| |
| |
| |
Een huis- en handboek - een hoofd- en hartboek!
Beknopte geschiedenis van het Protestantisme. Een huis- en handboek door M.A. Perk, Pred. te Dordrecht. Met eene voorrede van den Hoogleeraar B. ter Haar. Dordrecht, P.K. Braat. 1861.
Geschiedenis schrijven - of men die der wereld of van een grooter of kleiner van haar deelen, die der Kerk, van een harer genootschappen of eene harer gemeenten ter hand neme - is gansch geene ligte zaak. Er zijn ten aanzien van inhoud en vorm beiden aan den schrijver eischen, waaraan hij zonder een veelomvattend onderzoek, scherp oordeel en levendig vernuft, om nu maar niet meer te noemen, niet kan voldoen. En schijnt het bij den eersten opslag van het oog gemakkelijker eene beknopte, dan eene meer uitvoerige geschiedenis van eenige inrigting van wereldlijken of kerkelijken aard te geven, bij de proefneming ondervindt men het tegendeel. Hagchelijker is hier, voor zooveel den inhoud betreft, de keuze van hetgeen al of niet behoort behandeld te worden, en levert, voor zooveel den vorm aangaat, de ordening der bijzonderheden, die men aanroert, grooter bezwaar, zekere armoede van stijl is ter naauwernood te ontgaan.
De heer Perk, voor de moeijelijke taak niet terugdeinzende, heeft de beknopte geschiedenis van het Protestantisme in dezer voege gegeven, dat hij op eene inleiding twee boeken volgen laat, waarvan het eene het tijdvak behelst, dat ligt tusschen den aanvang der Hervorming en hare vestiging in de meeste landen van Europa (1517-1648), het andere dat, hetwelk verliep van de vestiging der Hervorming in de meeste landen van Europa tot op onzen tijd (1648-1860), en tot het eerste brengt, niet alleen de Hervorming in Duitschland, in Zwitserland en in de andere landen van Europa, maar daarna ook, zoowel den tegenstand, dien zij na hare voorloopige vestiging ondervond en de gevaren, waarmede zij te kampen had, als den inwendigen toestand der Protestantsche Kerk, tot het laatste achtereenvolgens wat hem van den uitwendigen en inwendigen toestand van het Protestantisme der vermelding waardig scheen.
Bij het doorlezen van zijn boek heeft het mijne aandacht getrokken, dat er sommige dingen niet in besproken zijn, die mij voorkomen in eene, zij het dan ook beknopte geschiedenis van het Protestantisme niet geheel gemist te mogen worden. Daar is b.v. het Protestantisme in aanraking met de Russische Kerk, de Grieksch-Russische namelijk Is die aanraking er ooit geweest? Ongetwijfeld. Ik ga er een en ander van mededeelen:
Het Protestantisme heeft van zijne voorstanders aan haar verloren. Ik wil niet beslissen, in hoeverre het overeenkomstig de waarheid geweest is, toen men, eenige jaren geleden, hoog opgaf van de pogingen der Russische regering om Protestanten te bewegen, dat zij zich bij de staatskerk voegden - pogingen, die met eenen goeden uitslag zouden zijn bekroond geworden; ik wil mij ook niet wagen aan een onderzoek naar hetgeen tijdens de regering van Czaar Peter I diens bevel, volgens hetwelk aan anders- | |
| |
denkenden, die de Grieksche godsdienst omhelsden, gedurende drie jaren vrijdom van belasting moest gegeven worden en de vrijheid, voor zooveel zij als lijfeigenen in Siberië leefden (Herrman, Gesch. des Russischen Staates, B. IV S. 360) mag uitgewerkt hebben, maar ik bepaal mij tot hetgeen geschiedkundige zekerheid heeft en spreek van eenen man, die met kennis van zaken en uit vrije beweging de Protestantsche Kerk verliet om zich bij de Grieksch-Russische te voegen, Adam Zernikof namelijk. Te Koningsbergen ten jare 1652 geboren, ontving hij dáár het eerste onderwijs en hoorde er later aan de universiteit de hoogleeraren Dreier en Zedler. Twijfel ten aanzien van zijn Luthersch geloof ontstond en nam toe, nadat hij eene belijdenis der oostersche Kerk gelezen had. Hij kwam daardoor tot het besluit om de studie der godgeleerdheid vaarwel te zeggen en zich aan die der regtsgeleerdheid te geven. Met dit doel begaf hij zich naar Jena. Daar verstoken van de gelegenheid, die hij eenigen tijd gehad had om de strijdschriften der oostersche en westersche Kerken te lezen, vertrok hij naar Oxford, opdat hij daar bij de Bodleyaansche boekerij aan zijne weetgierigheid mogt kunnen voldoen. Hij las er met de meeste volharding en den grootsten ijver en vond, zóó erkende hij, overal de waarheid aan de zijde der oostersche Kerk. In zijne zienswijze bragten voortgezette nasporingen te Cambridge en te Londen geene verandering,
zoo min als zijn verblijf te Parijs, Lyon, Turin, Milaan enz. zulks deed. Eindelijk gaf hij aan den aartsbisschop van Tschernigow, Lazarus Baranowitsch, zijnen wensch te kennen om als lid der Grieksch-Russische Kerk aangenomen te worden. Aan dien wensch gaf Baranowitsch gehoor, en een geschrift, gerigt tegen sommige stellingen der Luthersche Kerk, was Zernikofs afscheid van het Protestantisme.
