| |
Mishandeling der geschiedenis.
Eene beschuldiging met een aktenstuk.
Eene reine en ongerepte maagd wandelt onder de geslachten der menschen in onsterfelijken luister, waardoor zij haren rang onder de halve goden handhaaft, en nooit afdaalt tot den stand der wulpsche of ongetrouwe vrouwen, welke trachten te behagen om geprezen of gezocht te worden: eene reine maagd, eene Minerva, met helm en schild gewapend, voor wier strengen en bestraffenden blik de woeste aanvaller of gluipende wellusteling terugdeinst, en de kracht der jonkvrouwelijke zedigheid gevoelt; zij is sterk door eigene kracht, groot door de waarheid, eerbiedwekkend door hare gestalte, onoverwinnelijk door hare afkomst, en schier heilig door hare roeping. - Ongedeerd en ongeschonden staat zij te midden der aanstormende eeuwen, en heeft hare eigene tempels, altaren, en priesters.-
Deze maagd is: de geschiedenis.
Wat al loftuitingen zijn haar aangeboden, sedert den welsprekenden Cicero tot op dezen dag! wat al heiligdommen ontsloten, waar men haar bewierookte, en aan hare hand, en door hare hand den sluijer der verledenheid wegrukte, en de oudere wereld, als met eenen tooverslag, midden onder de nieuwe plaatste, opdat de menschheid, in dien spiegel, het volmaakte beeld eener onfeilbare waarheid zoude erkennen. - Inderdaad de beoefenaars der geschiedenis waren niet de geringste wapenknechten in het leger der geleerden; zij waren de aanvoerders, de hoofdlieden, de vaandeldragers, en werden gevolgd door den drom van dienstknechten, die alleenlijk door en uit het licht der geschiedenis, hun licht ontstaken. - Het kenmerk waardoor de geschiedenis zich boven alle andere vakken der menschelijke wijsheid en wetenschap verheft, is - de waarheid - de getrouwe, de juiste, de onpartijdige mededeeling van gebeurde zaken en toestanden ongerept en ongeblanket, onopgesmukt, die waarheid is eene behoefte, een broodsnood voor de menschheid, - ook het verledene is haar eigendom, niet minder dan het tegenwoordige, - onafzienbaar, onuitputtelijk, onschatbaar, volstrekt onwaardeerbaar zijn die tresoren, welke zij, de geschiedenis, ons opent, maar tevens bewaart, verdedigt, en
| |
| |
met gevelde speer en gebiedenden blik den onverlaat en roekeloozen terug drijft, die met onheilige handen haar heiligdom wil schenden, of voor het zuiver metaal der waarheid het blinkend koper der logen aanbiedt - daar verheft de beleedigde Minerva hare verpletterende stem, en werpt den roover met reuzenarm van zich af. - Immers, gij lezer van deze bladen, - waar de wijsbegeerte, in hare eigene doolhoven verward, den in- en uitgang niet meer vinden kan, en de waarheid vruchteloos aan den Ariadne-draad van spinnewebachtige systemen zoekt, waar de letterkunde den afwisselenden stempel van tijd en eeuw en geslacht vertoont, hierals overdrijving, daar als karikatuur verschijnt, hier den met bloemen omkransden giftbeker, daar het bedwelmend amfioen aanbiedt, waar de dichtkunde met droombeelden en nevelgestalten speelt, met onligchamelijke Ossians-schimmen, met optisch bedrog der geesten - daar, daar treedt de geschiedenis in eenvoudigen, onbetwistbaren, onverminderden luister tusschen hare gezusters in, en durft te vragen -: ‘wie uwer kan mij van zonde overtuigen? - Ik ben de waarheid, uitgedrukt in het beeld der verledenheid; aan mij de kroon!’-
