| |
Losse hoofdstukken uit de levensgeschiedenis van Steven Kraanvogel.
(Vervolg. Zie Tijdspiegel 1854, II, bladz. 227.)
IX.
Nog iets over godsdienstige opvoeding. - Een tegenwigt. - En eene kinderkerk en kinderpreek.
Gelijk ons gebleken is, in de voorgaande maand, neemt de kleine held inderdaad toe in bewaarschool-wijsheid en -geleerdheid; zijne eerste blikken, welke hij buiten de wereld ergens heen werpt, waren op de verhevene en oude gedaanten des Ouden Verbonds gevestigd, volgens de aanwijzing der ‘Jufvrouw,’ en men vergete niet hoeveel er afhangt van die eerste geschiedkundige indrukselen in het hoofd en hart van een kind. - Een kind leeft in drie werelden - of werelddeelen - in de natuur buiten hem, in de wereld der verschijnselen die hem omringen - in de inwendige wereld van het ontwaakt bewustzijn, het gevoel, het geweten - in de derde wereldstreek der geschiedenis, zeer algemeen genomen -: vertellingen, verhalen, - van Moeder de Gans af, tot aan de schetsen der Romeinsche en Grieksche en gewijde geschiedenis. - Deze derde wereld, waar bovenal de verbeelding hare eerste tolgelden
| |
| |
heft, en het kind in de paradijzen en Eldorados van een denkbeeldig leven brengt - een heldenleven of wat er meer is, deze derde wereld is voor den miniatuur-Adam of -Eva van meer belang, dan men vooronderstelt. - Zeer zekerlijk, verstandige lezer! dat deze eerste levensbeelden, naarmate ze in het kinderlijk brein en gemoed worden ingestempeld, nadrukkelijk op de verdere levensbeschouwing en levensontwikkeling terugwerken. - Als de jufvrouw van de bewaarschool, (L.AA puik, puik gereformeerd) aan Steventje het ideaal van geloofsvertrouwen in Abraham, den strijd der reine deugd in Jozef, de kinderlijke liefde in Ruth voorstelt, en door den trechter der geschiedenis hem aanbiedt, dan wordt aan een der eerste en voornaamste eischen der opvoeding voldaan; - als de jufvrouw daarentegen over de theorie der erfzonde, der menschelijke onmagt, der voorbeschikking (Ezau en Jakob) met de kleinen zonder kompas in zee steekt, of de afgetrokkene, betwiste leerbegrippen van de Heilige Schrift, als knellende, veel te naauwe schoentjes, met barbaarsch geweld aan de kinderzieltjes wil aantrekken - al trekken die arme schapen allen een armezondaarsgezigt - dan doet de jufvrouw of de mijnheer een groot kwaad, en zij verdienen zelve in ijzeren, knellende, gloeijende schoenen als geschoeid, en ergens op eene plaats in de Inferno van vader Dante te worden gestraft. - Er is ook, lacy! eene opvoeding bij toeval, eene opvoeding par bricol, als het alles goed afloopt, is het ‘luk, raak.’ - Er is een algemeen bederf in de negentiende eeuwsche opvoeding, even als in de aardappelenteelt, - en ook hier wordt eerst het loof, later de knol aangetast, - eerst de verbeelding van het kind verwrongen, overvoed, verduisterd; later gaat dat tot den ganschen inwendigen kleinen mensch over, nu wordt het verstand, het gemoed, ja het oordeel - aangestoken - en geheele velden jeugdig menschenvleesch liggen - bedorven. - Gelukkig dat voor Steventje
