| |
| |
| |
Frederika Bremer in de nieuwe wereld.
De Nieuwe Wereld (Homes of the New World), naar Frederika Bremer, door S.J.v.d. Bergh, 2 deelen. Kruseman, Haarlem.
Eene romancière op reis.
't Is even billijk, als wenschelijk, dat al de vrouwen nu en dan reizen, en de wereld, die buiten den kelder, keuken en zolder ligt, mede beschouwen; niet alleen opdat de heeren der schepping reisgezellinnen zullen hebben, die hun - het leven veraangenamen, het in- en uitpakken gemakkelijk maken, en meer onderhoudend zijn, dan de betaalde reisknecht - neen! ten beste der waarde vrouwen zelve, wier gewone zedelijke, wetenschappelijke gezigteinder, altijd voor groote verruiming vatbaar is. Immers als de mannen en jongelingen door het reizen wat meer worden ontwikkeld naar den geest, naar houding, manieren en voorkomen - opgeknapt, en meer presentabel in de goede ‘groote wereld,’ dan zal ook hetzelfde uitwerksel zekerlijk bij de dochteren Eva's moeten worden waargenomen. - Daarom openbaart zich de menschlievendheid en lankmoedigheid der vaders, echtgenooten en broeders ook daarin, dat de vrouwtjes mede op reis gaan, en het uitstapje, in groote mate, meer opwekkend maken. - Daarom wemelen de stoombooten, de spoortreinen, de hôtels - de bergen en dalen, de Alpen en het Hartzgebergte - van dames, jonge en oude, die het voorregt genieten, van de wereld te zien, en tevens ('t is voor haar niet zoo geheel onverschillig) door de wereld gezien te worden, volgens de reeds overbekende spreuk van Ovidius:
Spectatum veniunt, veniunt spectentur ut ipsae;
eene opmerking, die niet slechts den ouden, romeinschen Circus, maar het eigenaardige reisleven, reiskostuum ook - - der hedendaagsche vrouwen en dames geldt, zelfs der nederlandsche. - Als er nu onder de duizend en ééne, die reizen, eene Donna gevonden wordt, die niet slechts verschijnt onder de vreemden om te zien en gezien te worden, om aan de tables d'hôte het allerfraaiste toilet te produceren, om het mannelijk reisgezelschap te releveren - maar als er ééne is, die beschrijft, die als auteur-reizende optreedt, en het waagt, in ongehoorde stoutmoedigheid, om hare beschouwingen en bevindingen door den druk kenbaar te maken - dan wordt de zaak van een anderen, meer ernstigen, somtijds bedenkelijken aard; - want daar de vrouwen, in al wat zij doen of laten, iets eigenaardigs vertoonen, b.v. in het loopen, lagchen, spreken, of praten, zelfs in het zwijgen of beknorren - zoo is het uitgemaakt, dat ook de reisbeschrijvingen der vrouwen op eenigzins andere leest zullen geschoeid zijn, dan die der mannen-schrijvers: gebreveteerde en geoctrooijeerde, al en
| |
| |
niet galvanische menschen - pennehouders en -pennevoerders ex professo. - Dáár verwachten wij het genre féminin, zachte, verstandige, menschelijke, vriendelijke opmerkingen, - bovenal den boven- en grondtoon des gevoels, het element der vrouw, zoo als het water voor den visch, en de lucht voor den vogel. - Wij eischen dat de vrouw, in al wat zij verrigt, ook waar zij inderdaad aan het ‘schrijven’ gaat, zich niet verloochene - toch om 's hemels wil den geleerden en scherp bij den wind opzeilenden man niet naäapt, of met groote inspanning, als van tak tot tak naklimt, om hem, uit benaauwdheid, bij de beenen te grijpen, en, als ze niet hooger kan, door den heer, en meester, en vriend, naar boven wordt opgetrokken - waar zij eigenlijk niet behoort. Vrouwelijke auteurs moeten wel wikken en wegen wat ze beginnen, waar zij zich, met de pen in de hand, voor den schrijflessenaar, au niveau met de mannen plaatsen, en in het publiek verschijnen - niet om gezien en gecomplimenteerd, of geëngageerd, of weder ge-dé-engageerd te worden, maar opdat men haar ('t is een vreesselijk woord -) opdat men haar -: leze en beoordeele, naar tittel en jota, naar stijl en taal, begrip, voorstelling, opvatting - enz. - enz. - enz. - enz. -