Wie zoude de ongerepte maagd durven beleedigen, of met onkuische handen aangrijpen? - Deze vraag is reeds dikwerf niet ten onregte gedaan, en wij gevoelden ons verpligt haar weder te laten hooren; want juist omdat de geschiedenis, in hare zuivere en eenvoudige kracht, zoo hoog verheven is, heeft men haar - mishandeld - aan hand en voet geboeid, of wel gedwongen eene taal te spreken die haar nooit eigen kan zijn: de taal der verdichting - de taal der partijschap - de taal des vooroordeels - de taal van godsdienstige overdrijving. - Men heeft deze Minerva speer, helm en schild ontrukt, en in ongeloofelijke baldadigheid met de narrenkap en rinkelbel uitgedost, of wederom in het kleed eener ijdele, nieuwmodische letterkundige coquette gestoken, of eene afzigtelijke mom voorgehangen, waardoor zij onkenbaar is geworden, en naauwelijks eene plaats kon verkrijgen op het groote en breede plein der wereldsche kermisvreugde, alwaar de apen rondspringen, en de geketende beeren voor de lieden dansen, wij bedoelen: - de letterkundige kermismarkt der negentiende eeuw - die rijk is aan bonte clowns, laffe paljassen, en ellendig speeltuig, dat door de menigte, - de boeren, die alom staan te gapen, - wordt bewonderd. Voorwaar zij, de gewijde maagd, die den geheelen raad Gods op de breede geschiedrollen der verledenheid openbaart en ontplooit, zij had niet mishandeld moeten worden, - men had althans de waarheid, de waarheid Gods, geen geweld moeten aandoen, niet muilbanden, niet inkerkeren, niet tot slavin maken, niet vernederen, ontadelen, vertrappen, verguizen, om lage oogmerken te bereiken. - Was het niet reeds verderfelijk genoeg, om de gezusters Kalliope, Thalia, en Euterpe, op de stijve of slappe koord der verdichting te helpen, en daar in het publiek luchtsprongen te laten verrigten, halsbrekenswerk? - maar Klio, Klio had men ongedeerd moeten laten!
Onze letterkundige eeuw kent de mesalliance, het geheime, verbodene huwelijk met de linkerhand, der geschiedenis met den roman. - Daar verneemt de wereld de taal der verdichting op die lippen, welke niets anders
| |
| |
dan ernstige, onloochenbare waarheid moesten spreken, daar dreigt het gevaar, daar is de reine maagd Clarisse - geschonden. - Belgt u die voorstelling? Omvat ge met wanhopige liefde uwe legioenen geschiedkundige romans, en duldt ge niet dat men uwen overzeeschen afgod, uw' Scott, van zijn voetstuk afrukke? - Welnu, behoud uwe verdichting, wij hebben er vrede meê, en liefkoos uwe verkleede, gemaskerde, onkenbare, wonderbaar uitgedoste geschiedenis, en verklaar dat het volstrekt geene heiligschennis geweest is aan de waarheid gepleegd, om op den kloeken, stevigen, gezonden stam der geschiedenis, de loten der verdichting in te enten, en verheug er u over, ja jubel en juich, dat de ware, ernstige, dreigende, krachtige gestalten uit de ingesluimerde eeuwen, nu weder anders en liefelijker optreden, in bont en sierlijk balkostuum, in zijden kleederen, met glinsterende pailletten bezaaid, in luchtigen dans en vrije beweging, jubel daarin, dat de poëzij de waarheid heeft ingehaald, overmeesterd, begoocheld en omgekocht, en in de leer genomen, en opgepronkt naar lust en luim, en werp de dorre kronijk onder de voeten, waar het papagenosfluitje en de mondharmonika van den historischen roman u in die mate boeit en verrukt, dat ge de geschiedenis gaarne prijs geeft voor het vernuftig spel van den vlinderdichter, die de gewijde Minerva zoo gruwzaam mishandelt, dat ze eindelijk om den laatsten, beslissenden genadeslag smeekt!
