| |
| |
| |
Godgeleerdheid. - Wijsbegeerte. - Staatkunde. - Opvoeding en onderwijs.
Vrijheid die banden afwerpt - die op lossere schroeven stelt - die bandeloosheid wordt - die staat in Christus.
Wat dunkt u van de ijveraars voor de formulieren van eenigheid? enz., door Dr. A.W. van Campen. Medemblik, K.H. Idema. 1854.
Het Vraagstuk der Inspiratie en de genetische ontwikkeling daarvan. Uit het Fransch [van Edm. Scherer], door Dr. S.A.J. de Ruever Groneman. 's Hertogenbosch, Gebr. Muller. 1854.
Licht- en Schaduwbeelden uit de binnenlanden van Java enz., door de Gebr. Dag en Nacht. No 1. Leiden, Jac. Hazenberg, Cz. 1854.
Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde, en in eeuwigheid. Feestrede bij het 250 jarig bestaan der Evang. Luth. Gemeente te Rotterdam, 11 Junij 1854, door J.C. Schultz Jacobi. Te Rotterdam, bij K. Loos.
‘Vrijheid’ stelden wij aan het hoofd dezes, en noemden daarmede iets, wat, volgens een godgeleerde van vóór twee honderd jaren, ‘een begeerd goed is voor alle genereuse gemoederen.’ - Zij is ons licht en lucht voor den menschelijken geest, welks voedsel waarheid is - licht en lucht voor dien geest, ook binnen de perken hem door zijn menschelijk standpunt, door hooger gezag en regten van God en anderen, door aard en magt van dingen en omstandigheden afgebakend. Zóó in het burgerlijke, zóó op eigenlijk geestelijk gebied en ten aanzien van het hoogste goed en van onze beste have.
Dat men in verschillende tijden op onderscheiden punten die vrijheid heeft willen beperken, naauwer dan men, altijd met de bovenvermelde restrictieën moest, dat er zijn in de christelijke kerk, ook in de protestantsche, die dit nog willen, het is bekend. Zorgvuldig trachten velen het confessioneele rasterwerk van symbool en confessie in stand te houden en te herstellen, grieven inbrengend tegen inbreuk of ontsnapping door schade of
| |
| |
schending, die in hunne schatting schennis mag heeten. Was nu het gebied des geloofs in Christus van den aanvang af zulk een door het hoogste gezag streng bepaalde en ingedeelde grond, dan mogt men het goed regt der voorstanders van dat gevoelen a priori erkennen, al waren en zijn zij het ook oneens aangaande de preciese punten, waarover de lijn van in- en uitsluiting moet worden getrokken. - De schriften der apostelen, ja onderscheidene schriften en plaatsen daarin van dezelfde apostelen, gelijk van de oudste kerkvaders, dragen getuigenis van eene vrijere behandeling van het leerbegrip, dan waarvoor men later ruimte liet. Men denke aan Neanders Gesch. der Pflanzung und Leitung der Kirche! - Nu mogt nadere bepaling in dezen ontwikkeling, en eensdeels noodzakelijke ontwikkeling kunnen heeten van de Christelijke geloofsbegrippen, orde in de punten des geloofs mogt een eisch wezen van den menschelijken geest, gelijk deze mede vordert, dat er tusschen de onderscheidene stellingen geen tegenspraak besta [analogia fidei], men mogt trachten om het een en ander daar te stellen; - zoo zeker onze redelijke aanleg zulk eene systematische behandeling vordert van de waarheden der godsdienst en deze daardoor eerst theologie wordt, even zeker zal men wel van die theologie geen perfect systeem vormen, omdat het aan toereikende stof daartoe ontbreekt, en uit hoofde onze wetenschap van het goddelijke noodzakelijk eene menschelijke en daarmede onvolkomene, gebrekkige blijft.
