De Tijdspiegel. Jaargang 20
(1863)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
Mengelwerk.Over de Mexikaansche godsdienst.Is er één vak van wetenschap, waarvan men vooral in onze dagen het hooge belang heeft leeren begrijpen, dan is het de kennis van oude mythologiën en godsdiensten. En geen wonder, wat de mythologie betreft, zij mag beschouwd worden als de poëzy van de godsdienst of wel als de dichterlijke bloesem van het godsdienstig beginsel zoo als het in de menschheid leeft, wanneer zij nog in een kinderlijken toestand zich bevindt. In de mythologie van een volk zien wij een eerste poging van den nog onontwikkelden mensch om de ondoordringbare geheimen van het leven te verklaren en de verborgen krachten op het spoor te komen, waardoor de natuur haar werk volbrengt. Uit den aard der zaak staat de Mythologie van een volk in naauw, in onafscheidelijk verband met geheel zijn karakter en aanleg. Anders is de godenleer van den woesten Goth, die een hersenpan tot zijn drinkbeker maakt, anders de mythologie van den verwijfden inboorling van Hispaniola die zijne uren zoek brengt onder de schaduw van zijn banaanboom. In het allereerste ontwikkelingstijdvak van een volk plegen wij op godsdienstig gebied niets aan te treffen dan losse legenden, verhalen die op de lippen des volks geboren zijn en voortleven. In later tijd zien wij vaak die onzamenhangende legenden tot één stelselmatig geheel gebragt onder de handen van den dichter. Wat eerst ruwe schets was, wordt gegoten in de vormen eener ideale schoonheid, die straks door een bijgeloovig geslacht aangebeden, aan alle latere geslachten de hoogste belangstelling blijven inboezemen. Als zoodanig mogen wij de overschoone vindingen beschouwingen van een Hesiodus, van een Homerus. Zij hebben geenszins de godsdienst van het volk, waartoe zij behoorden, in het leven geroepen, de geschiedenis weet inderdaad geen enkel voorbeeld aan te wijzen van een godsdienst die door een of twee individuën als het ware zou uitgevonden zijn. Maar wat zij verrigt hebben is dit: de duistere omtrekken der overlevering hebben zij bijgeteekend en ingevuld met de kleuren hunner schitterende verbeelding, tot dat ze voorstellingen hadden gevormd, welker schoonheid op haar beurt de verbeeldingskracht van anderen prikkelde en tot werkzaamheid aandreef. De invloed van den | |
[pagina 156]
| |
dichter op de oudste vormen der mythologie is inderdaad dezelfde, dien wij ook nog in latere tijdvakken der geschiedenis bespeuren. Wij willen niet spreken van Dante's gedichten, maar wie kan zelfs Miltons verloren Paradijs gelezen hebben zonder zijne eigene opvatting van de hemelsche hierarchie te zien verlevendigd en bezield door de verwen van den onsterfelijken dichter, zonder als het ware een nieuwen en tastbaren vorm te zien geven aan beelden, die vroeger onbepaald en verward voor zijn geest hadden gezweefd? Is alzoo de mythologie van een volk onder de handen van den dichter een tweede tijdperk van ontwikkeling ingetreden, haar wacht nog een nieuwe baan. Er komt een tijd waarin de oude godsdienstige legenden door niemand meer geloofd worden; waarin, in welken vorm dan ook, een wetenschappelijk leven begint te ontwaken, welks vruchten den smaak bederven voor de naïve schoonheden der aloude godsdienstige poëzy. Een volk laat echter niet terstond zijn godsdienst los. Het wenscht, ook daar waar alle wezenlijk geloof reeds lang verdwenen is, een geruimen tijd in de zoete inbeelding te leven dat het nog gelooft, wat eenmaal door de vaderen geloofd werd. Een middel om die inbeelding in stand te houden is de allegorische opvatting van hetgeen vroeger voor historische waarheid werd aangezien. Het allegoriseeren der godsdienstige voorstellingen van den ouden tijd is een geregeld wederkeerend kenmerk van het verval waartoe een volksgodsdienst geraakt is. Men gelooft dan niets meer, uitgenomen alleen hetgeen men noemt het wezen der zaak. Men begint te onderscheiden tusschen vorm en inhoud, eene onderscheiding die aan de oude godsdienstleer zelve natuurlijk geheel vreemd is. Met behulp dezer onderscheiding evenwel wordt de schijn der vroegere regtzinnigheid bewaard en aldus de eischen der wetenschap en die van het wijsgeerig denken tegelijk bevredigd. Alles kent een tijd van opkomst en van verval. Dit geldt evenzeer van de verschillende godsdiensten. De drie vormen van ontwikkeling die iedere godsdienst sedert het oogenblik van haar geboorte tot aan het uur van haar dood moet doorloopen zijn, gelijk wij hebben aangetoond, de volgende: de eerste vorm is legendarisch, de tweede dichterlijk-stelselmatig, de derde wijsgeerig-allegorisch. Wij kunnen deze algemeene beschouwingen thans niet verder uitwerken, maar vergenoegen ons met ze aan de overweging en beoordeeling van den lezer te onderwerpen, want ik heb mij voorgenomen bij een zeer gering onderdeel der heidensche mythologiën stil te staan. Aan de hand van een der eerste geschiedschrijvers onzer eeuw en de vruchten plukkende van zijne onvermoeide onderzoekingen, willen wij het godsdienstig gebied van een Amerikaansch volk rondreizen. De geschiedschrijver, dien ik op het oog heb, is Prescott; het Amerikaansche rijk dat ik bedoel is het vooral in onze dagen veel genoemde Mexiko. Ter voorloopige toelichting herinner ik, dat hier over de Mexikaansche mythologie zal gesproken worden zoo als zij was vóór de Spaansche overheersching in de zestiende eeuw en dus eer de voet van eenig Christenvolk den grond van Mexico had gedrukt. | |
