| |
| |
| |
Brievenbus.
VI.
Brief over een genootschappelijk Zendeling-genootschap, dat, niettegenstaande zijn toenemenden bloei, en orthodoxe breischool, nog steeds wordt aangevochten.
Mijnheer de redacteur!
Gaarne zouden wij onze mededeelingen over de Mededeelingen van het Nederlandsch Genootschap van de Evangelisch-Luthersche Zending in uwen spiegel voortgezet hebben: maar de aanteekening, waarin gij verklaardet ze niet meer te zullen plaatsen, heeft ons de vrijmoedigheid benomen tot de inzending. Intusschen vreezen wij, mijnheer de redacteur! dat de directeurs van dat Genootschap bedroefd zullen zijn als zij zien, dat er op hen en hun werk door ons geen acht wordt geslagen, en dat gij zelfs onverschillig zult worden voor hun Genootschap. Daarom moeten wij u dezen schrijven ten berigte der verschijning van een viertal nommers der Mededeelingen in één nommer, en getiteld: Ons Genootschap. O! het is zoo belangrijk! Het behelst de geschiedenis van het Genootschap, en dan zijne verdediging. Wij lezen er, hoe het getal leden en begunstigers 1040 bedraagt, die maandelijks vergadering houden in het kerkgebouw der Engelsch-Gereformeerde gemeente, dat zeker te klein is voor zulk eene groote menigte! In die vergaderingen heeft de secretaris, de dichter J. Hilman en de Medicinae doctor J.C. Focke, voordragten gehouden, en de voorzitter ingekomen vragen beantwoord. Die vragen betroffen de eenheid in de kerk, de godheid van onzen Heer Jezus Christus, het Socinianisme en het Pelagianisme, de verhouding der wedergeboorte tot den Heiligen Doop, den kinderdoop enz. Gij gevoelt, hoe naauw het verband is van dergelijke vragen met de Evangelisch-Luthersche zending! want de antwoorden dienden om ‘de geloofsgenooten bekend te maken met de groote schatten van hunne kerk, leer en belijdenis.’ Waarlijk een nuttig doel! Wij hopen, dat alle onkundigen leden en begunstigers worden: maar meenden in onze eenvoudigheid, dat deze ijveraars niet onkundig waren in die schatten. Hoe kan men zich toch vergissen!
‘Zonder groote opoffering van geldelijke middelen, die de kas te zeer zou hebben uitgeput,’ heeft het Genootschap gezorgd voor de uitgave van ‘onderscheidene zuiver Luthersche boekwerken.’ Eene lees-vereeniging voorziet daarenboven ‘in de dringende behoefte om bekend te worden en te blijven met de kerkelijke aangelegenheden in de Luthersche wereld, omtrent welke men alhier, zelfs in beschaafde kringen, niet zelden de onbegrijpelijkste onwetendheid ontmoet.’ Daardoor zal de Luthersche wereld zeker meer bekend worden aan de leden der Luthersche kerk!
Het Genootschap acht het ‘beklagenswaardig, dat in Nederland de scholen van de kerk zijn gescheiden, en alléén instellingen van staatswege zijn’ (?!)
| |
| |
Zou het den tijd der heerschende kerk terugwenschen, toen de Luthersche kinderen op de scholen den Heidelbergschen catechismus moesten leeren? Wij durven het niet gelooven.
Het Genootschap oordeelt, ‘dat de Bijbel in de Nederlandsche scholen een verboden boek is, en de vaderlandsche geschiedenis niet dan verminkt mag worden voorgedragen!’ Het wenscht dus Luthersche scholen te kunnen stichten, en heeft een begin gemaakt met eene ‘Naai- en breischool, uitsluitend bestemd voor meisjes, die in de Luthersche kerk worden opgeleid:’ waartoe ‘ook velen, die leden zijn van andere kerkgemeenten, liefdegiften schenken.’ Zij dient niet alleen om naaisters, maar om Luthersche naaisters te vormen!