Maar juist wijl men dit uit het oog verloor en niet indachtig bleef, dat zelfs een apostel sprak: ‘wij kennen ten deele,’ en ook hij daarnaar ‘nog joeg,’ wijl men verder ging in de bepaling dan het vasthouden aan enkele hoofdwaarheden, die grond en zuil en sluitsteen zijn aan den tempel der christelijke waarheid, zien wij in de dogmatiek, en althans gelijk die vreemde bestanddeelen daarbij aanbragt, eene soort van zondeval des reinen, eenvoudigen geloofs, dat gelukkig was en had kunnen zijn bij wat men, smalend genoeg, zijne onnoozelheid noemde. - Daarmede kwam men op vragen, die men mogelijk, gelijk wij 't ergens lazen, het best zou hebben beantwoord met te zeggen, ‘dat men die niet doen moest,’ maar ook op vragen, waarvoor het antwoord gezocht, op wanklanken die opgelost, op strijd die tot vrede gevoerd moest worden. Wij zeggen dit geenszins als eene onbepaalde grieve tegen de mannen die den weg daartoe baanden en gingen; het zou miskenning van dezen, wrevel tegen het Godsbestuur zijn. - Het lag gedeeltelijk in den aard van menschen en dingen. Paulus b.v. moest dogmatiseren, moest zich dialecticus en schriftgeleerde toonen, van rabbinische wetenschap niet vreemd, om wijsgeeren en schriftgeleerden, om wie zich rabbi lieten noemen te wederleggen of te winnen; maar dit eenigermate gelijk de commissaris van policie, of de menschenvriend die komt om te behouden, bezoek en verblijf in de woningen der slechtheid en des verderfs niet schuwt. Maar noode zal men zelfs van dien jonger eene plaats kunnen bijbrengen, waar hij in dat subtiele de christelijke waarheid en de christelijke kennis stelt, terwijl men er verscheidene zou kunnen citeeren, waar hij het daarin geenszins wil zien en zoeken. - Later had daaromtrent groote ommekeer plaats, en door eeuwen heen vond men stoffe om in dit opzigt, bij terugblik
| |
| |
op den vroegeren eenvoud en onschuld, een weemoedig ‘Wie ganz anders war es da’ te klagen. Nu mogen wij strijd en twist betreuren, die zooveel verwijdering en haat baarde, die hoofden warm en harten koud maakte, die vaak ten prijs van kostbaar bloed werd gevoerd, die het levend Evangelie ten lijk maakte en als cadaver behandelde, dat onder galvanische bewerking slechts flaauwen zweem van leven vertoonde, die duizenden denkers korter of langer op hunne gemoedsrust kwam te staan, anderen met weerzin tegen godsdienst en christendom vervulde en het ongeloof in de hand werkte; wij hopen dat ook in dezen de uitkomst zal wezen wat de oudere Fichte voor de menschheid wachtte, en dat uit strijd en twijfel zich een toestand zal ontwikkelen, die, heilvoller en meer verzekerd dan de vroegere onschuld, een beter paradijs mag heeten dan wat aanvankelijk den mensch was geopend, een paradijs waartoe hij zich met - en onder God den toegang moet banen, geleid door Jezus Christus, die de weg, de waarheid en het leven is.
Maar voor als nog, welke verschillende paden zien wij ingeslagen! Welke menigte van rigtingen! In die rigtingen welke partijen! Bij die partijen, welke onderlinge afwijking in meeningen en gevoelens! - Welk verschil alzoo, onvereenigbaar immers! Slechts één hunner toch kan de waarheid hebben, gelijk er onder vele hoekige, scheeve, kromme, maar één regte lijn is, die bij afwijking ophoudt de regte lijn te wezen. Dit is de meening van hen, die voorstanders zijn van de formulieren, die eenheid, volstrekte eenheid willen van meening en zienswijze in dat wat bij de kerk werd bepaald. Immers, dat wij zouden willen aannemen, dat zulks louter de leereenheid zou gelden; het is ons te subtiel, te oneerlijk - omdat wij niet begrijpen hoe daarbij de waarheid tot haar regt komen, de opregtheid gehuldigd worden kan. Zoo wordt de gelatene vrijheid ook eene zoodanige als, volgens Möhler, de Roomsche kerk den denkenden onderzoekers gunt, die vrijelijk plaatsen des Bijbels mogen behandelen, authentie en integriteit bespreken, derzelver zin zus of zoo bepalen, maar die desniettemin, waar het aankomt op het leerstuk daarop gebouwd, gehouden zijn om de leer der kerk te huldigen. - Eene vrolijke, olijke operatie, welke wij aldus zouden formuleren: - Tel op 6 en 5, en 3 en 2? - Zestien. - Goed zoo! Edoch die zes moet acht zijn, en die drie wordt zeven. - Dan wordt de som twee en twintig. - Niet alzoo! Het blijft zestien; en anders straf, en in den hoek! Maar.... - Geen maren! Ik weet het beter en moet het beter weten dan gij. Geen enkel woord meer! In het boekje der oplossingen, dat wij overlevering noemen, staat het ook.
