| |
| |
| |
Letterkunde.
Een ruim en rijk veld. - het regte gezigtspunt?
Le Génie des Cirilisstions, per J.P. Trottet. Péris et Genève, J. Cherbuliez, - et à la Haye chez M.J. Visser, 1862. 2 T.
De titel van het werk dat wij aankondigen moge, zoo noodig, ter verschooning strekken voor het bespreken daarvan in ons tijdschrift, dat in den regel zich bepaalt tot hetgeen in ons land het licht ziet, in zijn taal wordt overgebragt. En het is niet alleen de naam van een der uitgevers op den titel, noch die des auteurs, die als in der tijd predikant in den Haag, tot ons land in naauwer betrekking stond, die ons van onze gewoonte deed afwijken, ook niet de inzending ter beoordeeling. - Het onderwerp, ook de wijze waarop het wordt behandeld, maken het werk de aandacht waardig. Talrijke en verrassende ontdekkingen, oude geschriften die aan - of waarin het licht werd gebragt, beoefening van talen die geen talen meer zijn, nasporingen die de steenen deden spreken, zij werden als het heimelijk woord dat ons luider en luider werd toegefluisterd; de klank welken ons oor opving werd duidelijker, de geest van lang vervlogen, vergeten tijden ging voorbij zoo velen als op zijne verschijning wachtten, en nam meer en meer de gedaante aan van een beeld, dat zich aan onze oogen vertoonde, - legde het ook zijn sluijer niet af. - Egypte, Indië, Babylon, Ninive, Persepolis, Amerika, worden nieuwe of op nieuw bewerkte mijnen; metaal en rots begonnen klanken te stamelen, op wier duidelijk verstand men wacht. - Zal het ons geen belangstelling inboezemen? - Meer dan ons eigen kleine verleden. - Immers, dat alles voert ons, indien al niet aan bakermat en wieg, dan toch in den kinderleeftijd van ons geslacht. Waar een Layard en Botta, Wilson en anderen graven, een Welcker, Bunsen, Ewald en Renan bearbeiden, de gangen van een Selden en Munster volgend, waar een Weber en Max Mulder met dezen ordenen en schikken, daar nemen we gaarne en dankbaar aan wat zij ons openbaren omtrent den gang dien de menschheid is gegaan, omtrent den weg dien zij bewandeld heeft, moge ook menig dogmatist en man des behouds angstig de oude palen zien verzetten, de oude perken zien vervallen.
| |
| |
En niettemin is het werk niet gedaan, de taak niet voleindigd, wanneer men dat alles met den mensch en den menschengeest niet in nader verband ziet gebragt, als de vraag niet beantwoord is, hoe hij op de begrippen kwam, waarvan die restes getuigen, hoe hij zich daarin schikte en bevond, wat hij in dien toestand werd, wat die toestand voor hem werd, hoe die werd gewijzigd en welke ontwikkelingsphasen hij doorliep. Dat wij daar bezwaarlijk met het begin kunnen beginnen is, dunkt ons, klaar. - Het bewustzijn is van later dagteekening dan het zijn. De geschiedenis reikt evenmin aan dat begin, als onze eigene heugenis zich tot onzen vroegsten kinderleeftijd uitstrekt. Een groot physioloog, over het ontstaan van ons geslacht en de wijze van dat ontstaan sprekende, zegt, dat de slotsom zich in weinige woorden laat opgeven: - ‘Wir wissen nichts davon.’ - In het geloof spreken wij gaarne: ‘uit God, van wien en tot wien alle dingen zijn!’ - doch de wijze hoé zijne scheppingsmagt dit bewerkte, blijft voor ons, als het ontstaan van alle leven, een te dieper geheim, naarmate dat leven zich op een hooger trap en in rijker ontwikkeling vertoont.
Doch niet enkel op die wording, ook op den voortgang in dien vóórhistorischen tijd rust een duister, dat niet is op te heffen. Er moet tijd verloopen, alvorens de mensch denkend in seine Brust grijpt, en hij volgorde en verband van de dingen waarneemt, alvorens hij bij al zijne afhankelijkheid God erkent, alvorens hij zoekt en tast of hij Dien, die zich in alles en ook in zijn geest zich uitdrukt, mogt voelen en vinden. Te regt zegt Trottet [Introd. XXIV]: ‘La formation des langues, des races et des peuples, et les luttes qu'elle provoqua, le flux et le reflux continuel des sociétés primitives et les orages qui les agitèrent, vont naturellement se perdre dans la nuit des origines.