In weerwil van al dezen arbeid zijn er nog menschen, die het standpunt van dit Genootschap niet goedkeuren, omdat zij meenen ‘dat de ware weg om de eendragt in de kerk te bewaren, niet alleen in eenheid van leerbegrip, maar voornamelijk in gezamenlijke liefde tot onzen eenigen Heer en Zaligmaker Jezus Christus moet geacht worden gelegen te zijn.’ Deze menschen ontvangen in de Mededeelingen eene hartelijke castigatie, bij de opmerking, dat ‘de regte leer nog regtens in de kerk bestaat, maar niet naar behooren wordt gehandhaafd.’ Tot bevordering van die handhaving werkt het Genootschap, ‘geenszins goedkeurende het hier en daar in andere kerken loopen,’ waarin het ‘de zucht ziet, die in het binnenste van des menschen harte schuilt, om iets bijzonders voor zich te hebben en zich te onderscheiden!’ Ook keurt het geheel af, ‘op gronden der leer en der christelijke eenvoudigheid, dat Luthersche Christenen des Heeren H. Avondmaal in eene andere dan de Luthersche kerk vieren, en stelt dit op gelijke lijn met den overgang tot een ander kerkgenootschap.’ Daardoor staat het regtstreeks tegenover de Synode, die het toelaat, en zelfs tegenover de grondwet van de Evangelisch-Luthersche kerk in de Nederlanden, die vergunt dat hare leden, bij verwijdering van eene eigene gemeente, zich voegen bij eene andere Protestantsche gemeente.
Zie, mijnheer de redacteur! hoe belangrijk de Mededeelingen nog zijn! De vroegere beschuldiging tegen bijna alle predikanten heeft het Genootschap niet teruggenomen, en toch wil het de goedkeuring en ondersteuning van hen! Het ademt eenen geest, die geheel in strijd is met den heerschenden geest der Nederlandsche Luthersche kerk, en toch beklaagt het zich over miskenning en tegenwerking! Het ontvangt liefdegiften van leden der Gereformeerde kerk, en toch wil het de Lutherschen terugbrengen tot de vijandschap, waarin vroeger Lutherschen en Gereformeerden tegenover elkander stonden! Behoeven wij wel op te merken, dat dit Genootschap der Evangelische kerk vijandig is en behoort tot de rigting die in Duitschland separatistisch werkt?
Ontvang mijnheer de redacteur! de verzekering der hoogachting van uwe dienstwillige dienaren, die den waren weg tot eendragt in de kerk blijven zien in liefde tot onzen eenigen Heer en Zaligmaker Jezus Christus.
| |
| |
| |
VII.
Brief van een lidmaat der Hervormde kerk aan zijn vriend, over een zeer misselijk en bedenkelijk teeken des tijds.
Mijn waarde Albert!
Weet je 't al of weet je 't niet? begint een van Van Zeggelens verzen, en ik gebruik deze woorden om en matière te komen. Wat ik met die vraag bedoel? Niets anders dan u te vragen of gij al weet dat de Eris-appel voor goed zal geworpen en de fakkel der tweedragt ontstoken worden. De beslissing toch door de Synode der Hervormde kerk is genomen, om het regt der gemeente te handhaven in het kiezen van ouderlingen en diakenen, - met andere woorden, de directe verkiezing in te voeren in de kerk. Toen ik dat noodlottige nieuws hoorde, dacht ik eerst dat men op Kamschatka of Nieuw-Zeeland een dergelijke bepaling voor de Nederlandsche kerk had gemaakt; want dommer, doller, duizelingwekkender sprongen zijn er zeker niet te maken, dan waardoor de Synode zich heeft laten kennen als de eerste saltimbanques en acrobaten op het gebied der kerk? - Ik geloof dat de rust en de vrede gesjeesd zullen wezen, als de provinciale kerkbesturen in deze geen spaak in 't wiel steken, en betere blijken van gezond verstand geven dan die mannen met hunne holle theorieën en kasteelen in de lucht. Mijn geweten zegt mij dat ik geen oproer mag maken: maar als ik nu in