I.Op het oogenblik dat het ons gegeven | |
[pagina 157]
| |
is, het eerst met de Mexikaansche godsdienst kennis te maken, heeft zij reeds het eerste tijdperk waarvan wij gewaagden doorloopen. Weinig aangedaan door den invloed van dichters, heeft de oude godsdienstleer van Mexiko haar eigenaardig aanzien verkregen van hare priesters, uitvinders van een eeredienst, zoo ingewikkeld en omslagtig als naauwelijks eenig volk er een heeft bezeten. Reeds hebben ze bovendien den sluijer der allegorie over de oude overlevering geworpen en de goden met eigenschappen toegerust die meer aan de groteske voorstellingen van de oostersche volken der oude wereld doen denken dan aan de ligte, bevallige vormen der grieksche mythologie, waarin, in weerwil van veel overdrijving, de echt menschelijke trekken nooit geheel verloren gegaan zijn. Wanneer wij het oude godsdienststelsel van Mexiko beschouwen, worden wij allermeest getroffen door de ongelijkslachtigheid van hare verschillende bestanddeelen. Een gedeelte der Mexikaansche godenleer is - ik zeg niet te veel - roerend schoon en verheven, maar dat schoone en verhevene is gehuwd aan de afgrijsselijkste wreedheden. Onwillekeurig komt men op het denkbeeld, dat de Mexikanen van hunne voorgangers, die zij overwonnen hadden, een zachter godsdienst hebben geërfd, die zij op hunne eigene barbaarsche mythologie hebben geënt. Evenwel, ofschoon dit denkbeeld voor de hand ligt, blijft het in de hoogste mate bevreemdend, dat een volk zulk een bijna dierlijken aard kan bezitten en tegelijkertijd sympathie kan gevoelen voor godsdienstige voorstellingen en gebruiken die, - ik zeg weder niet te veel, - met de schoonste gebruiken en voorstellingen van het Christendom kunnen wedijveren. Laat ons aannemen, hetgeen zeer waarschijnlijk is, dat de bevolking, die Mexiko bewoonde kort voor de Spaansche overheersching, zelve nooit in staat zou geweest zijn, het zachte en verhevene gedeelte van haar godsdienst uit haar eigen boezem voort te brengen, dit neemt niet weg, dat wij met de hoogste verwondering vragen, waardoor zooveel zachtheid en liefde ingang kon vinden bij zooveel onmenschelijke wreedheid. Maar reeds te lang heb ik de nieuwsgierigheid gespannen. Ik wil den lezer laten oordeelen. | |
II.De Mexikanen erkenden het bestaan van een opperwezen, in wien zij den Schepper en Bestuurder zagen van heelal. In hunne gebeden spraken zij tot Hem, als tot ‘den God door wien wij leven,’ den alomtegenwoordige, den Kenner van alle gedachten, den Gever van alle gaven, zonder wien de mensch niets is. Onzigtbaar - en ik geef de uitdrukkingen letterlijk terug - onzigtbaar noemden zij Hem, onlichamelijk, één, volmaakte volmaaktheid - let vooral op deze uitdrukking - en zuiverheid; zij zagen in Hem dengenen onder wiens vleugelen - aldus lezen we - onder wiens vleugelen wij rust vinden zoowel als een heilige bescherming. Men zal het mij toestemmen, al deze eigenschappen te zamen genomen vormen een niet weinig verhevene voorstelling van God. Evenwel, het denkbeeld van volstrekte eenheid in het goddelijke wezen, het denkbeeld van een wezen wiens willen handelen is en die geene ondergeschikte dienaars behoeft om zijne besluiten te doen uitvoeren, dat denkbeeld was voor | |
[pagina 158]
| |
hen òf te eenvoudig òf te verheven hetgeen trouwens op hetzelfde neêrkomt; zij vormden zich dientengevolge eene verscheidenheid van godheden, die het beheer hadden over de elementen, de verandering der jaargetijden en de verschillende bezigheden der menschen. In het geheel bezaten zij dertien voorname en twee honderd ondergeschikte godheden, terwijl aan elk der goden een afzonderlijke dag en feestviering was toegewijd. Aan het hoofd van alle deze godheden stond Huitzilopotchli, dien wij het best bij den griekschen Mars kunnen vergelijken; wanneer het althans niet onbillijk is, Mars in één adem te noemen met het bloeddorstige monster van Mexiko welks onuitspreekbaren naam wij maar niet zullen herhalen. Uit monster moet beschouwd worden als de eigenlijke beschermgod van het volk. Zijn fantastische afbeelding was overladen met kostbare sieraden. De tempels, hem toegewijd, waren statige en indrukwekkende gebouwen, en op zijne altaren rookte in