A. en L. even vreemd zijn als aan den Nederlander zelve - vervalt de beschuldiging, en keert tot den Nederlander terug als eene beschuldiging van mogelijke en menschelijke voorbarigheid, onjuistheid en droevige onkunde; - want de eene medewerker aan den Tijdspiegel kan toch bij den besten wil niet aansprakelijk zijn voor de afwijkende gevoelens van een ander? - Tot zulk eene gekeurslijfde, dwangbuisgelijke homogeniteit zal de Tijdsp., zooverre wij dit kunnen beoordeelen, geene roeping gevoelen, maar veeleer aan elken - medearbeider die vrijheid laten en waarborgen, welke immers ook de Nederlander in zijne kolommen, evenzoo aan ieder vergunt? - Waarde Nederlander! de tijdschriften zijn geene ministeriën.
Tweede teregtwijzing. - Wij zouden in onze voorstelling van een orthodoxen knaap, Steven Kraanvogel, de ongemengde, afzonderlijke of secteschool, - geridiculiseerd - (o, Nederlander! welk een on-nederlandsch woord!) hebben - dat moet alzoo blijken te zijn uit de aangehaalde plaats -: omdat onze zienswijze verschillend is van de uwe, waarde tuchtmeester! daaruit volgt nog in geenen deele dat ze deswege uw standpunt ‘belagchelijk’ wil maken. - Wees toch zoo menschelijk om ons ook, nevens u, een plaatsje te bewaren, als wij blijven beweren en gaarne herhalen -: ‘Moet dan reeds hier, zoo vroeg, het groote àlgemeene menschenhuisgezin, dat op deze wereld, als op de groote bewaarschool, nevens elkaâr is geplaatst - losgescheurd, versnipperd en verwijderd? mag men dan beneden de 10 of 11 jaren niet gemengd houden, wat de Almagtige, de Oneindige, de Genadige zelf heeft gemengd en vereenigd? moet dan hier de mensch het werk Gods verbeteren? - O gij heerlijk Evangelie, en gij hemelsch Christendom! - wat zijt ge anders dan de meest volledige en onbetwistbare aanleiding tot eene gemengde levensmaatschappij, waar allen zich buigen voor denzelfden Vader die in de hemelen is?’
Wij zijn waarlijk verheugd dat deze zinsneden niet ontsnapt zijn aan de aandacht van den Nederlander en zijne lezers - wij danken hem vurig voor dit bewijs zijner oplettendheid, maar wij kunnen met hem hier althans het element van het ridicule niet vinden, veeleer was het zeer ernstig gezegd en gemeend, - en als de tuchtmeester zich mogelijk een weinig ergerde over de vergelijking: ‘om de kinderkens reeds te sorteren zoo als de erwten, koffij en rijst’ - dan, dan neme hij de meer ernstige en gemoedelijke toepassing, hier medegedeeld, nog eens voor zich, en sla niet al te hard met de plak. - Gaarne zouden wij (en dit zoude alle mogelijke ridiculiteit glad wegnemen) onze wijze van voorstelling wederlegd, ontzenuwd, en als on-Evangeliesch aangetoond wenschen, zelfs door den braven Nederlander. Ééne enkele aanhaling is nog geen tegenbewijs, en eene beschuldiging van ‘het ridicule’ moet nog wat beter en nader bewezen, dan hier geschied is. - Alzoo, het doet ons wel leed, maar 't is niet anders, - beschuldigen wij den Nederlander van ‘mogelijke en menschelijke eenzijdigheid en onjuistheid;’ - want, waar de bewijzen ontbreken, - ontbreekt, vooral in een blad zoo als de Nederlander - veel, ja alles: - wat te bewijzen was.