En wie zich in dien nacht verplaatsten, wat droomen hebben zij gedroomd, wat vizioenen gezien! Getuigen de vroegste overleveringen der oude volken, de hypothesen van latere natuur- en geschiedkundigen, waarbij de majestueuze idylle, in het O.T. ons overgeleverd, zoo gunstig afsteekt! - Eene ware en treffende voorstelling, naar onze en veler schatting, van de begrippen, waarop een als instinctmatige religieusiteit de mensch en voerde. Voeden wij dan toch eenige bedenking om de godsdienst onbepaald als het wezen des menschen te beschouwen; gaarne erkennen wij haar als tot dat wezen behoorende, dán de bloesem en vrucht der regte humaniteit in hare kiem reeds gegeven; mogen er ook aan onze natuur andere zijden zijn, die kunnen praeponderéren en dien godsdienstigen aanleg onderdrukken. Wijst alles op Aziës bevoorregte streken als het oord, waar het menschdom zijn bestaan ontving; de mildheid dier streken, het zachte klima, de vriendelijke natuur met zoo veel verheffends en prachtigs, die levende, zigtbare hymne, kón den mensch opvoeren tot éénen en dan vriendelijken God, mogt aanvankelijk ook de voorstelling van Dezen bij den mensch meer het werk der intuitie dan wel der bepaalde reflectie zijn, en die voorstelling zich ook weldra, bij het waarnemen van de verscheidenheid en van den strijd in die natuur en bij de wijziging der betrekkingen des levens, in eene veelheid oplossen en tot eene vereering van die Natuur worden, welke de in het Oosten vooral werkzame en levendige verbeelding verpersoonlijkte.
| |
| |
Dit wordt door Trottet behandeld in zijne Epoque anteshistorique, waarin hij onder de hoofdstukken la famille Patriarchale, la ville-Empire, en les Peuplades qui sont restées en dehors du courant de l'histoire humaine een blik laat werpen op de godsdienst, de wording der staten, hunne verschillende regeringsvormen, zooveel daarvoor stof was. - Onzes inziens heeft hij hier wat kras geëncadreerd en stelselmatig gemaakt tot verwringens toe. Bekend is het, dat velen niet alleen de minder bekende, maar ook de zekerder feiten in bepaalde vormen meenen te kunnen passen, dat zij de formules willen vaststellen, waaronder alle verschijnsels op het gebied der geschiedenis kunnen gebragt worden, soms met vergeten van wat Trottet te regt zegt, T. II, pag. 2: - Il est une logique des choses, qui trompe les calculs de l'homme - iets, waartoe Hegel vooral aanleiding geeft. Ofschoon nu ook in die geschiedenis zekere gang is waar te nemen, en vooral de zoogenoemde algemeene wetten [doch die dan ook wel zeer algemeen zijn] dikwerf kunnen worden toegepast, nemen wij de vrijheid, om daarbij het: Es gibt ja mancherlei, wovon nicht träumt die “Träumerinn, Philosophey” - toe te passen. Toen men de dubbelsterren niet ontdekt had, hield men het er voor, dat alle zonnestelsels naar of als het onze waren geformeerd. Van dien kant komt ons de rijke realiteit voor als het bewegelijke water, waarin de mensch zijne drie- of vierhoeken of cirkels drukt, of ze daarop drijven laat. Als hulpmiddelen mogen soms zulke formules hare dienst doen; het is raadzaam in het oog te houden, dat de rijkere wereld der geesten op wier Treiben und Weben wij in de geschiedenis het oog slaan, zich aan ons Mach- und Fachwerk minder stoort.
