De Tijdspiegel. Jaargang 20
(1863)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijBrievenbus.I.
| |
[pagina 111]
| |
is waar dat ik haar al de overigen ook het eerst geef, maar dit doe ik vrijwillig, want ik ben toch heer en meester in mijn huis, maar op den Haarlemmer beweert zij regt te hebben; het is waarschijnlijk een jus dominii of liever dominae dat zij vindiceert, omdat die goede opregte in de wandeling de dames-courant geheeten wordt. Doch hoe dit zij, zij kan niet nalaten mij somtijds, als de kinderen niet te veel leven maken, fragmenten van hare lectuur mede te deelen, die dan meestal ingeleid worden door phrases als deze: ‘weet ge wie dood is?’ (Natuurlijk weet ik het niet, en het zou haar bitter tegenvallen indien ik het wist) of ‘kun jij je Pietje N. of Grietje X. nog voorstellen.’ (Natuurlijk kan ik dat altijd, 't zou haar te veel grieven, als ik het niet kon.) Zoo was zij heden morgen tot het politiek nieuws genaderd, want dit volgt op de trouw-, geboorte- en sterflijsten, en deelde mij, met zeker genoegen, het berigt mede uit Parijs, dat men opgemerkt heeft, ‘dat de Keizer oud wordt en meer dan ooit behoefte gevoelt aan het gezelschap der Keizerin, haar raad in alles volgt en niet buiten haar kan, zoo als dit ook in vele burger-huishoudingen plaats heeft enz.’ Hierop volgde nu mijn uitroep: Et tu quoque, Brute! en de... verbaasde blik van mijn wijfje. Wat ik tot mijne verontschuldiging sprak of liever uitstotterde, heb ik u reeds gezegd. Ik had evenwel tegenwoordigheid van geest genoeg om haar het woordje quoque niet uit te leggen, en vervolgde mijne rede liever zachtjes, dan onnoodig ergernis te geven. Et tu quoque, Brute! Zoo sprak ik dan tot mij zelven, en gij ook grootmagtige Keizer, wiens wil geëerbiedigd wordt niet alleen door 36 millioen gelukkige Franschen, maar die uw magt doet gevoelen in Afrika en Amerika, in Mexico en Cochin-china, gij doorluchtige gebieder, voor wien de wereld siddert, en wien stervende papegaaijen, door uwe eigene keizerlijke hand geveld en voor uwe keizerlijke voeten nedervallende, nog toeroepen: Vive l'Empereur!Ga naar voetnoot*) en gij ook moet u bukken onder dien scepter, die in zooveel burger-huishoudingen wordt gezwaaid, en gij ook voelt den druk van den magtigen pantoffel! Hercules ligt aan de voeten van Omphale, en speelt met den draad van haar spinrokken. - Hoe is het toch mogelijk, zoo vervolgde ik (steeds stilletjes), dat zoo vele mannen zulk een juk zoo gewillig dragen, hoe kan men zoo laag en zoo dom tevens zijn? Den hemel zij dank, dat ik eene uitzondering maak, en dat ik ten minste heer en meester ben in mijn eigen huis! Ik voelde medelijden, Mijnheer! met de arme stakkers en zon op middelen om hen te helpen. Eerst wilde ik naar den geest der eeuw, die alle kwalen door maatschappijën wil genezen, een anti-onder-de-plak-zitting-maatschappij oprigten! maar dit kon ter ooren komen van mijne vrouw, en zij kon zich verbeelden dat ik meende niet vrij te zijn (ongerijmd denkbeeld, maar men kan niet te voorzigtig zijn). Ik wil dus liever aan de ongelukkige slagtoffers van het pantoffel-regiment eenige wenken geven en hun zeggen hoe ik het aangelegd heb om altijd baas te blijven. En ik werp dit mijn schrijven in uw brievenbus, omdat ik wel weet dat mijn vrouw nooit een oog wil slaan in de Tijdspiegel, dat goddelooze tijdschrift, waarin zooveel Moderne Theologie voorkomt! Mijne wenken zullen minder in getal zijn dan gij wel denkt, en gij behoeft niet bevreesd te zijn voor eene longa historia. Om altijd meester in huis te zijn en te blijven, daartoe behoort slechts een vaste, een onverzettelijke wil, de wil namelijk om alles te vermijden, wat den huiselijken vrede kan storen. Ik heb er mij van het begin af aan op toegelegd om het karakter van mijne vrouw te bestuderen, hare neigingen en begeerten te leeren kennen, en ik heb het thans zoo ver gebragt, dat ik in hare oogen kan lezen wat zij wil, en uit hare | |