Mogt men meenen, dat ik niet in staat zou zijn bij den naam van Zernikof eenen tweeden van eenige bekendheid te voegen, die vroeger op de lijst der Protestantsche, later op die der Grieksch-Russische kerkleden voorkwam, men zou zich vergissen. Ten bewijze noem ik alleen den archimandriet van het Kiewergrottenklooster Innocentius Gizel († 1684), die uit Hervormde ouders geboren en in de leer der Hervormde Kerk onderwezen, te Kiew tot de Grieksch-Russische Kerk overging.
Verloor het Protestantisme van de zijnen aan de Grieksch-Russische Kerk, het heeft ook van den anderen kant onder hare leden bijval gevonden. Ik laat mij hier niet leiden door hetgeen de hoogleeraar Kist in zijne Redevoering over de Grieksche Kerk (vert. van Ds. H.M.C. van Oosterzee) bladz. 59 gezegd heeft: ‘ten aanzien van het kerkelijk leerbegrip heeft het merkwaardig verschijnsel plaats, dat betere denkbeelden, van lieverlede door het Protestantisme opgewekt, steeds veld winnen’, maar door hetgeen bij Roedakof (istoria christianskoi prawoslarnoi dzerkwi bl. 154 vlgg), als behoorende tot den strijd der Grieksch-Russische Kerk met de Hervorming, wordt medegedeeld. Zóó berigt hij: ‘de toenadering van Rusland tot het westen opende voor de begrippen van Luther en Calvijn den weg naar de Russische Kerk. Zoo werd een strelitzen-arts, die de geneeskunde bij de Duitschers geleerd had, door het Kalvinisme vergiftigd en verspreidde openlijk lasteringen tegen de heilige eucha- | |
| |
ristie, de relikiën, de kerkelijke voorschriften en de plegtigheden der regtgeloovige Kerk. Vele strelitzen en ook vele eenvoudigen uit het volk werden door hem verleid. Stefaan Jaworski veroordeelde, na naauwkeurig onderzoek der zaak, de meeningen der ketters op eene kerkvergadering (1714) en gaf zelfs de schuldigen aan den wereldlijken regter over. Ter verdere bestrijding der dwalingen, die zich vertoond hadden, schreef hij zijn vermaard werk: Rots des geloofs, waarin hij volledig en helder al de leerstellingen ontwikkelde, in welke de Protestanten verschillen van de regtgeloovige Kerk.