een tegenwigt werd gevonden, ter bestrijding van tante Jets welgemeende, streng-gereformeerd-leerstellige-bewaarschool-kinderen-ziel-ontginnings-theorie. - Dit tegenwigt lag bovenal in de nadrukkelijke tegenwerking van onze ronde, vriendelijke, trouwhartige tante Petronella. - ‘Moeder Kraanvogel - zoo sprak de zuster, op eenen langen winteravond, onder een kop koffij, terwijl vader Kraanvogel nog wat in den winkel te bedisselen had, ‘moeder Kraanvogel - ik geloof niet dat uw jongen op een goeden weg is op die bewaarschool - hij begint me zoo stijf, zoo gemaakt, zoo pedant te worden - als er wat goeds en degelijks van zal te regt komen, moet hij op een andere school, 't wordt tijd voor den knaap - gij wilt hem toch niet tot een katechizeermeester opleiden.’ - De moeder, eenigzins gebogen onder den invloed van tante Jet, en bevreesd voor welbekende onaangenaamheden van die zijde, hernam met zekere schroomvalligheid -: ‘Ge kunt misschien wel regt hebben, beste zuster, maar we moesten vooreerst de leiding van Steventje maar aan zuster Jet overlaten, die er zich zoo veel moeite voor geeft, - dat weet ge even goed als ik, - en niet gaarne ziet dat men buiten haar om gaat, - en als we nu toch bedenken wat Steventje daar al geleerd heeft - hoeveel psalmen, ook enkele gezangen, en mooije stichtelijke versjes, en hoe hij den geheelen Bijbel al zoo wat achter elkaâr begint op te zeggen - zie, dan
| |
| |
dunkt mij, moogt gij wel dankbaar zijn dat Steventje zoo wordt onderleid in zijn jonge leven.’ - ‘Daar hebben we juist de zaak,’ riep zuster Pietje - ‘dat is het juist! door al die geleerdheid begint de knaap op zijn achtste jaar zoo verwaand en neuswijs te worden, dat het niet langer is uit te staan - moet hij dan niet eens in zijn leven leeren rekenen, schrijven, opstellen maken, en ook wat goed en helder denken, oordeelen - excellent, excellent zeg ik met u, dat hij met de Heilige Schrift, met de gezangen, psalmen, zoo goed bekend wordt, maar men moet het eene doen, en het andere niet laten, als ik alle dagen niets dan gort en rijst opschafte, en nooit een stukje vleesch of wat groente, dan kreeg ik het met de zusjes in huis spoedig te kwaad. - Zoo is het immers ook op de school: de jongen moet leeren, niet alleen van Abraham, Mozes, Jakob en Ezau, en Nebukadnezar, en Daniel - maar ook om door het leven te komen, - schrijven, rekenen, geschiedenis, en al den drommel.’ - Daartegen kon moeder Kraanvogel op het oogenblik niet veel inbrengen, maar keek stil voor zich - tante Jet had er zoo stil niet bij blijven zitten. - ‘Maar wacht eens,’ hernam de dappere vrouw, nadat zij zich bedacht had, ‘daar valt mij iets in, wij zullen de proef nemen met Steventje wat de godsdienst betreft, en u eens overtuigen hoe men de kinderen met de Bijbelsche geschiedenis kan en moet bekend maken, zonder ze tot kleine fiemelaars en neuswijzen te maken - daar weet ik een weg op, zoo goed, zuster Kraanvogel, als iemand ter wereld - kom, zuster Kraanvogel, beloof mij dat gij met zuster Jet, en vader, en den lieven jongen, eerstkomenden zondag eene kinderkerk zult bezoeken van onzen waardigen Ds. X... hier in de nabijheid, een paar uurtjes gaans. - Wat ikzelve daar hoorde en zag, zal u vrij wat beter toeschijnen dan de bewaarschooljufvrouw, - en - in allen gevalle wij zullen Steventje zelf laten