[pagina 112]
| |
minste gebaren kan opmaken wat haar mishaagt. En daar zij eene voortreffelijke vrouw is, behalve eenige kleine gebreken (ik durf dit wel zeggen, want ik ben zeker, dat zij de Tijdspiegel niet leest), is het mij niet moeijelijk geweest, mijn karakter naar het hare te vormen, en mijne neigingen en begeerten te doen overeenstemmen met de hare. Zoo kan er nu geen oneenigheid meer plaats hebben in mijn huis; zoo kan mijne vrouw niet regeren, want ik wil niet anders dan wat zij wil; haar wil geschiedt wel altijd, maar niet omdat het haar wil, maar omdat het mijn wil is, en ik ben onbeperkt heer en meester in mijn huis: ik heersch als koning, wel als constitutioneel koning, en mijne vrouw is 2de en 1ste kamer te gelijk, maar toch als koning, en... dat zegt veel in den tegenwoordigen democratischen tijd. Zoo drink ik nu 's morgens geen bittertje meer, ga niet meer 's avonds naar de societeit, laat mijne oude vrienden loopen en onthaal de vriendinnen van mijne vrouw. Zoo ben ik lid geworden van een aantal genootschappen, als tractaat-genootschap, hulp-, vrouwen-, kinderen- en grijsaardszendeling-genootschap enz., enz., enz., en ga niet anders dan bij regtzinnige of ten minste supranaturalistische Dominé's ter kerk. Maar ik doe dat niet om mijn vrouw te believen, het zou in hare ziel niet op kunnen komen om iets te eischen dat met mijne overtuiging streed, maar omdat ik het zoo wil, en nu eenmaal voorgenomen heb, wat het ook koste, baas te blijven in mijn huis. En dus, arme onder-de-plak-zitters! volgt mijn voorbeeld, en maakt u mijne lessen ten nutte. En als ik nu nog het woord mogt voeren tot den Brutus of Anti-brutus met wien ik begonnen ben, dan zou ik hem zeggen: Waardste keizer! vergeef mij deze familiariteit, maar als getrouwde mannen loopen wij in hetzelfde gareel - ik weet niet hoe gij het vroeger gemaakt hebt met Miss Hamilton of met zoovele anderen, maar nu gij eene echte vrouw hebt, een Spaansch, Heidinnetje had ik haast gezegd, maar ik meen, devootje, zorg nu toch in 's hemels naam, dat gij niet onder de plak komt. Bestudeer ook het karakter en de neigingen uwer keizerin en vorm u naar haar. Wil Eugenietje den Paus handhaven en met Prelaten en Kardinalen coquetteren, welnu! word nog ultramontaanscher dan zij! Wil zij heilige reliquiën dragen en zich sieren met een ooghaar van de H. Theresia, welnu, zorg dat gij een been van den H. Onuphrius om uw hals krijgt! Begeert zij driemaal daags van toilet te veranderen en het geld der gelukkige onderdanen in weelde te verspillen, eilieve! ga bij uw vriend Rothschild leeren wat weelde is, en hoe men in weinige uren een paar millioenen kan verteren! Dan zult gij zien, hoe spoedig uw wil zal triomferen, en dan zult gij ook in uw huis onbeperkt Souverein zijn, en men zal ten minste van u evenmin als van mij kunnen zeggen, wat onze Focke Simonsz. beweerde altijd en overal waar te zijn: de vrouw is de baas! Mijnheer! ik moet eindigen, want ik weet dat gij mij niet veel plaats kunt afstaan. Ik geloof dat gij ook het regt van vertalen der stukken in de Tijdspiegel aan u reserveert. Mogt er dus soms van wege Napoleon III aanzoek bij u komen om dezen brief in het Fransch te doen overbrengen, dan heb ik slechts één verzoek, namelijk, dat gij die taak opdraagt aan den dagbladschrijver, die aan Frankrijk berigt, dat men in Holland de landengte van Provence wil doorgraven. En nu.... Vive le Roi! dat ben ik in mijn huis! Moogt gij het ook zijn, en alle goede mannen! UEd. Dw. Dienaar en Vriend, Q.N. P.S. Ik behoef u niet te recommanderen om mijn naam geheim te houden. Het mogt mijn vrouw eens ter ooren komen! | |
[pagina t.o. 112]
| |
WIE BIEDT ER EEN' MAN VOOR EEN KROON?
|
|