iedere stad van het rijk het bloed der menschenoffers. Hoe noodlottig moet het geloof aan zulk een godheid op het karakter en het gemoed des volks hebben gewerkt. Voor wij evenwel van dit monster afscheid nemen, vermelden wij nog de overlevering die omtrent zijn geboorte bij het volk ingang had gevonden. Zijn moeder, opgegaan in een heiligdom om te aanbidden, zag een bal met schitterende kleuren door de lucht vliegen. Zij weet den bal magtig te worden, steekt dien in haar boezem en is weldra in blijde verwachting. De schrikkelijke godheid wordt geboren en komt ter wereld als Minerva, geheel gewapend, een speer in de regte hand, een schild in de linker en op het hoofd een groven vederbosch. Ik zou deze overlevering niet hebben aangeroerd, indien zij niet weder een nieuwe bijdrage leverde tot het bevestigen van de opmerking dat de geboorte uit eene maagd aan vele heidensche godheden wordt toegeschreven. In Indië, in China, in Thibet keert hetzelfde verschijnsel terug. En deze opmerking kan zeker strekken om ons te versterken in de overtuiging dat de gedachten die de ontwikkeling der godsdienstige voorstellingen beheerschen overal bij veel verschil toch ook groote overeenkomst vertoonen. Meer dan Huitzilopotchli boezemt een andere God ons belang in. Quetzalcoatl is zijn naam; hij is God van de lucht en heeft, tijdens zijn verblijf op aarde, de Mexikaansche inboorlingen onderwezen in den landbouw, in het gebruik der metalen en in de kunst van regeeren. Hij was oorspronkelijk buiten twijfel een dier weldoeners van hun geslacht, die later door de dankbare bewondering des volks tot den rang van goden worden verheven. Toen hij op aarde was, ontloken bloemen en ontsproten vruchten zonder dat een menschenhand er eenige moeite aan had besteed. De katoen groeide niet slechts maar kwam geheel bewerkt te voorschijn, welriekende geuren verspreidde hij en op zijn bevel zongen de vogelen hun welluidend lied. In één woord, zijn tijd was de gulden tijd voor Mexiko geweest en zijne herinnering levert een nieuw bewijs voor de geneigdheid der volken om het paradijs in het grijs verleden te verplaatsen. Om een onbekende oorzaak haalde Quezalcoatl zich den toorn van een der dertien voorname goden op den hals, waardoor hij genoodzaakt was het land te verlaten. Op zijn vlugt verwijlde hij in de stad Cholula, waar een tempel was toegewijd aan zijn dienst. Nog vor- | |
[pagina 159]
| |
men de ontzachelijke ruïnen van dit gebouw een der belangrijkste overblijfselen van de Mexikaansche oudheid. Toen onze God eindelijk de Mexikaansche golf had bereikt, nam hij afscheid van zijn gevolg, met de belofte dat hij later weder zou keeren. Die belofte troostte zijne bedroefde vereerders. Vol hoop en vertrouwen bleven zij naar zijn wederkomst uitzien, en het verdient weder onze aandacht dat in de godsdienstige gevoelens van vele volken een min of meer heldere verwachting zich mengt omtrent de wederkomst van een godheid, wier verblijf op aarde een weldadige herinnering achter liet. Bij het groote verschil van meeningen dat de menschheid verdeelt blijkt het meer en meer tot onze niet geringe vertroosting, dat de menschheid één is in hare diepste behoeften, in haar vreezen als in haar hopen. De plaatsruimte laat niet toe, nog van andere Mexikaansche godheden bijzonderheden mede te deelen. Al hare eigenschappen waren naauwkeurig omschreven, tot zelfs die der huisgoden wier kleine beelden in de nederigste stulp werden aangetroffen. Ook bij de Mexikanen - en kon het wel anders? - ontwaakte de begeerte, den mensch zoo natuurlijk eigen, om den sluijer op te ligten die het geheimzinnig verleden bedekt en de schrikwekkende toekomst verborgen houdt. Ook op hun gemoed woog het denkbeeld zwaar van een eeuwigheid die op dit korte leven volgen moet en zij zochten het minder drukkend te maken, door haar als het ware te verdeelen in tijdvakken, in lange tijdvakken van ongeveer duizend jaar. Voor de bedeeling dezer wereld bestonden er vier zulke tijdvakken. Aan het eind van ieder tijdvak werd door middel van een der elementen de menschheid verdelgd van den aardbodem en de zon uitgedoofd om daarna weder te worden aangestoken. In het toekomende leven namen zij drie verschillende toestanden aan. De boozen, die volgens Mexikaansche opvatting het grootste deel der menschheid uitmaken, waren bestemd om te boeten voor hunne zonden in een plaats van eeuwige duisternis. Een tweede soort van menschen, en wel zij, die bezweken waren aan bepaalde ziekten, zeer willekeurig uitgekozen, mogteu hopen op een toestand van tijdelijk genot. De hoogste plaats was voorbehouden, gelijk dat bij krijgshaftige volken het geval pleegt te zijn, aan de helden, die in den slag of bij gelegenheid van menschenoffers gevallen waren. Deze helden werden na hun dood onmiddelijk toegelaten in de tegenwoordigheid van den zonnegod en het