Om deze en soortgelijke of andere redenen heeft Dr. van Campen, onzes inziens wel driemaal te regt, het zoeken van zoodanige eenheid eene chimère genoemd, althans wanneer men niet alle wezenlijke vrijheid van denken, of liever van spreken [de occultis non judicat ecclesia] en vruchtbare ontwikkeling verbiedt, gelijk Rome werkelijk doet, terwijl de voorstanders der formulieren, met tamelijk krasse inconsequentie, die vrijheid nog wat meer willen laten. Men zie blz. 22 en 23. Immers zij verdedigen het regt van onderzoek ook des woords tegen Rome; doch als men daarvan gebruik maakt, heet het bij hen: - ‘uít de kerk! - Dat exclusieve is
| |
| |
evenwel, bij den gemoedelijk orthodoxe althans, minder een gezocht en gewild iets, dan wel een noodzakelijk gevolg van hun systeem. - Daarom klonken ons, mogen wij ook dat beginsel afkeuren, sommige beschuldigingen tegen de voorstanders der formulieren ingebragt, b.v. blz. 15, wel wat hard, al kunnen zij ook van enkele fijnere politici onder hen gelden. In de daaropvolgende argumentatie, blz. 17, loopt de heer van Campen zichzelf mogelijk wat voorbij. Een genootschap toch dat zichzelf wetten stelt, zoo als die voortvloeijen uit - en strooken met het doel wat het beoogt en voor eigen getrokken kring beoogt, is niet op één lijn te stellen met het positive Christendom. Ook tegen de argumentatie op blz. 20 en 23, ‘dat de orthodoxen zoowel den Bijbel als den Heer der gemeente wantrouwen,’ zouden dezen nog al iets kunnen aanvoeren. Zij zouden zich op hun standpunt daarop kunnen beroepen, dat zij in de formulieren louter de christelijke hoofdwaarheden vinden, slechts in orde gesteld en eenigermate ontwikkeld. Zij zouden wederkeerig kunnen vragen: waarom men dan nog leeraars wil gevormd en aangesteld hebben. Beter argument in ons oog is gevoerd, waar de geachteschrijver zegt, dat de voorstanders der formulieren van eenigheid toonen, dat zij noch het doel van Jezus' komst, noch het wezen van het Christelijk geloof begrijpen, al zondert hij ook hier en daar christelijke leer en leven wat kras van elkander af. Onze beschouwing onderscheide ze, in de realiteit zijn zij niet zoo afgezonderd; in hunne werking zijn zij het wel slechts dáár, waar wij eenige dier vermogens uitsluitend in het werk stellen, of een daarvan geheel op den voorgrond treedt. Geest, gemoed, wandel liggen anders niet zoo te eenenmale uit een, - dat is eene vrij eenvoudige toch niet altijd in het oog gehouden waarheid. - Wat men vermogens van den geest, verstand, oordeel, verbeeldingskracht, wat men zijden aan ons karakter noemt, gemoed, wil, het een en
ander zijn nog minder af te zonderen dan de onderscheidene vakken van de machine, welke men bezigde om den Theemstunnel te maken. Er moge nú in het ééne - dán in het andere vak meer bepaald worden gewerkt en dit daarmede vooruitgebragt; men kan niet daarin - alleen arbeiden, zonder ook de andere te doen vorderen en langzamerhand het groote raam, d.i. de geheele persoonlijkheid des menschen voort te schuiven. Ons inzigt in en meening aangaande de waarheden des Christendoms, en dit tot in allerlei subtiliteiten, is verre van zoo álles te wezen, als de orthodoxen meenden en meenen. Evenwel zijn die meeningen, vooral wat de hóófdwaarheden aangaat, niet van zoo te eenemale ondergeschikt belang, als sommige voorstanders van eene vrijere of ook meer gemoedelijke rigting en indifferentisten vooronderstelden. - Op blz. 12 en 13 is van de voorstanders der formulieren in het algemeen gesproken op een toon, die ons deed wenschen, dat de schrijver had in het oog gehouden, wat hijzelf zegt op blz. 19. - Over het geheel mag van den strijd over geloof en geloofspunten nog wel gelden het woord van Lichtenberg: - ‘Ihr glaubt, Ihr habt die Stärke eurer überzeugung den Argumenten zu verdanken. Ihr irrt, sonnst müsste jeder der sie hört davon so gut überzeugt sein wie Ihr.’