Meer invloed dan het Kalvinisme had op de gemoederen der Russen het Kwakerianisme, een der uitspruitsels van het Protestantisme. Het werd voor het eerst in Rusland gebragt tijdens de minderjarigheid van Peter den grooten door eenen Duitscher Koelman, die in de vlagen zijner voorgewende ingeving zich zelven eenen profeet en door den geest gedrevene noemde en zijne leer - eene openbaring. Koelman werd na regterlijk onderzocht te zijn, te Moskou verbrand. Zijne leer hield zich evenwel staande en verbreidde zich ten jare 1740 naar Klein-Rusland en het departement Jekatherinoslaw. De Kwakers droegen in Rusland den naam van Doechoborzen. Als hunnen inwendigen leeraar en hoogepriester Christus alleen erkennende, verwerpen zij de noodzakelijkheid der H. Schrift, der sacramenten, des priesterdoms en aller aardsche magten. Krijgsdienst en eedzweren worden bij hen voor misdadig gehouden. Uit de sekte der Doechoborzen zijn die der Molokanen en Skoptzofs ontstaan. De eersten onderscheiden zich daardoor van de Doechoborzen, dat zij eerbied voor de H. Schrift hebben, de geheimenis der H. Drieëenheid gelooven en de christelijke feesten waarnemen. De laatsten hebben als onderscheidend kenmerk de besnijdenis, welke zij den vuurdoop noemen. Bovendien gelooven zij, dat Christus niet gestorven is maar onder verschillende gedaanten de aarde doorwandelt. Met zijne laatste verschijning ten oordeel over allen begint het rijk der Skoptzofs.
Er ware ook hier wel iets meer te geven, maar ik heb mij voorgenomen ook hieraan nog te herinneren, dat het Protestantisme niet onbeproefd heeft gelaten eene vereeniging met de Grieksch-Russische Kerk in het leven te roepen, en dat deze onder hare leden meer dan éénen bestrijder van het Protestantisme geteld heeft.
Voor zooveel het eerste aangaat, herinner ik alleen, hoe tijdens de regering van Czaar Peter I, nadat de Sorbonne op haar voorstel tot vereeniging der Grieksche en Roomsche Kerken een antwoord van de hand van Prokopowitsch ontvangen had, Engelsche godgeleerden zich tot de H. synode wendden en onder overlegging van hunne aanmerkingen op het zooeven genoemde antwoord, der Sorbonne gegeven, eene vereeniging van de Grieksch-Russische Kerk met de Engelsche voorsloegen (Roedakof t.a.p. bladz: 145), en wat de laatsten betreft noem ik, behalve Jaworski, den Schrijver der Verklaring ter wederlegging van Luther uit de schriften des Ouden en Nieuwen Verbonds (islodsjenie otwietno ot Bodsjestwenniech Pisanii Starago Zawieta i Nowia Blagodati na Ljoeteri - van Andreas Sawinowitsch?) en Theophylactus Lopatinski (tegen de Luthersche en Kalvinistische ketterij - na Eresi Ljoeteranskiai Kalwinskia).
| |
| |
Ik geloof mijne bevreemding ten aanzien van des Schrijvers stilzwijgen voor zooveel het Protestantisme in aanraking met de Grieksch-Russische Kerk betreft, door het bovenstaande geregtvaardigd te hebben. Om voorts niet de beschuldiging uit te lokken, dat ik over het hoofd zag, hoe hij bladz: 330 van Rusland spreekt, als waar ‘reeds in de 18de eeuw te Archangel, Petersburg, Kroonstad en Moskou gemeenten gevestigd waren, die zich mogten verheugen in het voortdurend en ongestoord genot der haar toegestane voorregten’, doe ik, daarlatende of niet de gedachte aan ongeveer 500,000 Protestanten, die tot Ruslands bevolking behooren (Nordisk. Convers. Lexicon art. Russiske Kirke), benevens de lezing van Gargons Hist. berigt aangaande de Hollandsche Gereformeerde Kerken in Rusland (in het Nieuw Archief voor kerk. geschiedenis inzonderheid van Nederland door Kist en Royaards. D. I, bladz: 1 vlgg.) tot iets meer uitvoerigs en tot iets gewijzigds zouden geleid hebben, opmerken, dat het gegevene niets behelst wat van belang is voor de verhouging der beide groote afdeelingen van de Christelijke Kerk.
Mij is bij het doorlezen van Perks werk ook in het oog gevallen eene groote onevenredigheid in de behandeling van de verschillende onderwerpen, die hij te bespreken had.