Wederom heeft men de geschiedenis de taal der staatkundige partijschap leeren spreken - dat kostte in den beginne moeite - maar de aanhouder wint - de partijschap moest, ter bepaalder ure, de groote mannen listig, behendig, en echt oud puik farizeesch misvormen en verkleinen, zoodat de tijdgenoot de steenen zocht, om de gewaande heiligen der menschheid, eenige eeuwen na hunnen dood, uit het graf te delven, te steenigen, en hun den lauwertak van den ontvleeschden schedel te rukken - die helsche poëzij der partijschap kent de kunstgreep, om het edele tot het onedele, het verheven tot een baatzuchtig karakter om te stempelen. - Waarom heeft nog onlangs een onzer vaderlandsche hoogleeraren, die ook als priester der Osirisgeschiedenis hare heiligdommen bewaakt, zijne stem laten hooren toen men het standbeeld voor vader Bilderdijk eischte? - Waarom kookt het bloed, en vlamt het oog, en wordt de vuist gebald, als onsterfelijke en ongelijkbare vrienden en helden van waarheid, vrijheid en onafhankelijkheid des geestes, als verraders en volksbedriegers, als laffe zwakhoofden, of baatzuchtige heethoofden worden voorgesteld, en men den onschendbaren roem der vaderen aan het kittelen, en streelen, en vleijen, en liefkozen der opgewekte partijzucht ten offer brengt? - Waarom verheft zich tegen dezen laster de geheele inwendige mensch, en een geheel vaderland roept luide -: ‘Mishandelt haar niet langer, de gewijde Minerva, onzinnigen!-
Ook de taal des vooroordeels wordt aan de geschiedenis voorgesnapt, zoolang, totdat zij ze, - eksters en papegaaijen! - eindelijk herhaalt - maar, dan is de geschiedenis geene geschiedenis meer. - Waar de pen in gal gedoopt is door een logengeest, de Mephistopheles der geleerde wereld een' Luther slechts als den vleeschelijken, wulpschen, trouweloozen, meineedigen monnik brandmerkt, en hem, wegens
| |
| |
harde, en ruwe, en ongekuischte taal, die toch te veel waarheid behelst om niet verstaan te worden, onder den voet werpt, zoo als Bossuet en zijne napraters en plonderaars; - waar de geleerde, en anders zoo achtenswaardige en kundige M. d'Aubigné, den bloedigen huichelaar en protector Cromwell met een aureool omgeeft, en misleid en begoocheld door de opflikkerende puriteinsche vroomheid in brief en geschrift, den Britschen Diocletianus en koningsbeul tot een Titus of Marcus Aurelius poogt te herscheppen - ook daar erkent men de taal des vooroordeels; ziet hoe de Minerva zich buigt, wringt, worstelt, en zich afpijnt, om eene taal te spreken, die haar als met rooversgeweld uit de toegenepen keel wordt geperst!
Helaas! dat de zondenlijst nog niet voltooid is - ook de taal der godsdienstige overdrijving - het sektenwezen - wordt haar, de gewijde maagd, voorgelegd - de geschiedenis, de algemeene, die volstrekt neutraal en onafhankelijk van den epidemischen invloed der systemen en theoriën moest blijven, treedt nu en dan, bovenal in onzen tijd, als verchristelijkt te voorschijn - voor en met Noach, bij de aartsvaders, bij de profeten, verder bij de Philistijnen, en Moabieten, Amalekieten, Edomieten, bij de Grieken, Romeinen en Karthagers, bij de zonen van Rurik, - alom, alom moet, force majeure, de geschiedenis bepaaldelijk uit een christelijk oogpunt bewerkt en aanschouwd, iets waaraan zij, wel te verstaan, als voor-christelijke geschiedenis, zoo vreemd is als Nimrod aan de uitvinding der stoomwerktuigen. - Zekerlijk, 't is eene geheel andere zaak, om de verschillende stralen der geschiedenis, in het groote en allesbeheerschende middenpunt der christelijke menschen- en geestontwikkeling te laten zamenvloeijen, om de oplossing van het magtige, verbazende wonder der wereldgebeurtenis in de openbaring der goddelijke liefde te vinden en te ontraadselen, en wederom van daar, in den na-christelijken tijd, dien voortgaanden, nu belemmerden, maar toch onwederstaanbaren invloed te erkennen en als met beide handen te grijpen - aan die wijze van beschouwing hecht de denkende en tot Christen veredelde mensch, gaarne zijn zegel - maar de poging om de geschiedenis zelve, die uit haren aard alleenlijk de daadzaken en de feiten mededeelt, in derzelver onderling verband en zamenhang, deze kan met godsdienstige overdrijving, met het aanwassende sektenwezen geen vrede houden, zij verheft zich met kracht tegen deze geleerde inquisitie-knechten, die haar een dwangbuis willen aanleggen, en alles wat er gebeurd is bepaaldelijk in een theologisch of confessioneel licht plaatsen. - Op die wijze