Wij willen daarmede nog niet zeggen, dat alles louter aan ieder mensch en diens willekeur is overgelaten, en dat ons niets zou zijn gegeven, waarop wij als op vasten bodem den voet kunnen
| |
| |
zetten. - In onzen subjectieven menschelijken aanleg en de verhouding van deze tot de objectieve waarheid in de openbaring ligt een grond, kan althans een grond liggen tot geloof. - Men versta ons wèl; wanneer wij subjectief zeggen, is dit nog iets anders dan individueel. - In enkele individus kan de behoefte aan - en het orgaan voor het hoogere, voor de gemeenschap met het goddelijke, verloren gegaan althans onderdrukt wezen, even als wij ten opzigte der werkingen van de zintuigen onvermogenden of verminkten hebben, terwijl in den naar gewonen maatstaf gezonden mensch dat orgaan aanwezig is en de behoefte om te werken doet gevoelen. - Zoo moge de blinde door het licht niet worden aangedaan; voor den mensch met gezonde oogen is het zien eene behoefte, zijn oog is voor het licht, hij erkent het licht als voor zijn oog gemaakt [testimonium spiritus S]. Den kranken, den verwenden zij de eenvoudige spijs een walg en niet aantrekkelijk; in den gezonde is de honger, die ons instinctmatig voedsel doet verlangen en daarin bevrediging vindt, terwijl de gevolgen, verzadiging, verkwikking, versterking, daarop het zegel drukken der bevestiging, - dit alles te meer en te sterker, naarmate mensch en voedsel meer normaal zijn. In de keuken wordt veel spijs door bijvoeging van het heterogene, vaak ongenietbare, ongezonde, voor den verwende smakelijker, maar niet waarlijk geschikter en heilzamer gemaakt. - In gelijke verhouding als het hierboven aangevoerde staan godsdienstzin, openbaring, kerkleer en dogmatiek tot elkander, en niets thut mehr Noth, dan dat men het simplex sigillum veri indachtig wordt, en de trübe Wust van dogmatische spitsvindigheid, eenzijdige overdrijving en onzin laat varen, waarin scherpziende blinden te allen tijde de evangeliesche waarheid hebben gezocht, en dat het christelijk geloof uit dat diensthuis uittrekt en het stof van de voeten schudt.
Daarheen wil ook Edm. Scherer, gelijk mede blijkt uit het boven aangekondigd stukje, hoezeer hij ten opzigte van de tegenstelling van Geest en Schrift wat verder gaat dan wij en velen met ons, die het ‘in de Schrift Jezus Christus, en met - en in Hem de eenige, eeuwige waarheid’ vasthouden, zij ook aan den christelijken geest hier loutering, daar ontwikkeling overgelaten, en al denken wij niet aan letterlijke inspiratie van wat historisch moest worden geweten en van mantel en perkamenten. - Hij gaat evenwel bij voorstelling en betoog te werk op wel wat Duitsch afgetrokkene wijze. 't Is ons anders steeds een aangenaam verschijnsel op het gebied der wetenschap, als wij zien dat de Franschen, of die zich van hunne taal bedienen, allengskens meer bekend en vertrouwd zich toonen met wat onze Germaansche broeders in theologie en philosophie goeds hebben gepraesteerd, mogen die ideeën en dezer formuleering nu en dan iets hebben van een nieuw pak kleêren, dat eerst nog wat vreemd staat en een vertoon van onbeholpenheid geeft. - Hier en daar kwam de vertaling ons wat gewrongen voor, misschien wat al te getrouw. Indien ergens, dan bij werken van deze soort gelooven wij, dat eene vrijere bewerking de voorkeur verdient boven de woordelijke overbrenging.