oordeelen.’ - Aldus werd er besloten en geresolveerd. - Tante Jet, hoewel eerst wat tegenstribbelend, omdat de dominé niet tot de Hervormde kerk behoorde, liet zich eindelijk door de zuster overreden, om ten minste eens, zoo als zij zeide, daar in die kerk te - neuzen - en dacht ze, later hare regtmatige aanmerkingen en grieven in het midden te brengen tegen de ongereformeerde leer. - Ziedaar op den volgenden zondag, vader en moeder Kraanvogel, met Steventje, in zijn fijn zondagspakje en een helder-wit halskraagje om, en de zusters Petronella en Jet, in de kleine, nette, vriendelijke dorpskerk te F... tegen het middaguur. - ‘Zal hier heden de kinderpreek door Ds. X... gehouden worden,’ vroeg tante Jet eenigzins voornaam aan den koster. - ‘Ja wel jufvrouw, dadelijk zullen we beginnen, u moet maar een goede plaats vragen, want gewoonlijk is de kerk nog al heel vol met de kinderen.’ - ‘Zoo, man, wel zoo, nu, dat is wel goed, - en hoor eens even - welke kinderen komen hier, van welke religie?’ - ‘O, lieve jufvrouw, van allerlei religie -: Gereformeerde, Luthersche, Doopsgezinde, ja ook al dikwijls Roomschen, - de kinderen maken hier geen verschil.’ - ‘Welzoo, zeide de nieuwsgierige vrouw, dat zal een vreemde preek zijn - voor die verschillende kinderen - dat heb ik nog nooit gehoord.’ - ‘Maar jufvrouw, sprak de koster, 't is ook volstrekt geen preek, 't is heel wat anders -
| |
| |
zoo als u hooren zult.’ - Eer dit gesprek kon voortgezet worden, werd het kerkgebouw met een groot aantal kinderen gevuld, meer en min aanzienlijke nevens elkaâr, die stil en geregeld hunne plaatsen namen, hier en daar zag men een enkele volwassene, vader, moeder, of bloedverwant. - Een eenparig, welluidend en liefelijk gezang, door de kinderen aangeheven, opende de godsdienstoefening, terwijl de predikant, niet in de gewone ambtskleeding, binnentrad, en zich, voor den kansel, beneden in het kerkruim plaatste, met de Heilige Schrift voor zich; hij was een vriendelijk en zachtmoedig man, uit wiens helder oog eene kinderlijke ziel sprak. - Hij begon, terwijl de kinderen, knapen en meisjes, oprezen van hunne zitplaatsen, met een zeer kort en verstaanbaar gebed, aan den lieven Hemelschen vader gerigt, waarin hij over zijne kleine toehoorders den zegen van den Hemelschen kindervriend afsmeekte. - Na het gebed verhieven de kinderen andermaal hunne stemmen en de leeraar opende de bladen der Schrift, en bepaalde zijn zeer aandachtig gehoor bij een der geschiedenissen des Ouden Verbonds, ditmaal - 't was merkwaardig genoeg - de geschiedenis van de broeders Ezau en Jakob. - Eenige verzen werden gelezen en door de kinderen, in hunne Bijbels, gevolgd - daarop vervolgde de leeraar en bragt het gelezene in dadelijke toepassing - maar regtstreeks naar aanleiding der geschiedenis zelve: - de pligten van broeders en zusters, het onderling huiselijk verband, de opregtheid jegens elkaâr in het dagelijksch leven, alles geschilderd door een tal van voorbeelden uit het leven gegrepen - alles zoo volstrekt uit de werkelijke kinderwereld ontleend, dat allen die hoorden met de meest opgewekte aandacht luisterden. - Toen deze praktische, zedelijke Bijbeloefening, alweêr zeer kort, naauwelijks een half uur tijds, had geduurd, begon de vriendelijke leeraar de kinderen zelven te ondervragen: ‘Kom aan, laat ons nu eens zien of ge
