zijn, maar op moeijelijker dan dit, stellig niet.’ Lees pag. 100. Wij willen gaarne aannemen dat deze regels met overtuiging neêrgeschreven zijn; het is zoo natuurlijk, onwillekeurig datgene voor het gewigtigste en moeijelijkste te houden, wat wij zelven ondervonden en in staat zijn te beoordeelen. Schrijver veroorloove ons evenwel ook de getuigenis in overweging te nemen van andere officieren en soldaten, die vroeger op Bali bij de omtrekking van Djagaraga waren, thans de Lampongsche expeditie en later de Timorsche mede maakten. Zij beweren dat de beklimming van den Radja Bassa, bij de andere togten vergeleken, kinderwerk was, en de latere marschen naar de Sikampong-districten, en van Telok-Betong naar de Semangka-baai, niet vermoeijender waren. -
Pag. 101. Radin Intan is niet zelf te Galah Tanat geweest; het werd slechts door twintig man verdedigd. De bezetting heeft dit later zelve bekend; zij had bij de verdediging slechts één doode verloren. -
‘De verpleging van zieken is aan boord beter dan zij ergens hier aan wal zou kunnen zijn’ staat op pag. 129 als een axioma. Vraagt evenwel eens aan een geblesseerde of aan een zwaren zieke, of hij liever aan boord van een ziekenschip is, hoe uitmuntend ook ingerigt, dat voor twee ankers ligt te dansen, dan in een bamboe-hospitaal aan wal. Gij zult een ander antwoord krijgen. De middelen om zulk een tijdelijk hospitaal te bouwen waren daar; men had immers bamboe medegenomen. 't Is overigens duidelijk uit het relaas van den Schrijver als hij zijn overtogf aan boord van den ‘President Plate’ beschrijft. Wie zou verkiezen in zulk een hut verpleegd te worden, vooral als die nog in onder- en bovenkooi is verdeeld! -
Pag. 143. De uitvoering van Radin Intan had kunnen gewettigd worden, indien men niet van plan was het land in bezit te nemen; want dan zou Radin Intan zich vreesselijk gewroken hebben op ieder die, uit vrees voor onze troepen, hem niet had durven ondersteunen. Thans echter was het ergste wat kon gebeuren, dat Raden Intan zich door de vlugt redde over de Palembangsche grenzen, dan wel door zich naar Lingga te begeven, waar hij onbekend en vergeten zijn leven had kunnen eindigen. -
Pag. 153. Tot dusverre is de Schrijver zich zelf gelijk gebleven met niets anders te beschrijven dan hetgeen hij tijdens de expeditie gezien of vernomen had, zonder te vermelden welke veranderingen door het later ingesteld Europeesche bestuur in die toestanden zijn gebragt. Bij de beschrijving van het pandelingschap wijkt hij evenwel daarvan af, en schildert een toestand zoo als die door het Europeesche bestuur is geregeld.
Een pandeling, hetzij door djoedjoer (bruidschat), hetzij door schulden in tijdelijke slavernij geraakt, bleef pandeling totdat hij de aanvankelijke som in haar geheel kon afbetalen. Daar hij niets voor zich zelf verdienen kon, maar steeds voor zijn heer en meester moest arbeiden, bleef hij niet alleen zijn geheele leven pandeling, maar werden het na zijn dood ook zijne kinderen voor dezelfde som.
Later, toen alle pandelingen geregistreerd werden en de tijd bepaald, welken zij tegen vastgestelde voeding en zakgeld hun schuldeischer zouden moeten dienen, kwamen er o.a. afstammelingen van Bantammers voor, die pandeling waren