best, in een tijdvak, toen de vereenigde provinciën zich in een hoogst moeijelijken toestand bevonden tegenover 't verdeelde Engeland, waar beide de partijen - de Rondhoofden zoowel als de Kavalieren - de hulp zochten van dezen staat; terwijl de echtgenoote van Karel I zelve zich hier te lande bevond.
Aan dit plan heeft de schrijver zich getrouw gehouden. De geschiedenis en de verdichting loopen nevens elkander voort zonder elkander te raken of te hinderen; men zou kunnen zeggen, de geschiedenis is de lijst, waarin de schilderij der fantazij geplaatst is. Of deze wijze van behandeling echter overal aan te bevelen is zouden wij wel in bedenking willen geven. De lezer wil het liefst de handelende, de hoofdpersonen met de geschiedenis in dadelijke betrekking geplaatst zien, zoodat deze op hen of zij op haar eenigen invloed uitoefenen, iets dat in deze Novelle minder het geval is.
Wij willen daarmede niets afdingen op het werk van den heer Ising zelf. Het verhaal waarmede hij de geschiedenis dier voor ons vaderland moeijelijke tijden heeft doorweven, is allezins belangwekkend. De karakters zijn goed geteekend en goed volgehouden. Wij keuren het echter goed, dat hij voor dat van de markiezin eene fransche vrouw heeft gekozen. Wij gelooven dat er voor zulk eene wraakzucht moeijelijk in ons vaderland eene type te vinden zijn zou.
De stijl is goed, vloeijend en meer Hollandsch dan wij het van sommigen onzer romanciers gewoon zijn. Enkele vlekjes zouden wij kunnen aanwijzen, b.v. blz. 47: ‘Bah,’ kwam de jood, terwijl hij de schouders ophaalde. Dat ‘kwam’ is wel gebruikelijk in onze lagere volkstaal, maar voegt minder in den schrijfstijl. Misschien heeft de schrijver aan het fransche ‘fit le juif’ gedacht, en is het hem zoo uit de pen geslipt. Blz. 52 vonden wij, ‘vroeg de markiezin met beduiding;’ blz. 54, ‘was zij besloten;’ blz. 96, ‘ik zal kort zijn.’ Goed Hollandsch is dat niet. De dialoog is levendig. Op dit punt verdient de schrijver bijzonderen lof.
Wij eindigen dus met dit echt Nederlandsch verhaal aan ons publiek aan te bevelen. Moge dat publiek door de goede ontvangst, die het aan zijn werk laat weêrvaren, den schrijver aanmoedigen, om zijne krachten aan zwaarder taak te beproeven, waartoe het hem aan talent gewis niet ontbreekt.