mij wel goed begrepen hebt, lieve kinderen, wie vertelt mij nog eens, maar duidelijk, hard op, wat wij alzoo uit die geschiedenis hebben geleerd en opgemerkt.’ - Daarop antwoordde nu een knaap, dan een meisje, en herhaalde in hun eigene, kinderlijke taal, wat ze zoo even gehoord, - ook begrepen hadden - daarbij vlocht nu de prediker - en hier was hij zelfs meer - zijne opmerkingen, verbeteringen, toelichtingen, en scheen zich telkens als door de kleine sprekers te laten teregtwijzen. - Op zulk eene eenvoudige, praktische, gemoedelijke, voortreffelijke wijze, werd hier de heilige waarheid uit de Heilige Schrift aan het kind onderwezen. - Alles lag daar, in de Schrift, als gereed, en voor het kleine verstand, en het welgezinde hart, er werd geen enkel duister leerbegrip aangeroerd - men vergat geheelenal dat hier verschillende kerkgenootschappen door de aanstaande leden werden vertegenwoordigd - de waarheid en het licht des levens was hier een ‘Gemeingut,’ een algemeen eigendom geworden. - Na deze eigenaardige godsdienstoefening, die naauwelijks een uur duurde, sloot de leeraar met een gebed, de kinderen zongen nogmaals, en nu driestemmig, en terwijl zij den zegen van den waardigen kindervriend ontvingen, ging de gemeente - werkelijk gesticht - uit een. - Steventje was in verrukking, - en moest zijne gewaarwordingen luide openbaren. - ‘O tante, tante Jet,
| |
| |
riep hij, toen ze weder buiten het kerkgebouw waren - kijk, dat heb ik nu alles zoo goed gevat en begrepen, alsof ik het zelf had gezegd - dat is een lieve man, die dominé, die weet wat de kinderen noodig hebben - en hij was niet boos en knorrig, - maar zoo zachtmoedig en zoo begrijpelijk. - Tante Jet, hoe komt het, dat het mij hier geheel anders was, dan als onze jufvrouw, in de school, allerlei dingen vertelt die ik niet begrijp, en waar ik, - nu kijk maar niet zoo boos, - mij somtijds moet vervelen, en wilde dat het maar gedaan was - hier heb ik geen woordje gemist en heel wat geleerd, hoe ik met anderen moet omgaan, om een goed, braaf kind te worden. - O, lieve tante Pietje, mag ik er weder eens heen, als er weêr kinderpreek is?’ - - Tante Jet bewaarde een deftig stilzwijgen. - ‘Steventje, sprak zij eindelijk, die dominé heeft waarlijk heele beste, goede dingen verteld, en ik moet zeggen dat er wel niets in was tegen de leer - maar toch - maar toch -’ hier nam de zuster het woord - en greep haar bij de hand. - ‘Zustertje! gij zijt overtuigd en overwonnen - nu, heb ik het niet gezeid - dat is waarachtig preken, vrij wat beter dan dat bombarie maken met de armen omhoog, dat uitvaren en schimpen van sommige predikanten, dat was de geest des Heeren, die uit den waardigen man sprak, de ware stichting voor kinderen en voor ons - niet waar? kom, Jet! biecht maar eens op - Steventje heeft hier meer geleerd dan in de bewaarschool in zes maanden.’ - Tante Jet aarzelde, toch was zij overtuigd - ‘Neen zuster! dat geef ik niet toe - maar ik wilde toch wel dat dominé, dien we daar zoo even hoorden, tot onze Hervormde kerk behoorde.’ - ‘En - riep de zuster - behoort hij dan niet, zoo als wij allen, tot de Christelijke, tot de Evangeliesche kerk, en is uw Christus en Zijne leer, en Zijne liefde, en Zijn kruis dan uitsluitend - gereformeerd? - Nu zusje’ - - Waarde lezer! wat
er verder over deze kinderpreek, op den weg naar de woning van onzen vriend Kraanvogel is verhandeld, kunnen we u, voor als nog, niet mededeelen, en wenschen dat later te doen. - Houd dat ons ten goede, en als ge misschien het adres van den leeraar, die op deze wijze voor de kinderen leeraarde, wilt weten, zijn wij bereid u dit op te geven - terwijl wij ons, benevens Steventje, in uwe voortdurende welwillendheid, ootmoedig, aanbevelen.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|