Protestanten vele uitstekende redenaars opnoemen, die waarlijk genoeg bewijzen, dat althans de kunst der welsprekendheid wel degelijk op protestantsch gebied kan gedijen. En de dichtkunst? Om nu niet van Milton en Klopstock te gewagen, en zonder er veel gewigt aan te hechten, dat Vondel reeds een groot dichter was voordat hij Roomsch werd, zoo willen wij slechts vragen of de poëzij van Bilderdijk, van Tollens, van Da Costa, van Ter Haar, van Beets, enz. niet door en door protestantsch is. Doch wij behoeven ons niet op zulke groote namen te beroepen. Wij kunnen tot onze verdediging een bundel aanhalen, die in de handen van alle protestanten is. Wij bedoelen onze Evangeliesche Gezangen. Wij beweren niet, dat die allen even schoon zijn, maar zijn er niet verscheidene onder, die waarlijk wel als voortbrengsels van protestantsche kunst mogen geroemd worden?
Niemand bewere derhalve, dat het Protestantismus geene kunst heeft. Het heeft die wel degelijk, maar dewijl het zich van minder zinnelijke middelen tot het opwekken van godsdienstig gevoel bedient dan het Katholicismus, zoo is ook zijne kunst minder zinnelijk. Daarom Protestanten! houdt uwe kunst in waarde, en wanneer men u vraagt wat gij op het kunstgebied als eigenaardig protestantsch kunt aanwijzen, zegt dan met vrijmoedigheid: onze gewijde poëzij en onze gewijde welsprekendheid.
B.