschoppen niet meer dan 6000 livres jaarlijks zouden genieten, dat alle geestelijke tienden afgeschaft, en alle overige inkomsten der kerkelijke goederen voor scholen, gasten weeshuizen en voor een invalidenhuis zouden gebruikt worden; om de nijverheid te bevorderen had hij bepaald, dat slechts Korsikanen de koralenvisscherij op de kust mogten uitoefenen en had hij de werken aan de zoutmijnen verbeterd; ook bepaalde hij, dat er midden op het eiland bij eene der rivieren een molen zou geplaatst worden, om met de menigte salpeter en zwavel, welke het rijk opleverde, buskruid te vervaardigen, terwijl de ontginning van ijzer-, koper- en tinmijnen
| |
| |
werd bevorderd om geschut en kogels te kunnen vervaardigen; om den handel de behulpzame hand te bieden en den nationalen rijkdom te bevorderen, verordende hij door het geheele koningrijk een' vasten standaard van maten en gewigten, welke zooveel mogelijk moest overeenkomen met dien van de staten, met welke men het meest in handelsbetrekking stond; ook stelde hij een handelskollegie in, dat voor voordeeligen uit- en invoer der waren zorgen moest; om den landbouw te vermeerderen, stelde hij kundige mannen als kommissarissen in iedere provincie daarover aan, en beval dat ieder boer op voor ontginning ongeschikte landen duizend olijfboomen moest planten, terwijl hij voor zeker aantal jaren vrijdom van belasting gaf aan die landerijen, welke pas in gebruik waren genomen; om andersdenkenden en vreemden geen beletsel in den weg te leggen, kondigde hij vrijheid van godsdienst af. Zóó, ziet men, zorgde hij voor het welzijn zijner onderdanen, en is het wonder nu, dat velen hem trouw waren en zelfs liefhadden? Uit meer dan één feit is zulks te bewijzen; onder de velen evenwel is dit eene toch merkwaardig: toen de Genueesche kommissaris, de markies de Mari, tijdens Theodoors afwezigheid in 1736 diens sekretaris del Agatho gevangen genomen en hem had laten ophangen, waren de Korsikanen over deze beleediging hunnen koning aangedaan zoo verbitterd, dat zij oogenblikkelijk tien Genueesche soldaten en elf matrozen opknoopten, met de bedreiging dat zij voortaan met alle Genuezen, die hun in handen vielen, zóó zouden handelen.
Dat Theodoor een gewenscht persoonaadje voor menig romanschrijver is, is geen wonder; zijne buitengewone verschijning had aller gemoed getroffen, en vlijtig maakten de mannen met rijke verbeelding daarvan gebruik. Het Magazin pittoresque van 1843, hetwelk Theodoors portret, naar eene oude gravure bevat, verzekert ook dat hij voorkomt op eene menigte spotprenten van zijn' tijd, op ééne daarvan als harlekijn. - Ook Voltaire vond in deze persoon rijke stof om zijne opsieringen op historisch terrein aan den man te brengen; hij geeft een kort verhaal van zijne levensgeschiedenis, waarop wel het een en ander valt af te dingen, en alsof dit nog niet genoeg ware, brengt hij hem aan het bekende maal in zijn Caudide te zamen met vier vorsten van hetzelfde kaliber.
En hiermede nemen wij afscheid van den tegenhanger van Antonius Aurelius I, koning van Araucanië, van een avonturier, die wederom een der vele voorbeelden oplevert, van hetgeen waartoe ijdelheid, of te ver gedreven eerzucht den mensch kunnen verleiden, en hoe dikwijls één dwaashoofd of waaghals in staat is een geheel volk voor korten of langen tijd in geestdrift te vervoeren en het daardoor in een onvermijdelijk verderf te storten.
Z.
H.
|
|