een ongerijmde grondwet - hetzij kerkelijke of staatkundige - een artikel vind, dat noodwendig het oproer na zich sleept, dan kan mijn geweten zich niet bezwaard gevoelen als ik zulk een grondwet als zeer verderfelijk verfoei, en liever de oproerige bewegingen voorkom die uit de over-getrouwe naleving van een verkeerde wet voor de deur staan. De spraakverwarring van Babel kan niet grooter zijn geweest dan de verwarring, die nu staat los te barsten boven bijna iedere gemeente - en ik zou iedere stad of dorp aanraden bij voorraad een compagnie of wat stadssoldaten en veldwachters aan te stellen, ten einde in tijds gereed te zijn om moord en doodslag voor te komen, die, zonder overdrijving zij het gezegd, gewis het gevolg zullen zijn van een toegeven aan de democratische
theoriën van den laatsten tijd, die ook in het staatkundige op de praktijk blijken schipbreuk te lijden. Nu gaan die directe verkiezingen in het politieke nog eenigzins op, omdat de burgerlijke magt stoffelijke middelen bezit om den eens gekozene te handhaven op zijne plaats, maar de gekozenen in de kerk, waar, zoo als teregt is aangemerkt, alles moet uitgaan van zedelijken invloed, persoonlijke achting en liefde! - ‘ik bespreek er een jongetje van,’ zou mijn tante zaliger uitroepen als de sloof het nog hooren kon, en daarmede willen gezegd hebben, dat de uitkomst allerbitterst zijn, en er nooit iets goed uit geboren worden zou. Gelijk gij weet, had zij een eigenaardige manier om zich uit te drukken. Ik bespreek er een jongetje van, zeg ik haar na met het oog op de laauwheid en de ongeschiktheid van ons volk voor directe verkiezingen; want met ieder jaar wordt de liefhebberij om te kiezen getierceerd ja krijgen de grootste voorstanders er kiespijn aan. En nu is het voorbeeld in 't staatkundige nog niet krachtig genoeg geweest om af te schrikken de proef andermaal te wagen op kerkelijk gebied. Als God de volkeren straffen wil ontneemt hij den koningen het verstand.
| |
| |
zegt een wijze - wat zou die diepe menschenkenner gezegd hebben van knappe, ja doorknappe menschen, die de kerk prijs geven aan baatzucht, omkooping, hierarchischen hoogmoed en de hemel weet welke leelijke dingen meer? Wie toch zullen hiervan de vruchten plukken dan de ultras? - Hun zal het niet zoo moeijelijk vallen met de middelen waardoor zij niet schromen hun doel te bereiken. Eene droevige ondervinding pleit, helaas! voor mijne meening. Of meent gij dat de smalle gemeente zich ongevoelig zal betoonen om bewerkt te worden? Of gelooft gij dat men er niet op uit zal zijn haar te sturen in de rigting, die men voor de alleenzaligmakende houdt? Of acht gij in het kerkelijke onmogelijk, wat in de eerste dagen der vrije verkiezing in het staatkundige plaats greep en welligt nog geschiedt, dat het der partij aan gedienstige geesten ontbreken zal? Daarenboven hoe zal het mogelijk zijn een collegie ouderlingen en diakenen te kiezen uit mannen, die verlangen zullen er een deel van uit te maken en die, met genoegzame kennis toegerust, lust zullen gevoelen om godsdienstige kwestien te behandelen, waar de strijdigste elementen elkander ontmoeten - en het odium theologicum, waar geen zwavelbegieting tegen baat, sterker zal invreten dan het odium in de druivenwingerden dezes tijds. De eene gekozene vóór, de andere ná, zal zich verontschuldigen, en liever zijn vrijen tijd schenken aan een aangenaam huiselijk gesprek, dan aan verregaand geharrewar te midden van zoo vele verdeelde opiniën, als waaruit zulk een ligchaam zal zijn zaamgesteld. Het oude spreekwoord der vaderen: ‘Eendragt maakt magt,’ zal hier voor altijd uitgewischt dienen te worden - terwijl de vergaderingen veel zullen gelijken op dispuut-collegies, waarvan de leden, bij gebrek aan degelijke argumenten, gewis hunne toevlugt zullen nemen tot voelbare bewijzen in den vorm van pook en aschbak, rotting en stoel. Directe verkiezing - de uitspraak der gemeente! Weet