Mag nu Scherer in het oog van onze maar wat regtzinnige godgeleerden reeds tamelijk een Uranus of Neptunus wezen, die aan de bijna uiterste grens staat van het zonnestelsel der revolutie; - verre daar buiten en komeetachtig, met ver- | |
| |
nieling dreigend zoo veel hij daar binnen komt, mag hun de schrijver der Licht- en Schaduwbeelden e.z.v. voorkomen. - Hier is miskenning van de Openbaring in Jezus Christus, strijd tegen haar - ach! misschien meer tegen dat, wat menschen van het Christendom en van die Openbaring maakten. - Eene fraaije beschrijving van eene streek op Java, het eiland waarvan een vriend ons vóór jaren schreef: - ‘Het land is heerlijk, goddelijk de natuur, maar de mensch bederft alles’ opent het tooneel, om ons daar weldra den inlander als natuurmensch te toonen, waartegen in het oog van broeder Dag de Christenen ongunstig genoeg afsteken. Wij erkennen in zijne schets van die Christenen, bl. 13, met schaamte en spijt veel waars. Doch dit is niet aan het Christendom per se, maar aan de verkeerde rigtingen te wijten, door menschen daaraan gegeven. Die maakten het bijna heilloos, vaak een tijdelijken geesel schier voor Christenen en nietchristenen. - Daarentegen vergeet broeder Dag, wat het te weeg bragt en uitwerkte dáár, waar het maar eenigermate in zijn' aard en strekking werd erkend en nageleefd. Hij vergeet in welke wereld het werd ingevoerd. Hij verwijt aan het Christendom, dat het de wetenschap in den weg stond, omdat het geloof aan wonderen vraagt, terwijl hij aan de zedelijke zijde dier instelling Gods, aan zijne moraal, maar weinig geregtigheid, liever dadelijk onregt laat wedervaren. Voor ons is het de leidsvrouw tot de hoogste, zuiverste moraliteit, en deze in ootmoed betracht, terwijl niets meer dan het Christendom aan wetenschap en kunst eene moreele strekking heeft gegeven en aan deze den eisch gedaan van zedelijken ernst. Op blz. 18 ontmoeten wij
eene voorstelling van de leer der verzoening, waartegen wij zouden aanvoeren wat wij vroeger tegen andere misduiding van dat leerstuk inbragten. - ‘Zoo moet men God niet, zoo Christus niet, zoo den mensch niet, de zonde niet, en daarmede de verzoening niet beschouwen.’ - Doch genoeg! over het algemeen verheffen de voorstellingen des schrijvers aangaande de evangeliesche waarheden zich niet boven het platte, botte rationalisme van wijlen een Bahrdt, Venturini enz. - Eigenlijk zou men dit werk, zoo ver wij op de eerste aflevering kunnen afgaan, in zijne hoofdstrekking zóó kunnen karakteriseren, dat het is alsof ik op eene carricatuur van des schrijvers gelaat vinnig schimpte en daarmede moedwillig spotte. Als ik mij regt had uitgesloofd, mijn vernuft gespitst en getoond, had de man niets anders noch meer te doen dan voor den dag te komen en eenvoudig te zeggen: - ‘Man, zoo ben ik niet, en zie ik er immers volstrekt niet uit.’