zouden wij eene algemeene Katholieke, of algemeene Luthersche, algemeene Hervormde, algemeene Dordtsche, algemeene Hernhuttersche geschiedenis ontdekken en ontvangen, waar de ongerepte maagd eindelijk, in plaats van met speer en helm uitgerust te zijn, met een formulierboek en een belijdenisgeschrift zoude verschijnen. - Welnu, waarde lezer! zulk een verschijnsel is werkelijk gezien - aan zulk eene mishandeling is de oude, getrouwe Minerva onlangs onderworpen geweest, en wij zullen u het overtuigend bewijs daarvan mededeelen, het aktenstuk in de korte aankondiging van een zeer merkwaardige geschiedkundige opvatting, bewerkt door een onzer aanzienlijke Hoogduitsche naburen, de eenzijdigheid en bekrompenheid van voorstelling is hier zoo
| |
| |
groot en treffend, dat wij u deze bijdrage tot de hedendaagsche bewerking der geschiedenis niet mogten onthouden - en de taal van den beoordeelaar wiens woorden hier volgen is zoo levend en klemmend en spijkervast, dat hij zich zonder verdere aanbeveling genoegzaam zelf aanbeveelt. - Hij spreke, en sluite tevens deze bijdrage:
‘Toen in de vorige eeuw het geschiedkundig onderzoek en de geschiedkundige wetenschap boven de oude, afgeleefde, oppervlakkig geworden leervormen eene geweldige vlugt begonnen te nemen, die, schoon in onzen tijd met het oog naauwelijks meer te volgen, bij haar zoeken naar volkomenheid zich slechts zag op zijde gestreefd door de hooge vlugt die de natuurkunde en kerkelijke wetenschap en leven namen, zeide een beroemd man, die de teekenen des tijds grondig meende te kennen: ‘Oude luidjes houden zich gaarne bezig met hetgeen hunne personen raakt, (machen gern ihre Personalien), zoodat de ontwaakte lust tot het schrijven der geschiedenis als een teeken moest beschouwd worden, dat de menschheid was verouderd en haar einde voelde naderen. Toen die man bovenstaande opmerking maakte, was er ongetwijfeld reeds onweder genoeg aan de lucht, dat in de Fransche omwenteling losbarstte; een onweder, dat nog niet uitgewoed heeft. Maar onder onweersstormen rijpt het gewas voor den oogst. Ontegenzeggelijk wordt de mensch en de menschheid telken dage iets ouder, en aldus tot den laatsten oogst, die noodzakelijk eenmaal komen moet, nader gebragt; maar uit de velden, die rijp zijn voor den oogst worden weder nieuwe zaadkorrels in de aarde gestrooid, en zoolang de aarde staat zullen immers zaaijing en oogst, koude en hitte, dag en nacht niet ophouden. Daar nu de schoot der aarde ten minste nog zout en steenkolen genoeg bevat, om er nog menige eeuw van te teren, naar de verzekering van onze natuurkundigen, zoo moeten wij nog een geruimen tijd op nieuwe oogsten van oud gewas en op nieuw gewas van oude oogsten hopen, en middelerwijl keuvelen over onze personen en ons geslacht, zoo als dan ook juist het jongste volk uit de wereldgeschiedenis, ik bedoel het Noord-Amerikaansche, in zijnen Bancroft c.s. zich op de krachtigste wijze met deze edele bezigheid van oude lieden onledig houdt. In elk geval mogen wij het in onze nieuwere historische
kunst en wetenschap als een zeker bewijs van vooruitgang beschouwen, dat zij al het individueele der hoofd- en staats-facta uit de versplintering der stoffe, der jaartallen, enkele personen en volkeren tot één afgerond geheel zoekt te brengen en in de geschiedenis het te zamen leven van het geheele geslacht met zijne enkele organische deelen poogt voor te stellen. Terwijl het begrip van het organische, van het levendige, het middelpunt van elken tak der nieuwere wetenschap uitmaakt, terwijl elke moderne wetenschap zich rekenschap van hare betrekking tot het leven tracht te geven, is het niet meer dan regt en pligt dat de geschiedkundige wetenschap uitoefent, wanneer zij inderdaad levensbeschrijving der volkeren en der menschheid - biographie en gros - tracht te worden.
