zijn open oog laat weiden in dat groote boek der schepping, op welks bladzijden zeker zoo herhaalde malen liefde in den zuiversten zin te lezen staat. Het is dus geen wonder, dat de zanger enkele malen zijne uitverkorene naar die hoogste liefde verwijst, die het zinnelijke in den mensch verzedelijkt, al moeten wij het verklaren, dat wij het gaarne nog wel iets meer hadden zien vorherrschen, gelijk de Duitschers zeggen, in geheel het lieve bundeltje. Maar wat er ons vooral in voldeed, is de kortheid, waardoor ieder minnelied zich kenmerkt. Inderdaad - het is vroeger opgemerkt - geen geringe verdienste; omdat er niets zoo zeer een afkeer van langdradigheid heeft als liefde. En die breedsprakigheid, waaraan vroeger zoo velen zich schuldig maakten, heeft men bij den dichter niet te zoeken, daar zes en twintig van de vijf en dertig dichtstukjes slechts 1 of 2 bladzijden beslaan - gedachtig aan de uitspraak, dat de liefde zich slechts uit in een zucht, een blik, een enkel woord - niet in lange redenering, die haar niet eigen is, omdat het gevoel geen praatjes vaar is die declameert, maar positief schildert met een enkelen trek. Wat ons echter minder voldoet is, dat de auteur bij zijne oorspronkelijke enkele vertaalde versjes heeft gevoegd, die wij gaarne hadden gemist, hoe goed ze ook mogen zijn overgebragt, - het Nieuw Grieksche leven heeft immers geen overeenkomst met het Hollandsche karakter - en al is de liefde ook dezelfde onder elke luchtstreek, de uiting er van en de wijze, waarop ze zich in Holland kenmerkt, is toch geheel anders dan in het vaderland van Anakreon, dat in zoovele opzigten is gedaald en, ná zijne bevrijding van de Turken, niet veel aanspraak heeft om er sympathie voor te betuigen, in zich zelve verdeeld als het zich voordoet - welligt tot zijn ondergang. De hier geleverde proeven van zijn nieuwen erotischen dichtader, willen we ten minste hopen dat niet zullen moeten gelden voor geheel de
tegenwoordige poëzij van een grond, die een Sophocles en Aeschylus heeft voortgebragt. Na deze aanmerking en uitweiding keeren we tot het boekske terug, dat wij een cadeau wenschen voor iedere schoone, die door ‘het hemeltje uit heur oogjens, 's minnaars hart in vlammen joeg,’ om de uitdrukking in ‘Licht’ voorkomende tot de onze te maken, al kunnen we dit stukje niet zoo volmondig den lof aan de andere geschonken, toekennen, omdat het ons wat al te aardsch voorkomt, waar de dichter verlangt ‘het hemeltje te erven in het vonkelend oogelijn van zijne dierste, en te sterven in hare omarming.’ Maar we willen niet met een afkeuring eindigen, al schaadt een dor blaadje niet aan den geurigen, fleurigen krans. Liever, eer wij afscheid nemen van den zanger, dien wij gaarne nogmaals hooren kweelen van minne en liefde, - al ware het dan ook nog iets meer bepaald Hollandsch in zijne toestanden - willen wij besluiten met de aanhaling van den eersten hier voorkomenden zang, waarop we ook de toondichters oplettend maken, als gewis voor muzijk even geschikt door het zoetvloeijende als het bevallig is van gedachte en inkleeding:
Ontwaakte liefde.
Als het aardrijk ontspruit,
Als de knop zich ontsluit
En zich waagt aan de lucht te vertrouwen;
Als 't viooltje in fluweel
Zich verheft op zijn steel
En zijn bladertjens huivert te ontvouwen;