was hun pligt, dezen God te begeleiden met koorgezang en feestdansen, zoo menigmaal hij de baan der hemelen moest doorloopen; na verloop van eenige jaren werd aan hunne geesten het voorregt gegund van de wolken te bezielen of van te verhuizen in zangerige vogelen met schoon gevederte, of in de prachtige bloemen van het hemelsch paradijs. Ziedaar dus den hemel der Mexikanen. Hun opvatting is reeds meer verfijnd dan die van andere heidensche volken, wier elysium alleen jagt en krijg en zinnelijk genot had te beloven. Even verfijnd is het denkbeeld, dat zij zich vormden van het lot dat de boozen wacht; in dat lot is geen sprake van eenige lichamelijke foltering, zoo als dit nog het geval is zelfs bij meer verlichte volken. Wij willen nu een vlugtigen blik werpen op de meest belangrijke godsdienstige plegtigheden der oude Mexikanen. Is iemand gestorven dan wordt zijn lijk | |
[pagina 160]
| |
gekleed in het gewaad dat zijn bijzondere beschermgod pleegt te dragen. Verder wordt hij bestrooid met stukken papier, die als toovermiddelen moeten werken tegen de gevaren van de duistere vallei des doods, die hij heeft door te reizen. Was hij bemiddeld in zijn leven, dan wordt een gansche drom slaven bij zijn lijkplegtigheid aan de Goden opgeofferd. Eindelijk wordt zijn lichaam verbrand, waarna de asch, in een urn vergaderd, bewaard wordt in een der vertrekken van zijn huis. Zien wij in enkele dezer gebruiken reeds overeenkomst met de Grieksche, de Mahomedaansche en de Roomsch-Katholieke godsdienst, nog treffender stemmen sommige plegtigheden met de Christelijke godsdienst in het algemeen zamen. Wij hebben hier vooral de Symbolische handeling op het oog, die plaats greep, zoo dikwijls aan jong geborenen de naam gegeven werd. Zij stond geheel gelijk met den doop der Christenen. De lippen en de borst van het kind werden met water besprengd en volgens het getuigenis van Sahagun, den schrijver van de geschiedenis van Nieuw-Spanje en volgens dat van Zuaco, beide ooggetuigen, werd - zoo luiden de woorden van den eerstgenoemde - God aangeroepen, opdat de heilige droppelen de zonde mogten wegwasschen, die ontstaan was voor de grondlegging der wereld, en opdat het kind alzoo op nieuw geboren mogt worden. Dergelijke Christelijke uitdrukkingen komen ook in hunne formuliergebeden veelvuldig voor. Zie hier eenige voorbeelden: ‘Zult gij ons, o God, voor altijd verdelgen? Is deze bezoeking door u gezonden niet tot onze verbetering maar tot onze vernietiging? Geef ons, door uwe groote genade, uwe gaven, die wij niet waardig zijn door onze eigene verdiensten te ontvangen.’ ‘Houd vrede met allen’, lezen wij in een ander formulier, ‘verdraag beleedigingen met nederigheid, God die u ziet zal uw wreker zijn.’ De treffendste paralel met de H. Schrift vinden wij in de volgende verklaring: ‘hij, die al te begeerig naar een vrouw ziet, begaat overspel met zijne oogen.’ Herinneren wij ons nu, dat deze zuivere en verhevene spreuken vermengd zijn met anderen, die niet slechts een kinderachtig maar zelfs dikwijls een volkomen barbaarsch karakter dragen. Welk eene verwarring nog in de zedelijke denkbeelden! Wie zou hier leerstellingen verwachten, zoo verheven als de meest verlichte wijsbegeerte der ouden ze naauwelijks heeft uitgevonden? | |
III.Wij hebben reeds doen opmerken dat de oud-Mexikaansche mythologie weinig of geen invloed heeft ondergaan van dichters of wijsgeeren. Des te meer is zij evenwel verpligt aan de priesters, die niet hebben nagelaten om door een plegtige en prachtige eeredienst indruk te maken op de verbeeldingskracht des volks. De invloed van priesters is natuurlijk het grootst bij een toestand van gebrekkige beschaving, in welk geval al de wetenschap van een volk door de priesters wordt vertegenwoordigd. Voornamelijk, zoo lang de wetenschap nog van die verdachte soort is, die zich minder bezig houdt met de verschijnselen der werkelijkheid dan wel met de grillige tooverbeelden van het menschelijk bijgeloof. Zulk een wetenschap is de astrologie en de tooverij, waarin de Mexikaansche priesters zeer bedreven wa- | |
[pagina 161]
| |
ren; terwijl zij daardoor den sleutel der toekomst in handen schenen te hebben, hielden zij het onkundige volk onder den indruk van allerlei gevoelens van bijgeloovige vrees en dat in een mate zoo als wij het bij geen ander volk - zelfs niet bij de oude Egyptenaren - aantreffen. De priesterkaste was buitengemeen talrijk; dit blijkt reeds uit de omstandigheid dat alleen aan de dienst van den voornaamsten tempel in de hoofdstad vijf duizend priesters verbonden waren. Met verwonderlijke naauwkeurigheid waren de afzonderlijke rangen en werkzaamheden omschreven en verdeeld. Die het best te huis waren in de muziek waren belast met de leiding der koren. Anderen regelden de feesten overeenkomstig met den kalender. Sommigen hielden het toezigt op de