Aan het tijdvak, dat loopt van den aanvang der Hervorming tot hare vestiging in de meeste landen van Europa (1517-1648), wijdt hij ongeveer drie honderd, aan dat, hetwelk ligt tusschen de vestiging der Hervorming in de meeste landen van Europa en onzen tijd (1648-1860) slechts honderd bladzijden. Ik ben bereid te erkennen, dat het eerste tijdvak rijker is aan treffende gebeurtenissen dan het laatste; doch daar tegenover staat, dat het laatste vooral bij hen voor wie de ‘Beknopte geschiedenis’ bestemd is, veel minder bekend is dan het eerste.
Dit meer wat het geheel betreft; om enkele bijzonderheden te noemen, het zij zoo, dat een man als Bullinger zijne plaats in eene geschiedenis van het Protestantisme volkomen waard zij, of het eene goede verhouding heeten moge voor hetgeen ten zijnen aanzien wetenswaardigs te zeggen is een viertal bladzijden af te staan en aan de Zweedsche Petersens niet veel meer dan zoovele regels, dit meen ik te mogen betwijfelen. Ik spreek nu van Laurens, den aartsbisschop alleen. Gustaaf Wasa moge met het volste regt de Hervormer van Zweden genoemd worden, aan den lauwerkrans, dien hij als zoodanig zich om de slapen wond, zou ongetwijfeld menig blad ontbroken hebben, indien de vrijmoedige, scherpzinnige, geleerde, godvruchtige Lars hem niet ter zijde gestaan hadde. Als men dezen jongeren der Petersens zich voorstelt in de verschillende oogenblikken van zijn leven, nu gevormd en bewaard voor zijne grootsche bestemming, straks optredende als bestrijder van bijgeloof en dwaling - nu gesmaad en vervolgd, straks geprezen en vereerd - nu door vrijgevigheid ten aanzien van hen, die op de wetenschappen zich toelegden, straks door eigen pennevruchten voor velen den weg tot kennis openende - nu strijdende tegen het Interim, straks aan het grootvorstelijk hof te Moskou met den Griekschen patriarch overeenkomstig den wensch van den grootvorst over de godsdienst zamensprekende - nu tegen Beur- | |
| |
raeus optredende, straks koning Erik vermanende en waarschuwende of tegen Ofreg het gebruik van wijn bij het avondmaal verdedigende - nu de bisdommen van het rijk bezoekende, straks de overblijfselen van het bijgeloof vernietigende - nu de Jezuiten tegenstaande, straks voor de zaak des evangelies ijverende nog in de stervensure, als men in die oogenblikken, om nu van andere niet minder gewigtige, te zwijgen, hem zich voorstelt, dan gevoelt men, hoe hij, zoo niet minder dan Bullinger, evenmin als deze aan hen, die belang stellen in de geschiedenis van het Protestantisme, onbekend mag
zijn.
Ik heb van Zweden geschreven; het brengt mij onwillekeurig op iets anders. Van bijeenkomsten sprekende (bladz. 376 vlgg.) vermeldt de Schrijver den kerkedag in Duitschland; den Skandinavischen kerkdag, ten jare 1857 het eerst te Koppenhagen gehouden, schoon in meer dan één opzigt hoogstbelangrijk (Handelingen v.d. Skandinavischen kerkdag door F. Hammerich) laat hij ongenoemd - aan de Darbysten geeft hij, den inwendigen toestand der Protestantsche Kerken schetsende, eene ruime plaats, aan de Zweedsche lezers (läsare) - of laat zich dit regtvaardigen door de opmerking, dat zij geen zelfstandig genootschap uitmaken? - aan de Schewikarne in Zweden, die zich wel van de publieke Kerk scheidden en dientengevolge tot ballingschap veroordeeld, ter naauwernood het ontgingen, dat zij hun vaderland verlaten moesten, staat hij niet alleen zulk eene plaats niet af; maar voor hen heeft hij in het geheel geene plaats.