In dezen schijnt de Schrijver, hoewel hij in 't algemeen zich au fait toont van de zaken, niet altijd van de laatste ontdekkingen en oplossingen gebruik te hebben gemaakt, b.v. wat Egypte betreft. Soms is hij, gelijk dit den Franschen nog al eigen is, wat spoedig tot zekerheid gekomen en met zijn stelsel gereed. Van dien kant ook diepte Herder, in zijne Ideën zur Philos. der Gesch. der Menschheit, de zaken wat meer op, kon hij ook verre weg niet dien rijkdom van historisch apparaat medebrengen, die in onze dagen te dienste staat. - Trottet wist het, doch liet het slechts niet genoeg tot zijn regt komen. Hij zelf zegt p. 303, eene plaats van Ritter aanhalende: - “Le ciel et la terre paraissent en harmonie avec le développement religieux; le pays qui lui sert de berceau en fut le temple naturel, et le merveilleux sanctuaire.”
Afgezien daarvan dat de Schrijver die natuur en de daaruit voortvloeijende levenswijze der menschen, met den invloed welken zij uitoefenen, wat veel op den achtergrond liet treden, en dat hij als gemodereerd Hegeliaan zich toch een weinig in abstractiën verloor, zoodat wij hem nu en dan een: On peut faire plus d'une hypothèse (blz. 202) hadden willen toeroepen, hem soms op eene of andere explication beaucoup trop ingénieuse pour cadrer avec les faits (blz. 264) hadden willen wijzen, geven wij gaarne de getuigenis, dat de heer Trottet hier een schat van belezenheid ten toon spreidt, die ons inderdaad bewondering afdwong. - Na in het eerste hoofddeel op China, dat op den eersten trap bleef staan, op Arabieren en Scythen, met hunne sterredienst, op de godsdiensten in Babel,
| |
| |
Assyrië en die der Phoeniciërs de aandacht te hebben gevestigd, beschouwt hij die Aziatische volken, wier bestaan als eene ontwikkeling kan worden aangemerkt, bij wie de patriarchale en priesterheerschappij eene staatsheerschappij [men verschoone de schijnbare pleonasme] is geworden, de godsdiensten in Indië, Egypte, Persië. - Het in seinen Göttern malet sich der Mensch, het den Mensch schuff Gott nach seinem Bilde, met den invloed dien land- en luchtstreek op karakter en voorstellingen moest uitoefenen, waardoor zijne godsdienstige begrippen zoo zeer werden gewijzigd, is, gelijk wij reeds zeiden, minder in het oog gehouden dan door Herder, die misschien zelfs wel zeer met het begin begon, toen hij zijne vermoedens aangaande plaats en rang, welke onze aarde in de rei der planeten innam, liet voorafgaan. - Hier en daar maken eenmaal opgevatte dogmatische begrippen den Schrijver wat eenzijdig. Wij zijn het niet eens met het “primos in orbe Deos fecit timor;” doch om alle godsdienst zoo een rencontre sublime de l'homme déchu avec Dieu (blz. 101) te noemen, wil er bij ons niet in. Mag dit er zich dra onder gemengd hebben, juister komt het ons voor, als hij een weinig vroeger zegt: “la religion coulait de ses lèvres comme un hymne ou une prière.” Dat is ook meer in overeenstemming met Rom. I:19-20 en H. II:14, met het “zoeken en tasten, of zij Hem ook voelen en vinden mogten.” - Edoch quis magnus erit nobis Apollo, die in den schemerschijn, die eerst over het verre verleden van Indië, het land der fabelen en gedrochten, der weelderige fantazie en van de diepe opvatting verrijst, het regte licht laat opgaan? Wie heeft en voert het zwaard des geestes, dat daar doordringt, tot dat het ziel en geest, ook merg en been zal scheiden? - In plaats van het
“zien dat zij naakt waren en het zich verbergen voor God,” ontmoeten wij in de waarschijnlijk oudste stukken der Indische godsdienstige poëzy veeleer koene contemplatie en een stout vertrouwen, - mogt men zich daar misschien niet verheffen tot een krachtig en levendig geloof aan eenen Schepper en Heer van allen, en nog minder zich daaraan houden. Wat de godsdienst daar en elders, vroeger en later, ook onder de handen van eene priesterschap wérd? Men kon er velerwege een klaagzang van zingen. Dan wordt het
alleen een akelig uiterlijk symptoom, van treurige innerlijke krankheid getuigend. Vreeselijk is verblinding, onderdrukking en geweld, in naam dier godsdienst gepleegd, welke die godsdienst gebood en heiligde. - En hoe veel waars en schoons en goeds ook weder, niet alleen bij den gemoedelijken Indiër, die misschien zijn Siwa uit de ruwere Noordelijke streken kreeg, maar ook bij het Zendvolk en zijn Zoroaster, ja bij Confucius, in wiens keizerlijk despotisch patriarchaat de Chinees versteende, - bij den lang geheel onder het juk der priesterschap gevangen Egyptenaar met zijn somberen ernst!