opvoeding der jeugd, weder anderen droegen zorg voor de hieroglyphische voorstellingen en voor de mondelinge overlevering; terwijl de treurige pligten bij de menschenoffers door de groot-dignitarissen der kaste vervuld moesten worden. Aan het hoofd van allen stonden twee hoogepriesters, die uit de kaste gekozen werden door den koning en de voornaamste der edelen en dat zonder aanzien des persoons, maar alleen uit aanmerking van persoonlijke hoedanigheden en verdiensten. De waardigheid van beide stond gelijk en aan niemand waren zij ondergeschikt dan alleen aan den koning, die in gewigtige staatkundige aangelegenheden zelden handelde zonder hun raad te hebben ingewonnen. Ieder priester was meer bijzonder gewijd aan de dienst van eene bepaalde godheid en in de omgeving van den tempel had elk zijn eigen vertrek, althans zoolang hij in dienst was, want het stond hem vrij te trouwen en dus in eigen gezin te leven. Zoodra de priesters zich echter in hun officieël woonvertrek in den tempel bevonden, moesten zij leven naar regels van de strengste kloostertucht. Driemaal daags en eenmaal 's nachts, werden zij opgeroepen tot het verrigten hunner gebeden. Veelvuldig waren hunne afwasschingen en hunne nachtwaken. Door vasten en zware poenitentiën trachtten zij het vleesch te dooden. Met zweepslagen dreven zij het bloed uit hun lichaam dat vaak reeds overal beprikt was met de doornen van de aloë. De groote steden van het Mexikaansche rijk waren in distrikten verdeeld, waarvan ieder zijn afzonderlijke geestelijkheid bezat. Wanneer wij op de betrekking der geestelijkheid tot het dagelijksche leven het oog vestigen, treft ons terstond het gebruik van biecht en absolutie, dat bij de Mexikanen in zwang was. De geheimen van den biechtstoel waren onschendbaar, en boetedoeningen werden opgelegd, die zeer veel overeenkomst hebben met die, welke in de Roomsch-Katholieke kerk worden aanbevolen. Twee bijzonderheden mogen ons hier echter niet ontgaan. Werd een misdaad herhaald, waarvoor reeds verzoening was geschied, zoo meende men dat die misdaad niet meer verzoend kon worden, de biecht geschiedde daarom niet meer dan eens in het leven en werd meestal uitgesteld tot aan het naderen van den dood als wanneer de zonderekening voor goed werd opgemaakt en afgesloten. De tweede bijzonderheid, die wij wilden vermelden is deze: de absolutie van den priester gold in plaats van de straf, die door de wet was voorgeschreven, en stond, waar bijv. de gevangenneming reeds had plaats gegrepen, gelijk | |
[pagina 162]
| |
met een vrijbrief. En dit voorregt was aan het volk zoo dierbaar geworden dat de eenvoudige inboorling nog zeer lang na de Spaansche overmeestering in goeden geloove zijn bewijs van absolutie voor den dag haalde, zoo menigmaal hij onder het straffend bereik der wet was gevallen. De biecht was een zeer plegtige daad. Dezelfde Sahagun deelt ons daaromtrent de volgende inderdaad merkwaardige bijzonderheden mede. Op deze wijze was de biechtvader gewoon te spreken. ‘O genadige God, gij die de geheimen aller harten kent, laat uwe vergevende liefde nederdalen, als de zuivere wateren des hemels, opdat zij de vlekken afwasschen, die de ziel bezoedelen. Gij weet dat deze arme boeteling niet heeft gezondigd uit vrijen wil, maar onder den invloed van het gesternte waaronder hij geboren is.’ - Na een zeer wijdloopige vermaning aan den zondaar, die hem een aantal kwellingen en zelfkastijdingen tot in de kleinste bijzonderheden voorschrijft en hem vooral op het hart drukt om onmiddelijk een slaaf op te offeren aan de Godheid, besluit de priester met eene opwekking tot liefdadigheid jegens de armen. ‘Kleed, zoo spreekt hij, kleed den naakte, voed den hongerige, welke ontberingen u dit ook kosten moge: want bedenk dat hun vleesch is als het uwe en dat zij menschen zijn als gij.’ Ook hier dus weder die wonderlijke vermenging van Christelijke liefde en heidensche gruwelen. Een der gewigtigste pligten die op de Priesters rustten, was de opvoeding der jeugd. Hiervoor bestonden afzonderlijke gebouwen, opgerigt binnen de laatste muren van den voornaamsten tempel. De jeugd van beider geslacht werd reeds op zeer vroegen leeftijd naar deze scholen gezonden. De meisjes werden aan Priesteressen toevertrouwd. Want de Mexikaansche godsdienst liet ook vrouwen toe tot de vervulling der priesterlijke waardigheid. Het stond de Priesteressen evenwel niet vrij, te offeren. In deze inrigtingen van onderwijs werden de jongens gedrild naar een echten monniken-slender; zij moesten de heiligdommen der goden met bloemen leeren versieren, de heilige vuren onderhouden en deel nemen aan het godsdienstig gezang. Zij, die in de hoogere klasse plaats mogten nemen werden ingewijd in de traditionele theologie, in de geheimen der hieroglyphen, in de beginselen der regeerkunst en in die takken van sterrekunde en kennis