Alzoo is het eene eigenaardige eigenaardigheid, als beroemde, geleerde (?) scherpzinnige vrouwen almede met reisberigten optreden, en hare impressions de voyage der lezende wereld aanbieden. - Wij gelooven, dat het haar, over het algemeen, nog al wèl van de hand gaat, bovenal waar zij de tafereelen der werkelijkheid teruggeven, en een zeer goed en batig gebruik maken van de onschatbare, per excellentiam, bij uitnemendheid der vrouwen verleende gave van opmerking, onbetwistbaar eene gave der Voorzienigheid, welke zij in veel hoogere mate hebben ontvangen, dan de mannen, - de welbekende en zoo dikwerf aangevallene ‘nieuwsgierigheid’ der vrouwen, vormt haar inzonderheid tot voortreffelijke reisbeschrijfsters. - Zij zien meer en beter, juister en spoediger dan de mannen, die meermalen met hunne eigene Lord- of the creations - grootheid coquetteren, en als would-be geniën eene misselijke figuur maken. - Nu bestaat er eene bijzondere soort van auteurs, bij het geslacht ‘nommer twee naar Genesis in den menschen-catalogus,’ welke niet geheel ten onregte als de thans heerschende praedominante toon vernomen en gewaardeerd wordt - de zoogenaamde romancières, waarvoor ons plat burgerlijk, inheemsch woord ‘romanschrijfsters’ niet welluidend genoeg klinkt, evenzoo als men in de groote modewinkels, waar de vrouwen heerschen, liever het woord ‘Dame’ gebruikt, dan ‘Mevrouw of Jufvrouw.’ - Eene romancière behoort onder die gevierde personen, welke het geschiedkundig of verdicht verhaal weten zamen te stellen, uit te geven, en zich sterk genoeg gevoelen, in het groote auteursgilde te worden opgenomen. - Zoo als elke goede tafel een hoofdschotel kent, zoo kent thans bijna ieder land ééne, dikwijls meer dan ééne romancière, en laat zich dáár te regt iets en veel op voorstaan. - De
fashionables, de dandy's, de gentlemen onder de volken: Engeland, Frankrijk, Duitschland, Amerika - en ook ons goed en braaf Nederland, toonen hier den cijns- | |
| |
penning der cultuur. - Eene geleerde en schrijvers-wereld, zonder ééne of meer romancières, is evenmin denkbaar, als een detachement of bataillon, zonder serjant of luitenant, al wordt er alleenlijk - de militaire dienst der schoone en fraaije kunsten ‘schutterlijk’ waargenomen. - Ook het barre noorden heeft zijn tribuut geleverd, en Frederika Bremer staat tamelijk hoog op de ladder, is ook ten onzent bekend, gelezen, bemind, herdrukt, en heeft teregt haren roem nog niet - overleefd. - Hoewel wij haar niet bepaaldelijk onder de romancières, in den gewonen zin des woords, mogen rangschikken, die in de oude en nieuwe heiligdommen en katakomben der geschiedenis nederdalen, of even als de duikers op den bodem der zee, telkens nieuwe parelen opvisschen, wanneer de schelpen niet al te vast gesloten zijn; - hoewel Bremer zich, bij voorkeur, in hare geschriften, in de werkelijkheid, die haar omgeeft, beweegt, en ons zeer aanlokkelijke tafereelen van haar tijd en haar land heeft aangeboden - zoo is het desalniettemin van zulk eene auteur te verwachten, dat zij den eigenaardigen stempel van haar vernuft, de straalbrekingen van haar genie, bovenal de onschatbare gave der Voorzienigheid - der