Toch is er voor ons, in zoo verre wij ons dikwerf van Christus' geest vreemd betoonen, voor bekrompene knechten der letter, voor onverdraagzame uitsluiters uit deze eerste aflevering, en misschien uit volgende, les en leer te trekken. Bij ons, bij dezen ligt eene vruchtbare oorzaak dat het Christendomzelf wordt miskend en gelasterd bij die buiten zijn, al loopt er onder hunne bezwaren overdrijving en eenzijdigheid. - Wij durven den schrijver der Licht- en Schaduwbeelden gerust aanprijzen, dat hij betere pleitvoerders voor de godsdienst en hare waarheid raadplege dan die hij schijnt te kennen; wij wenschen hem toe dat hij met nog wat echtere navolgers van onzen Heer in aanraking kome dan die hij tot hiertoe heeft ontmoet, maar dat hij ook dan indachtig blijve, dat de beste den schat
| |
| |
draagt in aarden vat. Wij vertrouwen dat hij daardoor van menig vooroordeel terugkomen, menig oordeel verzachten zal. - Neen! het Christendom is goddelijk en tevens de hoogste humaniteit. Maar juist omdat het dit is, kon daaraan zoo veel gruwels, zoo veel onheiligs worden gepleegd. Op het reinste kunnen de meestafstekende smetten worden gewreven. Wat laag staat kan niet diep worden neêrgetrokken. Slechts het heilige kan worden ontwijd. - Doch ook behoeft het rijk dat niet met uiterlijke vertooning komt, met de waarheid welke het brengt, met de reinheid welke het leert, met den adel waartoe het verheft, net den vrede dien het sticht, slechts te worden gezien en vooral betrokken en bewoond, om zeker eene gunstiger beoordeeling te vinden, dan die de schrijver daarover velt op blz. 50. - Maar om het te brengen, te vestigen, zouden wij in de eerste plaats vragen: geef geen dorre dogmatiek, geen godgeleerdheid, waarop wij in verhouding tot de eenvoudige geloofswaarheden van het Evangelie in den volsten nadruk Göthes woord toepasselijk rekenen:
- ‘Ein Kerl, der speculirt,
Ist wie ein Thier auf dürrer Heide
Von einem bösen Geist im Kreis herum geführt,
Und rings umher liegt schöne grüne Weide.’
Dáár is het gebied van den strijd, de afhelling naar den twijfel, de deur tot het ongeloof, de weg naar den geestelijken en zedelijken dood.
Maar kán het zoo ooit komen? Durven wij eene betere rigting, eene schoonere uitkomst verwachten? - Waarachtig! - Er wordt op gewerkt, van alle zijden gewerkt. In alle kerkgenootschappen vindt men mannen, die muren van afscheiding in den tempel des Christendoms sloopen, die donkere hoeken doorbreken, dat het licht daarin strale en veel verborgen schoons aan den dag komt, terwijl men het gebrekkige ontdekt en uit den weg ruimt, het zwakke, waarop de tegenstanders beuken die het werk der vernieling drijven, versterkt. Frissche lucht stroomt, waar vroeger dompige dofheid heerschte, moge er ook hier en daar menschelijks onder loopen en de meer verlichten, verdraagzamen soms verraden dat hun nog iets van den ouden zuurdeesem aankleeft. Van dit laatste vrij en een waar voorstander van de schoonere rigting, een waardig navolger van het betere in Luther, dat dezen man Gods deed spreken: - ‘Was ist die Religion? Ich weiss keine Antwort, denn das rechte Leben mit Gott’ - toont zich de heer Schultz Jacobi in zijne Feestrede, die de kalme klaarheid ademt, welke het niet aan warmte ontbreekt, die zoo veel wat wij van zijne hand ontvingen onderscheidt. - Een welgekozen tekst, en die flink behandeld! Echt bijbelsch; over veel lagers heenziende en toch het bijzondere van dat feest zijne regten gunnend, den vorscher in de geschiedenis van zijn genootschap waardig; uit het verledene licht halend over en voor het tegenwoordige, eene betere toekomst belovend en voorbereidend - in alles Christus, den levenden, krachtigen. Dezen der gemeente, die gemeente Hem aan het hart gelegd! - In Hem staande, in Hem de vrijheid zoekend, vindend. - Wij hebben bewonderd en zijn gesticht geworden. - Mogen anderen aanmerkingen maken; wij danken.
Levendig herinnerde ons deze feestrede een woord van Zimmermann, den redacteur der Allgem. Kirchen-Zeitung, dat wij vóór jaren lazen, dat wij onzen lezers gaarne mededeelen. - Ernst steht - zegt hij - die Evang. Protes-
| |
| |
tantische Kirche da, aber ohne Zwangmittel, ohne Bann und Fluch, hinweisend nur auf die Tafeln des göttlichen Gesetzes (?); - fest steht Sie da, aber nicht in starrer Unbeweglichkeit, immer, auch unter Kampf von innen und aussen sich fortbildend und erneuend; - ein alter und ehrwürdiger Bau steht Sie da, aber nicht veraltet und verfallen; - im Schmucke der Wissenschaft steht Sie da und von grossen Erinnerungen umgeben.
chonia.
|
|