Ten aanzien van den inhoud der ‘Beknopte geschiedenis’ wil ik nog slechts dit ééne zeggen, dat mij bij het doorlezen er van is voorgekomen wat mij dunkt niet juist te zijn. Eene bijzonderheid wil ik slechts noemen:
Waar de Schrijver handelt over het bestuur der gemeente, zegt hij bladz. 253 het volgende: ‘streng was het toezigt op de zuiverheid van zeden. De leeraren vermaanden en bestraften een ieder, zonder onderscheid des persoons, wanneer daartoe aanleiding bestond. En daar men volkomen overtuigd was, dat dit tot hunne roeping behoorde, weigerde niemand om zich daaraan te onderwerpen. Ieder verdroeg het gewillig, zonder de minste verbittering of toorn’. De oorspronkelijke bescheiden onzer Nederlandsch-Hervormde gemeenten, die ik zag - en ik heb er velen gezien uit verschillende oorden des lands - hebben mij wel overtuigd, dat hare leeraren ijverig bestraften, dikwijls dan en daar, wanneer en waar het beter zou geweest zijn, zoo zij het niet gedaan hadden, maar van de gewillige verdraagzaamheid, zonder de minste verbittering of toorn van de zijde der bestraften heb ik zelden, van ligtgeraaktheid en verzet menigmalen de sporen aangetroffen. Dat de leeraren, waar zij bestraffen wilden, niet toegelaten en waar zij, toegelaten, bestraften, met bitsheid en met smaad bejegend werden, dat heb ik van de tien- negenmalen opgeschreven gevonden. En ontmoet heb ik de gevallen, dat waar de gemeente bijeen was om plegtig den ban te hooren uitspreken over dezen of genen hardnekkige uit haar midden, hij, wien de plegtigheid gold, in den kring der aanwezigen zich bevond en met het uitdeelen van paskwillen zich onledig hield. Zou ook wel de kerkelijke tucht zoo geheel in onbruik geraakt zijn, indien de
| |
| |
gemeente haar gewaardeerd had, zooals de Schrijver wil doen gelooven?
Laat mij ook iets van den vorm van Perks werk zeggen!
Wat de hoogleeraar Ter Haar in het Voorberigt zegt: ‘dat hij, zoo hij vroeger van het plan des Schrijvers en den inhoud van het geschrevene kennis gedragen had, enkele aanmerkingen geenszins zou hebben terug gehouden,’ dat mag gezegd zijn met het oog op den inhoud alleen, het zou ook gezegd kunnen zijn met het oog op stijl en taal. Mij ten minste behaagt noch eene godsdienst, die gesticht, noch een doel, dat vervuld werd (bladz. 2). Zij hebben de baan gebroken (bladz. 16) acht ik niet toe te laten, zoolang wij in goed Hollandsch zeggen kunnen: den weg gebaand. Het aanbreken eener toekomst (bladz. 20) zal men met mij verwerpelijk vinden en een zinbouw als deze: ‘Martijn Luther, de man die in Gods hand het middel wezen zou, om, zelf na langen tijd tot helder inzigt van de waarheid gekomen, veler oogen te openen’ evenmin als ik fraai heeten.
Indien ik geen belang gesteld hadde in de pennevrucht des Schrijvers, ik zou mij niet gezet hebben tot het schrijven van zoovele regelen, als ik op het papier zettede. Men leide uit de aanmerkingen, die ik gemaakt heb, niet af, dat mijn oordeel er over ongunstig is. Het heeft niet in mijn plan gelegen die gevolgtrekking uit hetgeen ik schreef uit te lokken. Evenzeer als ik overtuigd ben, dat de Schrijver bij meer bronnenstudie en eene meer langdurige overweging van hetgeen de bronnen geven, in sommige opzigten meer en in andere iets beters zou gegeven hebben, evenzeer ben ik bereid te verklaren, dat zijn ‘huis- en handboek’ waarde heeft, en te wenschen, dat het niet slechts dien naam drage, maar voor velen zij wat die naam aanduidt. Ik heb lang genoeg in de gemeente verkeerd om te weten, aan hoeveel bezwaar het onderhevig is hare leden bekend te doen worden met de dingen van het Protestantisme, maar ook lang genoeg om in te zien, hoe nadeelig het is, in meer dan één opzigt nadeelig, dat te dezen aanzien onbekendheid bestaat. Zie ik niet geheel mis, dan heeft het werk, dat ik besprak, veel wat het met genoegen zal doen lezen, maar ook veel, wat bij den lezer den Protestantschen geest met al zijne weldadige vruchten kan doen rijpen. Het zij den Schrijver belooning voor zijne inspanning, dat hij op loffelijke wijze heeft medegewerkt aan den bloei van het Protestantisme, van het Christendom!
F.A.E.P.R.E.
|
|