der natuur, die binnen het bereik der Priesters vielen. De kinderen van het vrouwelijk geslacht leerden verschillende vrouwelijke bezigheden, en werden vooral geoefend in het vervaardigen van rijk borduurwerk voor de altaren der goden. Op de zedelijkheid werd streng gelet. Eerbaarheid straalde door in al hunne manieren; waar zij geschonden werd, strafte men de overtreding soms zelfs met den dood. Zware straf; maar over het algemeen kan men zeggen, dat schrik en niet liefde de groote drijfveer was bij de Mexikaansche opvoeding. Op huwbaren leeftijd gekomen werden de leerlingen ontslagen. Het ontslag had plaats met groote deftigheid, en de aanbeveling van den onderwijzer verschafte menigeen een goede en eervolle betrekking in de maatschappij. Dat was de kracht der Mexikaansche Priesters, dat zij zich geheel het onderwijs der jeugd voorbehielden en alzoo in staat waren den jongen en buigzamen geest geheel naar hunnen wil te vormen, en de jeugd reeds spoedig eerbied in te boezemen voor de | |
[pagina 163]
| |
godsdienst en hare dienaren; een eerbied, die nog post bleef vatten in het stalen gemoed van den krijgsman, lang nadat ieder ander spoor van vroegere opvoeding door de ruwheid van het oorlogsleven in hem was uitgewischt. Aan iederen voornamen tempel waren landen verbonden, van welker inkomsten de Priesters moesten leven. Deze grondbezittingen waren belangrijk vermeerderd door de staatkunde zoowel als door de vroomheid van verschillende vorsten, tot dat ze onder den laatsten Montezuma zulk een uitgebreidheid hadden verkregen, dat zij in ieder distrikt van het rijk werden aangetroffen. De Priesters hadden zelve het geldelijk beheer over hun eigendom. Buiten de rijke inkomsten van deze landerijen, ontvingen ze nog de eerstelingen der vruchten van het land, en wat voor hen niet noodig was, wat er overschoot, werd aan de armen uitgedeeld. Groot was het getal der Mexikaansche tempels. Honderden werden er gevonden in iedere eenigzins voorname stad. Hun vorm was niet ongelijk aan de pyramidale bouworde van Egypte. Zij bestonden uit vijf verdiepingen; men steeg naar boven langs een trap, die buiten aan een der hoeken van de pyramide was aangebragt. Door middel van dezen trap kwam men allereerst op een soort van terras of galerij, gelijkstaande met de tweede verdieping; dit terras leidde tot een tweeden trap en zoo voort, tot dat men het hoogste punt bereikt had. Dat hoogste punt was een breede vlakte, waarop twee torens waren opgerigt van veertig of vijftig voet hoogte; in deze torens waren de heilige beelden der godheden geplaatst, waaraan de tempel was toegewijd. Voor deze torens stond de vreesselijke steen, waarop de menschenoffers plaats grepen en daarneven aan weêrszijden twee hooge altaren waarop een vuur brandde, dat evenmin als de vlam der Vestaalsche maagden ooit werd uitgedoofd. Binnen de muren van den grooten tempel van Mexiko waren op groote verhevenheden nog zes honderd van deze altaren geplaatst. Het spreekt van zelf, dat alle deze vuren een schitterend licht verspreidden over de stad, zelfs in den duistersten nacht. Door de eigenaardige bouworde der tempels geschiedden alle godsdienstige plegtigheden in het openbaar. De onafzienbare processies van Priesters, langzaam de wenteltrappen rondom het pyramidale gebouw opstijgende tot zij eindelijk den top hadden bereikt, de sombere verrigtingen die bij de menschenoffers plaats grepen, alles was zelfs van de verwijderste gedeelten der hoofdstad zeer goed zigtbaar en vervulde het gemoed van den aanschouwer met een bijgeloovige vereering voor de geheimzinnigheden van zijn godsdienst en voor de gevreesde Priesters die de godsvereering volvoerden. Wij hebben reeds doen vermoeden, dat er bij de Mexikanen menschenoffers plaats grepen. En dit was inderdaad het geval. Ik wil er een hoog tragisch voorbeeld van mededeelen. | |
IV.Een der belangrijkste godsdienstige feesten was aan den God Tezcatlepoca toegewijd, die in rang niemand dan het Opperwezen boven zich had. Hij werd genoemd de ziel der wereld en men schreef hem de schepping der wereld toe. Gewoonlijk werd hij afgebeeld als een schoon man, versierd met een onverwelkelijke jeugd. Een jaar voor dat zijn feestdag aanbrak werd een jongeling uitgezocht | |
[pagina 164]
| |