De Schrijver beschouwt de ontwikkeling van het religieuse beginsel onder de zoo even genoemde volken, uitgenomen de Chinezen, in het tweede hoofddeel “Les Civilisations progressives dont le principe revêt un caractère extérieur.” Rijk is hier de stof, die over het geheel uitvoerig en naauwkeurig wordt behandeld. De
| |
| |
heer Trottet heeft zich zijne taak niet ligt gemaakt en deelt bijna omne scibile mede, soms ook wat nog minder zeker is en nog niet zoo uitgemaakt. Had hij op blz. 180 de betrekking tusschen Brahma en Çiva wat Hegeliaansch voorgesteld, op blz. 204 en volgg. komt hij onzes inziens tot eene eenvoudiger en natuurlijker verklaring. Nu en dan ontmoeten wij eene meer vernuftige dan bepaald ware aanmerking, b.v. op blz. 225, waar de parallel weinig streek houdt. Het Buddhisme in zijne betrekkelijke reinheid en latere ontaarding is goed voorgesteld, zoo ook de godsdienst der Egyptenaren (le Dieu Seth) in hare verschillende ontwikkelingsphasen. Doch nog beter zijn de Persen beschouwd, al is ook de wording van den Despoot gereeder te verklaren uit den aard des menschen, en al vinden we ook in zijne voorstelling van den Perzischen geest als den protestantschen nog al wat fransche combinatiezucht. Anders zouden we zulk een parallel eerder bij onze Germaansche broeders verwachten.
De Phrygiërs en hunne stamgenooten, de Pelasgers, met hunne ruwe godsdienstvormen, banen den overgang tot de Grieken en tot de derde klasse der oude Staten, de republikeinsche.
Op blz. 3 van het tweede deel wordt de Grieksche geest, in tegenoverstelling van dien in het Oosten, goed voorgesteld. Trouwens, welk een verschil! de laauwe adem van het Oosten, Egyptes weêrlicht en. Hellas heldere hemel, de grond mild voor niet te zwaren arbeid, eene natuur die bij liefelijkheid hare grootschheid heeft, de zee uitlokkend tot togt en strijd. Aanleg en neiging roepen den Griek tot kunst, die in hem haar vereerder zal vinden. - In hunne godenleer steekt, naar ons inzien, wat meer wijsbegeerte en die leer heeft een wat dieper zin, dan dien Trottet daaraan toekent, blz. 6. Ook oordeelde onze Limburg-Brouwer daarover wat gunstiger, verklaarde hij hen ook te regt voor avides de fables. - De stempel der menschheid staat, gelijk wij weten, wat zeer diep op hunne goden ingeprent. Niet enkel de waarheid, ook het heilige en goede wordt aan het schoone ten offer gebragt, hoe hoog ook sommige zedelijke naturen zich in hunne uren van inspiratie mogten verheffen. In de geheimenissen kent men reinigingen en verzoeningen, die voor ons meer bewijzen zijn van een ontwaakt zedelijk gevoel, dan dat wij b.v. in Jacchos en de verwachtingen van dezen gevoed, eene transformation en une confuse prophétie de Jésus-Christ vinden, blz. 31. - Van welken aard het verband was tusschen de Arische stammen en de Egyptenaren en de Grieken is misschien niet uit te maken. Trottet heeft er welligt te veel aan toegeschreven (blz. 53), moge ook de natuurgodsdienst, de verdeeling in phylai in het oude Athene verwantschap verraden, waarop ook de overlevering aangaande Cecrops en Danaüs en Cadmus en Pelops wijst. Het voornaamste beginsel van het nationaal leven der Grieken lag wel in den eigenaardigen Griekschen geest. Onder den invloed van dezen week de natuurdienst voor de Olympische goden en de heroën, en in de epische poëzy werden die goden meer en meer
