beschouwd hebben. - Dat we, ofschoon bescheiden, wakker onze inzigten voorstaan - was mijn woord tot partij - zoo lang wij onze gevoelens pogen te handhaven; doch ook niet vergeten om, ten beter overzigt, een hooger standpunt in te nemen. En dan beschouw ik onze gedachtenwisseling, en wilt ge, onzen kamp, als het werken van eene veêr. Gij, meer orthodoxen, zijt de contraherende, de zamentrekkende - wij van de meer liberale rigting zijn de expansive, de uitbreidende kracht. Waart gij er niet geweest, en hadt ge niet als ons tegenwigt gewerkt, dan waren wij welligt zoo ver uitgesprongen, dat wij ons centrum verlaten en ons met onze spankracht in de wijde wereld verloren hadden. Waart gij daarentegen door ons niet wat opgewogen; gij hadt u mogelijk tegen uw middenpunt van symbool en confessie plat en dood gedrukt. Nu is er beweging en leven gebleven, wrijving en vooruitgang gekomen. - Laat ook van de hoogste Waarheid, van de levendige en krachtige, die doordringt tot geest en hart en merg en been, een weinig gelden, wat de Liefde blz. 97 schrijft: - Zoodra de levende Geest zich met de zaak bemoeit, breekt Hij door die banden en snoeren van een dor en levenloos mechanisme heen, en herstelt zich in zijne vrije bewegingen, door al datgene wat niet tot de hoofdzaak behoort, los en veranderlijk te maken, enz. Men zie het geheel, waarlijk flink redebeleid daar! Wij vroegen daarbij onwillekeurig, hoe iemand, die ten aanzien van Gods openbaring in de Schrift zoo onbekrompen begrippen voedde, ten opzigte van het menschenwerk, daarop gebouwd, een werk, waaronder hout en hooi en stoppel loopt, zooveel minder vrijgevig kon denken?
Immers, welk eene partijdigheid, welke overdrijving, hoe hard oordeel over den grooten hoop (blz. 3) en over enkele dwal...... Mogt de heer de Liefde c.s. leeren zeggen ‘andersdenkenden!’ - Al was er waarheid in zijne grieven, dan is deze nog niet de toon waarop zij moest worden gezegd, noch van den meer verstandigen, noch van den christelijk-zedelijken kant. Wij erkennen gaarne, dat er aan onzen tijd nog veel verkeerds kleeft; maar hoe vurig wij wenschen dat echte christenzin triumfere, wij voelen ons, de hand op het hart leggende, niet de mannen, die regt hebben om daarover zoo het anathema uit te roepen. Dat is de hardheid niet van de liefde, maar van den heer de Liefde. Nous avons tous un compte à rendre. Hoe nader men het verleden leert kennen, te helderder ziet men in, dat het woord van den Prediker: - ‘Zegt niet, dat de vorige dagen beter waren dan deze, want gij spreekt dat niet wijsselijk’ - nog te stade komt.
En die uit de hoogte verwerpende hardheid deed ons ook zeer in het tweede hierboven aangekondigde stukje, een repliek op een ander, dat ons niet bekend is, en dat wij om die reden pro memoria vermelden. Aan de praedestinatie is nog wel eene andere zijde te vinden, waardoor zij meer met de menschelijke vrijheid en de verantwoordelijkheid voor onze daden in overeenstemming is te brengen, dan door de aanneming van twee wilskrachten in God, die door ϑελημα en βουλημα zouden worden uitgedrukt, zoo als partij van de Liefde deed, en ook nog eene wat nadere overeenstemming, dan waartoe de heer de Liefde het bragt. Het zou ons niet verwonderen, indien er zelfs velen van zijne kleur maar weinig vrede hadden met zijne verklaring van de uitverkorenen,