dan de Synode niet dat in 't staatkundige dikwerf een 17tal kiest voor ettelijke duizenden! De leden der kiesvereenigingen toch blijven in den regel t' huis uit traagheid en onverschilligheid, en hij dien het bestuur kiest is dikwerf de meest ongeschikte, en verre van de kundigste en voortreffelijkste, ja, maar al te vaak de coryphée eener cotterie. Hoeveel te meer zal dit stelsel in het kerkelijke gedreven worden dan in het staatkundige, en hoezeer zal daar de geest der overheersching gebied voeren over afhankelijken en zwakken van begrip of verstand! Bedrieg ik mij niet dan had de Synode zich moeten spiegelen aan een ander kleiner kerkgenootschap, waar, in eene gemeente, wier naam ik liefst verzwijg, de politie moest assisteren bij de keuze van den kerkeraad, wilde men niet toelaten dat de Christenen van hunne christelijke gezindheid zouden doen blijken - door handgemeen te worden en elkander te plukharen. Hebben wij er ook in onze kerk niet reeds proeven van hoe de nachtwachts en nachtwerkers, onder aanvoering van kleermakers en vischkoopers, tot dergelijke betuiging van christelijken ijver in staat zijn? Vrije keus! - Ik vrees maar al te zeer dat het geld ook een klank zal laten hooren, en het ‘ik wil’ van menig magthebbende en banierdrager zijne ondergeschikten en consorten zal brengen tot een onvrije keus, om den wille van zijn behoefte aan dagelijksch brood, of de zucht om in het oog van een
| |
| |
‘man Gods’ een uitverkorene te wezen. 't Is voorspeld dat de scheuring komen zal: en de voorspelling zal ten minste alzoo bewaarheid worden. Menig gemoedelijk Christen heb ik hooren zeggen: als die dwaasheid opgaat, ga ik over tot een kleiner kerkgenootschap, en ik geloof dat die novelty er toe leiden zal, want de vrienden kunnen er alleen bij winnen - en 171 vrienden uit Rotterdam zouden alzoo met enkele verblinde liberalen de mijn hebben aangelegd, die de kerk uiteen zal doen spatten. Het jaar 1848 moge in vele opzigten gezegend zijn geweest; maar de vruchten die het in 1854, op deze wijze, zou afwerpen voor de Nederlandsche kerk, zouden verschrikkelijk wrang zijn en giftig en een pestwalm der partijschap, des gewelds en der verleiding zou er uit opstaan, tot groot verderf van de waarheid en vooral van de liefde. - Liefde! ik bid u, ze wordt met dat artikel voor goed omgebragt en het regt des sterksten zal er door worden bevorderd, de tijden der heidenen waardig. De vrijheid zal er door vernietigd worden - en dat uit een geest voor vrijheid! De geest des Heeren spreekt ten minste er niet uit. En wat het mooist is - eene ontzagwekkende meerderheid verklaarde er zich pertinent tegen - en wenscht met mij het verwerpen door de bevoegde magt als eenig anker des behouds. De volksheerschappij kan niet door het Christendom worden verlangd; de heerschappij van den geest van Christus moet gewenscht. En wat men voor het artikel aanvoere als zou ooit in de Hervormde kerk de vrije verkiezing aan de gemeenten zijn geschonken, het is ten eenenmale in strijd met de geschiedenis, en diegenen onder de voorstanders en drijvers dezer zaak, welke van den terugkeer tot 1618 alle heil verwachten, mogten zich schamen hierin zoo in strijd te zijn met de Dordtsche vaderen. En waar zou het heen moeten, indien het artikel tot uitvoering gebragt werd? - Ik zeg werd, want ik heb de beste gedachten van de