vrouwen geschonken - de opmerking - wel en deugdelijk zal gebruikt hebben, op reis zijnde. - 't Is niet te ontkennen, dat onze goede en waardige Frederika hier ‘verplant’ is geworden; zij stond, eene reisbeschrijving mededeelende en opstellende, niet meer te midden der zelf geschapene en denkbeeldig gevormde helden en heldinnen; zij kon het nationaal Skandinavisch karakter niet gieten en modelleren in verschillende typen, die haar het beste toeschenen: - zij was verplant en overgeschept in de werkelijkheid; zij moest teruggeven, wat zij zag en hoorde; zag en hoorde
niet met de romantische dichtende fantazy, maar met de beide oogen en beide ooren. - Zij is daardoor eenigzins uit haar centrum gerukt, en wordt ('t is maar een klein en zeer vergeeflijk vrouwelijk onheil, dat haar is overgekomen) dikwerf tot haarzelve, als tot een groot centrum van eer en lof en prijs teruggebragt; - zij moest de natuur en den mensch, zoo als deze zich in de werkelijkheid positief openbaren, op hare bladeren doen herleven. - Haar poëtische geest moest een weinig strijden, worstelen met het proza der waarheid. - Wat ons betreft, gaarne leggen wij de getuigenis af, dat de Zweedsche touriste zich ook hier op eene uitmuntende wijze van hare taak heeft gekweten, en met evenveel naïveteit, en vernuft, en scherpziende opmerking, natuur- en menschen-tafereelen uit de nieuwe wereld teruggeeft, als zij de huiselijke, burgerlijke schilderstukken, tableaux de genre uit haren kring, der lezende wereld aanbood. - Zij bezit het voorregt om de gave van haren genius niet te verloochenen, waar zij zich geplaatst bevindt naast en nevens Lady Montague, Ida Kohl, Miss of Lady Trollope, Harriet Beecher, of wie er meer zijn, die, in japon en shawl gehuld, de landen doorkruisten, en als vrouwelijke Ulyssessen ‘vele steden en menschen hebben gezien’ - en later - à tête reposée - beschreven.
| |
De nieuwe wereld.
Hoogst opmerkenswaardig is het verschijnsel, om eene geestrijke, gevoelvolle, opmerkzame vrouw, van de ‘prima suerte,’ uit Zweden naar de nieuwe wereld te zien stevenen, en daar, gedurende meer dan een jaar, overal
| |
| |
heen trekken, naar het noorden en westen, van land tot land, van stad tot stad, op wagens en schuiten, op stoombooten en spoorwegen, altoos voort, van New-York, links en regts, omhoog en omlaag, naar Cuba, naar het verre westen, ja overal heen. - Voor haar was en bleef de nieuwe wereld, onaangezien alles ouds en nieuws, wat zij daar over gelezen had, nog steeds nieuw, en ons zoude het niet anders zijn, als wij den voet zetteden op den bodem van het wonderland, waarheen duizend blikken gevestigd zijn, en waarheen tienduizend oud-gasten van Europa de uit- en de toevlugt nemen, om er even rond te zien, of om er te blijven. - De nieuwe wereld, de reusachtige republiek, de great Western, de Nimrod onder de landen, het land der tegenstrijdigheden en van het goud, van de vrijheid en de slavernij, van de ongerijmdheden en verbazende ontwikkeling, de sphinx der negentiende eeuw, die der wereld (de oude) ontelbare raadsels voorlegt, welke zijzelf niet kan oplossen -: het raadsel van een liberaal illiberalisme, van eene ontembare vrijheid, die zichzelve verteert en toch voedt, als de fabelachtige vogel Fenix. - Die nieuwe wereld, welke de oude wereld (outre mer) met al hare dwaasheden, disputen, onrijpe theoriën, botsende en hortende kerkelijke secten, vroomheid en ongeloof, - overneemt bij geheele scheepsladingen, en alles in en om en door en op elkaâr werpt, schudt, kookt, laat