Terwijl zij nu van het opsporen en kenbaar maken der geschiedkundige bronnen en oorkonden af aan, door navorsching van het individueele en de beschrijving van den levensloop en het tijdsgewricht van enkele groote persoonlijkheden en natiën, voortgaande tot de algemeene voorstelling van het geheel
| |
| |
en de verwerking der opeengehoopte bouwstoffen in grootere wereldgeschiedenissen, op grootsche wijze haar doel zoekt te bereiken, is het zoowel behoefte als genot dat nu en dan deze of gene zijn: sta viator! (sta even stil, gij wandelaar!) uitroepe en rekenschap geve van de groote huishouding, waarin duizende krachten werkzaam zijn. Eene schets der gebeurtenissen bij wijze van overzigt, eene zamenvatting der verzamelde lichtstralen, ‘een uittreksel van alle keurige sappen, die door de aderen der wereldgeschiedenis stroomen,’ eene uiteenzetting van alle tot dus ver bespeurbare, diep verborgen draden en van den geheimen zamenhang tusschen het bestier van God en de daden der menschen, eene verwerking der opgedolvene denkensstof moet zoowel voor den man der wetenschap, als voor den man der levenspraktijk belangrijk zijn; nieuwen moed, nieuwe blijdschap, nieuwe middelen en wegen tot het doel dat hem voorzweeft zal hij vinden, en in datgeen, wat hij met moeite verwierf en nu als een zekeren schat bezit, een vasten hefboom grijpen om met zijn onderzoek verder voort te gaan. Wij juichen daarom de pogingen toe, die men in de laatste jaren van verschillend standpunt aangewend heeft, om zulk eene balans op te maken, tot welke taak ter loops gezegd zeker alleen de onbevooroordeelde rigting van eene vrije evangeliesch-protestantsche geloofsbelijdenis blijkt in staat te zijn. Dat die geschiedkundige bewerkingen, welke een overzigt opleveren, en voor welke Dittmar op roemvolle wijze de baan opende, zich over eene meer algemeene belangstelling mogen verblijden, bewijzen de herhaalde uitgaven, die deze werken ten deele reeds beleefd hebben. Wij spreken hier nu zoo dadelijk niet van de boeken dezer soort, welke tot het gebruik op hoogere of lagere scholen bestemd zijn, zoo als: Chr. Hoffman's Grundriss der Weltgeschichte (Stuttgart 1853), O. Lange's Leitfaden zur allgemeinen Geschichte
(2te Aufl. 1852), Chr. Oeser's Kurzer Leitfaden zur allgemeinen Weltgeschichte, (4te Aufl. 1853), van den Leitfaden van den Badenschen Hofraad Dr. Beck (4te Aufl. 1852), maar wij herinneren aan Dr. Arndt's ‘das Bewusstwerden der Menschheit, Entwurf einer Weltgeschichte des Geistes’ (2te Aufl. 1852) en nemen inzonderheid een der nieuwste bewerkingen voor ons, die wij te regt als een eigenlijk gezegd teeken des tijds mogen beschouwen, de specifiek confessionele.