die zich door zijne volmaakte lichaamsschoonheid van alle anderen onderscheidde. Hij was bestemd de zoo straks beschrevene godheid te vertegenwoordigen. Aan de zorg van een zeker aantal voogden werd hij toevertrouwd. Zij leerden hem hoe hij met waardigheid zijn nieuwe rol moest vervullen. Men kleedde hem in een schitterend gewaad, welriekend van wierook en bloemen. Zoo menigmaal hij zich op de straten vertoonde, volgde hem een breede stoet van koninklijke lakeijen. Nu en dan stond hij stil om een geliefkoosd volkslied te spelen, dan wierp de menigte zich ter aarde voor zijne voeten en vereerde hem op allerlei wijze als den vertegenwoordiger van hare godheid. Zoo bragt hij een geheel jaar door; tot één maand voor het feest leidde hij het vrolijkste en het weelderigste leven. Vier schoone jonge dochters, naar de voornaamste godinnen genoemd, werden vervolgens aan zijn welbehagen overgeleverd. Met haar droomde hij zijn schoonen droom een maand lang voort. Aan al de feesten der edelen was hij een welkome gast. Allen betoonden hem de eerbewijzen aan een godheid verschuldigd. Eindelijk brak de noodlottige dag van het offer aan. Het tijdperk van zijn kortstondig genot is ten einde. Men ontdoet hem van zijn schitterend gewaad, waarna hij afscheid neemt van hen, die in zijn vreugde en zijn roem hebben gedeeld. De koninklijke boeijer spoedt aan en brengt hem in een oogwenk over het meer aan welks oever, op een mijl afstands van de stad, een tempel verrijst. Uit de hoofdstad stroomt herwaarts het gansche volk om van den afloop der plegtigheid getuige te zijn. Terwijl de sombere stoet langzaam zich windt om de zijden van den pyramidalen tempel, werpt het noodlottig slagtoffer gaandeweg al zijne bloemen en sieraden van zich af en breekt de instrumenten in stukken waarbij hij in de dagen zijner vrolijkheid zijne liederen plagt te zingen. Op den top van het gebouw gekomen, wordt hij ontvangen door zes priesters, wier lange, verwarde lokken onordelijk golven over hunne zwarte kleederen, die, met allerlei hieroglyphische figuren beschilderd, een zeer mystische beteekenis hadden. De priesters begeleidden hem naar de offerplaats, een groote, massieve jaspissteen, welks oppervlakte eenigzins hol was. Onze schoone jongeling wordt nu op den offersteen uitgestrekt. Vijf priesters houden zijn hoofd en ledematen vast; terwijl de zesde, in een purper gewaad gedost, - purper als zinnebeeld van het bloedige offer - snel en met een zeer scherp mes de borst van den jongman opensnijdt en zijn hand stekende in de wond, er het hart nog kloppende uit te voorschijn haalt. Hij schudt het hart heen en weêr, houdt het naar de zijde der zon gekeerd, werpt het aan de voeten der godheid aan wie de tempel behoort, op welk oogenblik het geheele volk in diepe aanbidding op de knieën valt. Wat tragische plegtigheid. De Mexikaansche priesters zeiden er van dat zij het beeld was van het menschelijk leven, dat vol vreugde en illusiën aanvangt maar gewoonlijk treurig eindigt. Wij voor ons willen er voorzeker nog iets anders bij gevoelen dan hetgeen Torquemada in zijne Monarchia Indiana als eenige toepassing op dit verhaal aanteekent: ‘Dat de ziel van het slagtoffer in de hel ruste met al de valsche goden die zij heeft aangebeden.’ Christelijke wensch! | |
[pagina 165]
| |
Ziedaar dan den vorm waarin de Mexikaansche godsdienst menschenoffers deed plaats grijpen. Somtijds gingen aan de voltrekking van het vonnis folteringen vooraf, welker ijsselijkheid ik u sparen zal. Bij andere gelegenheden worden vrouwen zoowel als mannen tot dezen treurigen dood bestemd. Ja, in tijden van groote droogte worden op het feest van den onverzadelijken Tlaloc, den God van den regen, zelfs kinderen, meest jonggeborenen, opgeofferd. In een open draagbaar werden zij naar de offerplaats gebragt, in feestelijk gewaad gekleed, en bedekt met de frissche bloemen der lente. De koudste harten werden tot medelijden geroerd maar spoedig verdween het geluid van hun meewarig geschrei in het wild gezang des priesters, die dikwijls in de tranen der kinderen een gunstig voorteeken zagen voor de vervulling van hun verlangen naar regen. Het waren meestal de kinderen van armen, die door de priesters werden opgekocht. Laat ons hopen dat de stem der natuur niet door geldzucht maar alleen door bijgeloof verdoofd werd. Het walgelijkste gedeelte der plegtigheid hebben wij evenwel nog niet vermeld. Het betreft de wijze waarop met het lijk van het slagtoffer werd gehandeld. Het werd - ik vraag mijne lezeressen verschooning voor de mededeeling - het werd als hoofdschotel opgediend op een schitterend feestmaal. En verbeeldt u dat dit geen maaltijd was van woeste kannibalen. Het was een uitgelezen disch, voorzien van de keurigste spijzen en de geurigste wijnen, en bijgewoond door mannen en vrouwen, die zich met al de deftigheid van beschaafde kringen wisten te gedragen. Voorzeker nooit zijn verfijnde weelde en de uiterste barbaarschheid zoo na tot elkander gebragt. Wij kunnen inderdaad op deze verwonderlijke vereeniging niet genoeg de aandacht vestigen. Ik geloof niet, dat er een tweede voorbeeld bekend is van een volk, dat zulke teedere en gruwelijke gevoelens tegelijk heeft gekoesterd. Ik mag echter met dit afschuwelijk voorbeeld van Mexikaansche barbaarschheid niet eindigen, het zou een al te treurigen indruk achterlaten; veel liever doe ik het met de mededeeling van een vermaning door een Mexikaansche moeder aan hare