gisten, totdat er eindelijk - ja, de lieve hemel alleen weet wat, uit geboren wordt - zoo als sommigen willen een geïdealiseerde staat, half zwart, bruin-blank - of een Eldorado, een Luilekkerland der 20e eeuw, een duizendjarig rijk, bevolkt met mormonen, kwakers, shakers, phalansterianen, - een netwerk van spoorwegen, waar de industrie, als een reusachtige spinnekop, in het midden zit en werkt, en tot in het oneindige werkt, en menige arme Europesche vlieg vangt, uitzuigt en opvreet - een tooverketel à la Macbeth, waar de Yankee-heksen met
den lepel roeren, den brij geweldig laten koken, - de nieuwe wereld, waar welligt eene nieuwe, nog onbekende en ongedachte ontwikkeling voor ons geslacht wordt voorbereid, als de oude wereld eindelijk op haar vermolmden leuningstoel insluimert, en uit het telkens herhaalde namiddagslaapje tot den doodslaap is overgegaan. - Voor Frederica Bremer moest de nieuwe wereld eene openbaring zijn - eene apokalyptische levensphase, die haar diep aangreep - en juist dit maakt de eigenaardige waarde harer reisbeschrijving uit. - Zij staat naast de Yankee-heksen, en hoort het Shakespearsche-‘hurly-burly’ - zij ziet neder in dien onmetelijken reuzenketel - en teekent de spoken, de schimmen af, welke daaruit omhoog stijgen. - Bremer heeft eene excellente reiscassette medegebragt: een open oog, en oor, en hart, en de vatbaarheid om te gevoelen wat natuur en mensch haar hebben voorgelegd, - dat was zeer veel, zeer veel, - wat dezen haar hebben voorgelegd, was schier te veel op eens - van daar het bonte, sterk gekleurde in hare tafereelen, - die opeenstapeling van verschijningen welke een eigenaardigen rijkdom ontsluiten, zoo als de nieuwe wereld die geeft aan de bejaarde, suffende, bijna op nonactiviteit gestelde, oude wereld, welke zich zoo gaarne alles wat van die zijde komt laat voorpraten, en toeluistert, met het hoofd schudt, een oude-vrijsters snuifje neemt - en dan weder - indommelt!
| |
| |
Onze Zweedsche romancière schijnt bij voorkeur het huiselijk en kerkelijk, of beter gezegd, het godsdienstig leven der Noordamerikanen, tot het onderwerp harer onderzoekingen gemaakt te hebben. - Tegenover de eenparigheid der Evangeliesche godsdienst in haar vaderland, moest het kerkelijk mozaïek der nieuwe wereld geweldig afsteken, daarom bezoekt zij met en voor hare lezers de vergaderingen der kwakers, der shakers, der mormonen, of wederom de spreekzalen der abolitionisten en der voorstanders van den slavenhandel met de consequentien. - Alle openbare inrigtingen, van welken aard, zijn voor haar toegankelijk, en zij deelt daarvan een meestal kort maar helder en keurig verslag mede. - De geleerde notabiliteiten van de nieuwe wereld, Channing, Emerson, benevens vele anderen, om van de meer of min geleerde dames niet eens te gewagen, staan haar geheel te dienste, en beijveren zich de gevierde auteur van alle zijden zoo veel te laten zien en te laten hooren, als een sterfelijk wezen verwachten en verdragen kan. - Door zulk eene ongehoorde vriendelijkheid wordt de vereerde buitenlandsche somtijds doodelijk vermoeid en zenuwachtig, en met alle achting en respekt voor haar talent, zouden wij haar de getrouwe herhaling dier eerbewijzen gaarne geschonken hebben, en met ééne enkele verzekering der eenparige hoogschatting, haar zoo nadrukkelijk bewezen, reeds volkomen tevreden gesteld zijn. - Hoogst gelukkig en boeijend zijn de natuurtafereelen door haar geschetst, en wij vinden zekerlijk dáár een der sieraden dezer twee lijvige boekdeelen, de teekenpen is aan Fr. Bremer zoo wel toevertrouwd, dat wij haar de gave benijden waarmede zij nu een berggezigt, dan een verrukkelijk zeestrand, dan de indrukwekkende prairie, dan den kolossalen waterval, of wederom de Indiaansche hut, of de moderne Amerikaansche of Spaansche drawingroom schildert, en allerbehagelijkst weet te stofferen met beeldjes van mannen en vrouwen, waarbij zij, in den