Voor ons ligt de ‘Umriss einer christlichen Weltgeschichte,’ die om den man die er de schrijver van is, en den man aan wien zij toegewijd wordt, reeds dadelijk veler oogen tot zich trekt. De tweede uitgave van dezen Umriss verscheen ten jare 1853 in den boekhandel van het Rauhe Haus, welke steeds zijne ondernemingen op grootere schaal schijnt te willen uitbreiden. - Zij is vervaardigd door den pruissischen Landraad Friedrich von Maltzan, en opgedragen aan Z.M. koning Friedrich Wilhelm IV van Pruissen. Welk een merkwaardig boek! De Inleiding begint met de schepping der Engelen en hunnen val, waarin ook de mensch getrokken wordt. ‘De zamenhang van gebeurtenissen, waarin de (reddende) genade Gods nevens de vrijheid van den mensch op den grooten reistogt naar de eeuwige heerlijkheid het bestuur voert, ziedaar wat geschiedenis is. - Wat de wereld gewoon is geschiedenis te noemen, is niets anders dan een leugen. - Daartoe dient het woord Gods in onzen Bijbel, opdat namelijk de mensch de ware geschiedenis leere
| |
| |
kennen. Volgens dezen splitst zich de wereldgeschiedenis: 1o in de geschiedenis der schepping, 2o der verzoening, 3o der heiliging.’ - Ziedaar wat de schrijver zich voorstelt. Dien ten gevolge bevat het eerste deel van het werk de geschiedenis der schepping op niet meer dan - twee geheele bladen (blz. 1-4) volgens de twee eerste hoofdstukken van Genesis. Ziedaar heerlijke naïveteit en ironie met elkander vereenigd. Terwijl onze nieuwere natuurkundige hofraden, verkondigers van den absoluten geest, op het dorre heideveld hunner theoriën liever met billioenen, dan met millioenen tijden en ruimten om zich heen werpen, terwijl zij de langzame natuur-ontwikkelingen van het tegenwoordige op rekening van den wereldscheppenden geest stellen, ten einde hunne duizenden millioenen hem uit de mouw te kunnen schudden, - maakt zich de Landraad-geschiedschrijver achter zijne groene tafel, van de geheele scheppingsgeschiedenis in een kort protokol van vier zijden lengte af. Dat de zoogenaamde natuurkundige rekenkunde hare rekeningen dikwijls bijster verkeerd opmaakt en nu en dan dom genoeg den regressus in infinitum (terugkeer tot het oneindige) in plaats van de eeuwigheid zelve stelt, zal wel juist zijn, maar in allen gevalle staat het vast, dat er van eene geschiedenis der schepping geene sprake mag zijn, wanneer men geschiedenis voor het ‘naast elkander staan van Gods genade en 's menschen vrijheid’ verklaart! Welk eene monsterachtige dwaasheid! in eene 390 bladzijden bedragende christelijke wereldgeschiedenis het geheele eerste deel uit eene geschiedenis der schepping op twee bladzijden te laten bestaan! Het tweede deel, ‘de geschiedenis der verzoening,’ is een uittreksel uit de Bijbelsche geschiedenis tot op Christus, onder welks derde afdeeling de geschiedenis der
Grieken en Romeinen is ingeschakeld. (Blz. 5-112). Het derde deel levert ons ‘de geschiedenis der heiliging in den heiligen Geest!’ 1ste Onderdeel: ‘hoe bereidt de wereld zich voor, om de wedergeborene menschheid in zich op te nemen? 2de de Germaansche volken vormen christelijke rijken, 3de deze rijken komen tot een inwendig christelijk bestuur, zij worden christelijke staten, 4de de volkeren scheiden zich in hunne verschillende talen. - Tweede afdeeling: de Heer wil als het Woord bij hen woning maken (reformatie); maar zij nemen Hem niet op (de dertigjarige schijnbare geloofsstrijd). - Derde afdeeling: het ongeloof komt aan de heerschappij. De akker wordt bereid voor den mensch der zonde. - Valentijn Löscher, de laatste Lutheraan, sterft 1749; - Frederik de Groote en Voltaire treden op. Vóór, gedurende, en na de Fransche omwenteling zijn er nog tijden der verlenging van Gods genade (ook is er nog ruimte in het boek, om hier de afzonderlijke geschiedenis van Duitschland in te vlechten). Maar de R. Katholieken blijven verstokt; de Grieken blijven verstokt; de Calvinisten zijn in hunnen hoogmoed verstokt; de Unionisten zijn de allerverstoktsten en door toedoen van Hegel tot de ontzettende afgoderij der zelfaanbidding verzonken - Scheibel echter handhaafde de zuiver-apostolische luthersche leer tegenover de unie; hij werd vervolgd, - maar Dr. Huschke te Breslau ging voort op het door hem ingeslagen spoor en de Oud-Luthersche gemeente in Duitschland is nu het Zion, de aanbrengster des heils, het middelpunt van waar alle zegen uitgaat over Europa en de geheele wereld. Om dit volk Gods zullen zich de volken, hetzij als vrienden of als
| |
| |
vijanden, scharen, tot den grooten wereldoorlog; de strijdplaats voor dezen kamp is Europa, de Europesche krisis komt over de volkeren - “en men vergadert hen, en werpt hen in het vuur.” - Dat is nu de “Abriss einer christlichen Weltgeschichte” die zich juist van de schepping der Engelen tot aan het wereldoordeel uitstrekt.’-
Spiritus Asper en Lenis.
|
|