vermenschelijkt. Bouwkundigen rigtten voor die goden tempelen op, en deden ook tot andere oogmerken stichtingen verrijzen, die aan de eischen der schoonheid voldeden. De gewrochten hunner beeldhouwers beantwoordden aan het ideaal, dat zich, scheppend, boven de werkelijkheíd verhief, gelijk men in Indië en Egypte slechts het kolossale had voortge- | |
| |
bragt en de plastiek tot het gedrochtelijke was vervallen. - Toch bleven de Goden jaloersch op hun gezag, wel mede juist omdat zij alzoo binnen den kring van het menschelijke waren getrokken, en als zoodanig toornig op degenen, die in hunne magt en regten schenen te grijpen. Zoo boette Prometheus de koenheid van zijn ondernemen. Wij hebben in Aeschylus' meesterstuk waarvan deze de hoofdpersoon is, niet, gelijk de heer Trottet, den vertegenwoordiger kunnen zien van het Pelasgisch godendom, maar hebben het meer als een Schicksalstragoedie beschouwd, die in den geest van het “victrix causa Diïs placuit, at victa Catoni.” was geschreven. Trottet ziet daarin, hoewel hij later, op blz. 191 een juister blik op Aeschylus werpt, weder een vaticinium Messianum; ons is het er wel een post eventum daartoe gemaakt en zeer in de verte, dus - geen. - Dan zou men toch ook moeten zeggen, dat de geheele mythe van Kronos en Zeus een vaticinium mogt heeten, en daarin zou men, ook gelijk die mythe in Aeschylus' Prometheus wordt verhaald, (v. 105 en volgg.) ten minste even vele en ruim zoo praegnante tegenstellingen kunnen aanwijzen. Met evenveel regt zou men bij de Eleusinische geheimenissen (blz. 106) denken aan de vrijmetselarij. - Met naauwkeurigheid zijn deze en andere geheimenissen onder de Grieken hier behandeld; de wenken en toespelingen zijn niet altijd zoo gelukkig Ook de beschouwing der grieksche wijsbegeerte verdient lof. Dat de Schrijver ook heldere en ruime blikken op de zaken kon werpen, getuige niet enkel het slot van zijn
verslag van deze en bijzonder van de Alexandrijnsche philosophie, maar ook wat hij later zegt aangaande de grieksche kunst. Met zijne uitspraken aangaande Sophokles stal hij ons hart. - En dienzelfden lof kennen wij volgaarne toe aan de afdeelingen, waarin hij les Sociétés Grecques behandelt. Niet minder is zijne beschouwing van Rome's toestanden, waarin hij even juist als fraai het verschil laat uitkomen tusschen het grieksche en 't romeinsche volksleven, den griekschen en den romeinschen burger. Op blz. 287 spreekt hij zoo, dat wij het gaarne eens zouden hooren voorlezen in een gezelschap van Franschen onzer dagen. Wij mogten de gezigten daarbij wel eens zien. L' Etat Romain - zegt hij - s'était transformé en une vaste machine politique. Dépouillé de tout caractère national, n'ayant plus de racines dans le peuple, on le voyait, spectre prodigieux, couvrir de son ombre les nations, dont il épuisait la dernière goutte de vie. L'antiquité admirait l'organisation savante et compliquée de cet empire hiérarchique, soutenu par une nation de fonctionnaires, qui, composant, avec les soldats, les seuls vrais citoyens, formaient un peuple à part dans le peuple.’ - Mogten zij niet genoeg hebben, op blz. 316 was hun nog een dessert bewaard. Trouwens die geheele schets van het Romeinsche rijk onder de Keizers en in zijn verval mag op menige plek een huiveringwekkend de te fabula narratur heeten.