oudste dochter gerigt, op het oogenblik dat deze tot volwassen leeftijd was gekomen. De reeds genoemde Bernardino Sahagun heeft ons het merkwaardig gedenkstuk bewaard van zooveel teederheid en wij zouden bijna zeggen echt-christelijke liefde. Het Spaansch, de taal waarin Sahagun ons deze vermaning mededeelt, leent zich uitnemend tot de uitdrukking van zooveel eenvoud en gevoel, die naar ik hoop, bij de vertaling niet te loor zal gaan. ‘Mijn geliefde dochter, mijn allerliefst duifje, ge hebt de woorden wel gehoord en bedacht die uw vader tot u gesproken heeft. Het zijn gansch kostelijke woorden, zoo als men ze maar zelden spreekt of hoort, en die, ge kunt er zeker van zijn, uit de ingewanden, ja uit het hart zelf zijn voortgekomen, waar zij al lang voor u bewaard lagen. Uw lieve vader weet ook wel, dat gij zijn eigen dochter zijt, uit hem voortgekomen, bloed van zijn bloed en vleesch van zijn vleesch, en God in den hemel weet ook dat het zoo is. Al zijt ge een vrouw, ge zijt het beeld van uw vader, en wat kan ik nog meer tot u zeggen, dan reeds gezegd is. Vergeet niet wat uw vader u heeft aanbevolen, dat is het eerste wat ik u op het hart heb te drukken; want het is alles zeer dierbaar | |
[pagina 166]
| |
en menschen van zijn rang geven zelden zulke kostelijke woorden ten beste, want het zijn alle woorden die bij de edelen en de rijken te huis behooren; onschatbaar zijn ze als juweelen. Bewaar ze dan in uw hart en later zult gij ze aan uwe kinderen mededeelen. Wat ik u vervolgens te zeggen heb is dit: dat ik u innig liefheb, dat gij mijn eigen lieve dochter zijt. Bedenk toch dat ik u maanden lang onder mijn hart heb gedragen, dat ik u gebaard en in mijn armen heb opgebragt. Ik heb u in het wiegje gelegd en in mijn schoot en met mijn melk heb ik u gevoed. Let dus goed op onze woorden. - Zorg allereerst dat uw kleeding eerbaar en zindelijk zij, niet te prachtig, niet te schamel; want het eerste verraadt ijdelheid, het tweede een lagen geest. Als ge spreekt haast noch vertraag te veel uwe woorden. Verhef uw stem niet te hoog, spreek ook niet te zacht; kort en duidelijk, niet door uw neus. Evenmin zij uw gang te haastig of te deftig, en als gij over een plas water moet springen, doe het dan met betamelijkheid. Er is nog een zaak, lief kind, waarop gij hebt te letten als gij op straat zijt; zie niet te veel rond, keer nw hoofd niet hier dan daar heen, loop noch in de lucht noch naar den grond te kijken. Zoo moet ge ook nooit uw gelaat blanketten, want dat doen gemeene en oneerbare vrouwen. Maar als gij gehuwd zijt, versier u zelve dan matig opdat uw man veel van u houden moge, wasch u zelf en reinig uwe kleederen, en doe ook dat met mate; want als gij iederen dag u zelve en uwe kleederen wascht, dan zullen de menschen zeggen dat gij al te netjes en al te nuffig zijt. Gij moet in alle opzigten eere aandoen aan die edele en eerwaardige vrouwen, die uwe grootmoeders waren; al wat ik u zeg komt in de hoofdzaak neder op wat zij reeds hebben gezegd. Zij spraken aldus: Luistert mijne dochters, in deze wereld is het noodig met beleid en omzigtigheid te leven. Hoort de gelijkenis, die ik u nu zal vertellen, bewaart die wel en trekt er een les en een voorbeeld uit om goed te leven. Hier in deze wereld, reizen wij langs een naauwen, steilen en gevaarlijken weg, gelijk aan een hoogen bergrug, waarover een eng pad loopt. Aan iedere zijde is een bodemlooze diepte, en als gij ter linker of ter regter zijde van het enge pad afwijkt zult gij in den afgrond nedertuimelen. Niets blijft mij nu nog overig u te zeggen dan dat gij, als ge gehuwd zult zijn, u met kuischheid en onderwerping zult gedragen jegens uw man. Bedenk altijd, mijn dochter, dat ofschoon niemand u ziet, en al komt uw man nooit te weten wat gij gedaan hebt, God, die overal is, u altijd ziet, dat Hij toornig over u zal zijn en de verontwaardiging van het volk tegen u zal ophitsen en op zijn tijd de zonde over u wreken zal. Als gij gezondigd zult hebben tegen uw man, zal God u òf kreupel òf blind maken, of wel uw lichaam zal verdorren, of gij zult tot de uiterste armoede geraken. Het is ook mogelijk dat Hij u doe sterven en u naar een plaats van pijniging zal zenden. Onze God is barmhartig, maar als gij jegens uw man trouweloos handelt zoo zal God uw zonde straffen, want God is overal. Mijn lieve dochter, die ik zoo teeder bemin, zie dat ge in vrede en gerustheid en vergenoegdheid leeft, al de dagen uws levens. Zie toe, dat gij u zelve en ons niet onteert en moge God u mijn eerstgeborene zegenen opdat gij eenmaal bij God moogt komen, bij God, die overal is.’ | |
[pagina 167]
| |
Het einde dezer mededeeling is ook het einde van dit opstelGa naar voetnoot*). Ik zou lust gevoelen, hier bij te voegen: Gij, Nederlandsche moeders, doet als deze Mexikaansche moeder en - doet ook nog iets meer. A. Pierson. |
|