regel, haar eigen beeld niet vergeet. - Juist en treffend zijn de opmerkingen, die zij maakt, meer de uitspraken van een zuiver, krachtig godsdienstig gevoel, dan van het wikkend en afwegend verstand. - Zij is zelfs in hooge mate verdraagzaam tegenover de abnormale geesten en excentrieke theoriën, welke met haar in aanraking komen. - Bremer wenscht zoo gaarne alles in de nieuwe wereld goed, en degelijk, en voortreffelijk te kunnen vinden, - maar gelukkig dat zij genoeg wereld- en menschenkennis en gezond verstand heeft, om met verbazing voor die geweldige onregelmatigheden en ongeloofelijke ‘hors d'oeuvres’ in den gistenden tooverketel terug te deinzen, en in hare eenvoudigheid te bekennen, dat het op die wijze toch wat te ver gaat. - Somtijds wordt zij, de goede, welmeenende vrouw, door haar oogenblikkelijk opgewekt gevoel gevangen, en een weinig beneveld: dat meenden wij te kunnen opmerken waar zij, voor de tweede maal de shakers - vergadering schetsende, eene dansende godsvereering waagt goed te keuren, iets dat ons onwillekeurig herinnerde aan het oordeel van eene andere beroemde vrouw, A.M. van Schurman, in betrekking tot het befaamde dansend en kussend Avondmaal der Labadisten, waarvan mede in dit tijdschrift is melding gemaakt. (Zie Tijdsp. 1851, II, blz. 282 volgg., 478 volgg.)
Niemand zal ontkennen dat de Nieuwe wereld, in de uitgestrektste beteekenis
| |
| |
van dit woord - interessant is, en onze Nederlandsche lezers zullen, vermoeden wij, mede bekennen, dat de reize der geniale Zweedsche vrouw het interessante land nog interessanter heeft voorgesteld. - Aardrijkskundige, eigenlijk geleerde mededeelingen, staatkundige redeneringen - deze zullen de lezers wel niet verwachten uit de pen eener schrijfster, die door al wat zij op eens zag en hoorde, als overweldigd, de handen waarlijk vol heeft, om alles te boeken, en uit elkaâr te houden. - Ongemeen veel kan deze beschouwing en opvatting der Nieuwe wereld, juist door F. Bremer, medewerken om ons eene aanschouwelijke en levendige voorstelling van het jeugdig werelddeel te geven, en van deze zijde is het werk zoo aanbevelenswaardig, dat wij gerustelijk durven verzekeren, om eenen uitgepersten recensententerm te bezigen, ‘dat niemand het onvoldaan uit de handen zal leggen.’ - De vertaling is den bekwamen en ijverigen letterkundigen vertaler volkomen waardig, en verhoogt de waarde van het tamelijk uitvoerige werk zeer krachtig; ook de uitvoering, het gewaad, de gelukkig bewerkte titelplaten, en wat er meer tot de fatsoenlijke garderobe behoort van een kapitaal boek. - Wij mogen alle geniale auteurs in elken lande een vertaler, zoo als de heer van den Bergh, en een uitgever, zoo als de heer Kruseman, toewenschen, - en daarmede zij het genoeg over de romancière in de Nieuwe wereld. - Om uittreksels te leveren is het boek niet geschreven en vertaald, 't moet gelezen worden, en 't zal ook wel gelezen worden; want de vlag, waaronder dit scheepje vaart, is zoo gerespecteerd, dat hier zeer zekerlijk eene goede en voordeelige vracht wordt gemaakt.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|