De Hebreën, le peuple prêtre, pontife et prophète, komen het laatst in aanmerking. De leidingen Gods met dat volk worden beschouwd als in den vorm van théophanie, promesse en confiance. De Schrijver wil in den Schepper en zijn Woord en de Wijsheid een zeker dualisme zien, gelijk hij dit ook daarin erkent, dat Hij, die het leven geeft, den mensch den adem ontneemt. - Wij houden het er voor, dat bij hen, Hij die het licht formeert en de duisternis schept, die den
| |
| |
menschen vuur en water, goed en kwaad, dood en leven heeft voorgesteld, niettemin de éénige Heer blijft; het ‘Ik ben, die ik ben, Jahve,’ stond vast bij den waren Israëller, mogten ook latere philosophemen eene dergelijke schifting uitspinnen en onderscheid maken tusschen God an sich, en den zich openbarenden. - Zij staan aan het hoofd der Semitische stammen, bij wie het geloof in één God tot hooge oudheid opklimt, terwijl ons voor de vroegste toestanden genoegzaam zekere bescheiden ontbreken. Was Melchizedek monotheïst? hoe was het met het geloof van Nahor? - Zoo valt er ook op wat hij aanvoert als Messiaansche voorspellingen vrij wat af te dingen, mogen ook de latere Joden deze in de hier aangevoerde en in nog veel meer plaatsen hebben gevonden. Goed wijst hij op de ontwikkeling van het godsbegrip, dat aanvankelijk in kiem werd gegeven, onder Israël, al toonde het zinnelijk volk zich dikwerf weinig daarvan doordrongen, en al moest het later, juist door het verlies van de tempeldienst, genoopt worden om zich aan de wet en het gebod te houden.
Als een tweede hoofdstuk van het derde hoofddeel behandelt de heer Trottet les Rapports naturels entre les civilisations humaines et la configuration des lieux qui leur ont servi de théâtre. - Wij willen op die indeeling geen aanmerking maken, doch hadden dit liever als toevoegsel gegeven, gelijk hij als noot gaf bij het eerste deel ‘La cause première de la formation des races.’ - Reeds herinnerden wij, dat wij land- en luchtstreek gaarne als een der factoren in de geschiedenis der volken in rekening gebragt zien. Maar aan de andere zijde schrijve men daaraan, vooral wanneer het volk reeds in zekere ontwikkeling deelt, niet te veel toe. Wat waren en werden in onderscheidene tijden de Spanjaarden, de Italianen, de Grieken, de Turken op denzelfden bodem? Wat was Karthago en Noord-Afrika, en wat werd het? Volgaarne stemmen wij daarom toe wat de heer Trottet schrijft: - ‘Force est bien de le reconnaître; quel que soit l'attrait des objets extérieurs qui sollicitent l'individu, ce n'est que par l'éveil de ses besoins spirituels, par l'éclosion des germes vivants déposés dans son âme, par l'exercice de ses puissances morales, qu'il peut s'élever à une haute culture, et agrandir le cercle de son influence.’
Onze aankondiging van het werk is ten einde. Wij haalden daaruit de eene en andere plaats aan, ook om onze lezers in de gelegenheid te stellen om te oordeelen over den stijl, die het onderwerp waardig blijft. Aan eene rijke belezenheid paarde de Schrijver een indringenden blik en helder oordeel, aan den vluggen geest des Franschmans of Zwitsers de grondigheid van den Duitscher. Zijn werk ademt zedelijken ernst en hooge ingenomenheid met de heilige waarheid, terwijl zijne godsdienst niet de bekrompene was, die het goede elders te vinden miskende. - Wij zijn hem dankbaar voor veel wat wij daaruit leerden.
Aan het slot van zijne Introduction zegt hij: - J'ajoute que, si les circonstances m'engagent à livrer maintenant au public la partie de mon ouvrage relative a l'antiquité, celle qui a pour objet la civilisation moderne ne tardera pas à paraître.
De Schrijver zal dat werk niet in het licht zenden. Onze aankondiging was genoegzaam gereed, toen wij het berigt ontvingen, dat voor hem, die hier licht over het verleden poogde te ontsteken, zoo wij vertrouwen en hopen, hooger licht is opgegaan en hij voor het gelooven tot
| |
| |
het aanschouwen kwam. - Mogt zijn arbeid voor den druk gereed wezen of gemaakt kunnen worden, wij rekenden dat de uitgave eene winst voor ons beschaafd publiek, eene daad van pieteit van zijne nageblevenen zou wezen. - Wij beloofden ons daarvan een werk, dat Ammons Fortbildung des Christenthums zur Weltreligion verre achter zich zou laten.
Chonia.
|
|