een overblijfsel is van de oude kinderlijke dankbaarheid, weten wij niet, maar wij durven nog niet al te luide onze stem tegen den oude verheffen. Misschien zijn wij nog niet vrij van den indruk der legende, ons door Prof. van Hengel medegedeeld: dat St. Nicolaas op zekeren nacht uit den hemel verscheen in de cel van een monnik, wien hij bij gebrek van touwen met de haren van het bed sleepte en allererbarmelijkst geeselde. De monnik had slechts geweigerd een lied tot eer van 's mans nagedachtenis te zingen, - wat zou hij misschien ons doen, zoo wij de liederen tot zijne eer deden zwijgen? Intusschen is het nog meer ontzag voor de kinderwereld, niet slechts omdat deze in ons vaderland de numerieke meerderheid heeft en gesterkt wordt door magtige hulpbenden, die met den val des heilige hun bestaan zouden zien vernietigd en daarom hun laatsten droppel bloed voor zijne heerschappij over hebben - het is veel meer liefde voor de beminnelijke kleinen, wier vreugdevolle aangezigten wij op dien avond zoo gaarne plegen te aanschouwen, dat wij bezwaar hebben hun feestvreugde voor immer weg te nemen. Maar wij behoeven dit laatste immers niet. Wij kunnen ons aan den strijd onttrekken en alle middelen aanwenden om de volwassen tegenstanders en de kleine voorstanders van Nicolaas' protectoraat te verzoenen en alzoo den vrede zoeken te bewaren. Wij hebben ons dus te scharen aan de zijde van Duitschland - door het feest der verschijning van het Christuskind onder ons in onze huisgezinnen in te voeren. Wij hebben van de Duitschers de alles behalve voortreffelijke Liedertafels overgenomen in den laatsten tijd, en ons die onverdragelijke Germanisme getroost. Maar het kersfeest is het feest voor alle volken en alle standen en leeftijden en mogen wij de kersdagen tot kerkdagen zien gewijd, wat feestelijks is er in die dagen bij ons volk voor de kinderen, die aan het kerkgaan en preeken niets hebben en voor die armen, die uit de kerk moeten keeren naar eene
woning, waar koude en gebrek hen wacht? Hebben wij het tot eene gelukkige gewoonte gemaakt, de geboortedagen van ons en de onzen te vieren in een geliefden huiselijken kring, - waartoe zal de verjaardag van Hem, die meer dan vader, moeder of kind al onze liefde waardig is, zonder eenig teeken van dergelijke vreugde voorbijgaan? Hebben onze ouders zulk een feestdag niet gekend - niet doen kennen, 't is hun en ons tot schade geweest. Wij missen er de rijkste, vruchtbaarste herinneringen door aan onze kindschheid, aan blijde, geestverheffende indrukken, die onze vroom opgevoede Duitsche broeders en zusters hebben. Hoe is hun litteratuur met de bewijzen daarvan vervuld! Wie herinnert zich niet de meesterlijke beschrijving van den kersnacht in de Kerkklokstoonen van den vromen Strauss? De armen verheugen zich reeds tegen dien tijd in de hope, dat er door de rijkeren en gegoeden hun in den naam van aller Heiland geschenken worden toegezonden en zij brengen groene struiken tot een kersboom bijeen en steken hun eenvoudig lichtje aan, door welks gloed de wanden en het gelaat der hutbewoners worden bestraald, terwijl bij de kersgave een kerslied gezongen wordt. En waar de armen zalig zijn door het ontvangen, zijn de rijkeren het nog meer door het geven, het zaligste, zoo er in de harten iets wordt gevonden van den geest van het arme kindeken in Bethlehems kribbe, aan wien armen en kinderen den hoogsten zegen danken. Ik laat den St.