provinciale kerkbesturen - de toepassing toch zou onchristelijk zijn, als men de bedeelden, de minderjarigen en nog eenige andere zou wenschen te weren van de stembus, die ik de doos van Pandora heet van onzen tijd - alsof die lieden niet evenzeer lidmaten waren van de gemeente en daarom verkort zouden worden in hun wettig regt: immers, zal het artikel waarheid zijn, dan ken ik geene andere bevoegdheid dan het lidmaatschap, en geene maatschappelijke positie of jarental kan aanleiding geven om hette ontnemen aan wie ook. De lidmaten toch zijn mondig verklaard en de kerk kent geene andere mondigheid; maar ook juist in die toelating der massa ligt het gevaar: want het zal altijd moeijelijk zijn het koren te wannen van het kaf - dat is, de zedeloozen, de huichelaars te weren, die in vroeger jaren als lidmaat zijn aangenomen - en dus den geest des kwaads te bannen, waar alleen de Heilige Geest, de geest van orde, heerschen moet. En ik zou liever maar in eens een heirleger Kroaten of Kozakken den brand zien steken in de heiligdommen der gemeente, dan dat ik het gemeen den moker zou zien opnemen om de gemeenten te vernielen. - En dat er vernieling in geestelijken zin zal plaats hebben, als de provinciale besturen onverhoopt en ondoordacht ja en amen zeggen op deze handeling der Synode, is ontegenzeggelijk, even als men dan gerust zal mogen uitroepen: fuimus Troës. Ik heb u mijne denkbeelden en mijne vrees wel wat pêle mêle meêgedeeld: maar ik ge- | |
| |
loof toch dat het u niet al te onduidelijk zal zijn gebleken, dat ik de toekomst niet zonder zorg te gemoet zie en dat men vergeet hoe de wijsheid der Dordsche Synode van 1574 duidelijk is gebleken in de uitspraak: de kerkeraad zal het regt der verkiezing hebben. Zij kende de menschen beter dan de Synode van de laatste dagen ze schijnt te kennen - en ik hoop maar dat vrees en zucht tot toegeven voor en aan eene verderfelijke partij geen
invloed zal hebben gehad op de stemming. Piet, dien gij kent, heeft al eene satyre op de Synode klaar, waarin hij haar bollen noemt, die de vrede der kerk eene onuitdroogbare bron hebben geopend, maar ik heb hem geraden die nog en portefeuille te houden tot later, en ze te verscheuren als de provinciale kerkbesturen - en dit wacht ik van hunne kordate wijsheid - zullen hebben tegengehouden door hun veto wat de revolutionnaire Synode, die ik daarom alleen zou willen removeren gelijk in den Franschen tijd, verkorven heeft.
Maar - mijn epistel is lang genoeg, schoon ik nog veel meer zou wenschen te pennen over deze aangelegenheid - het to be or not to be van de kerk - en over zoo menige andere dwaasheid, die mij bedroeft en ergert. Word echter niet moedeloos als zoo velen onder deze dreigende wetsbepaling, en bid met mij om licht voor allen, die geroepen zijn haar te casseren - willen zij niet hun eigen licht, hun eigen leven uitblusschen en een zelfmoord helpen plegen aan de Hervormde kerk.
Ik eindig met een woord der Synode zelve, den 28 Julij jl. uitgesproken: ‘De Synode verklaart dat het diep te betreuren is, als er misbruik gemaakt wordt van de gezegende vrijheid die onze Hervormde kerk geniet, en dat elk die deze kerk en het Christendom lief heeft, daarom zich zelfs voor den schijn van ongebreidelde vrijzinnigheid moet wachten.’ Zoudt gij deze les van de Synode nog niet eens aan de Synode zelve kunnen voorhouden?
Gode bevolen!
Uw
Q.N.
Lid der Hervormde kerk.
| |
[pagina t.o. 320]
[p. t.o. 320] | |
Een eeuwige knappe vent.
Een allerliefst lief mensch.
(Zie: Tijdspiegel, Sept. 1854, blz. 211)
|
|