| |
| |
| |
Schets van een drama, die den goedgunstigen lezer zelf ter uitwerking wordt overgelaten.
Als het middernacht is dalen goede geesten uit den hemel op aarde neder. Zij gaan in de slaapkamers der menschen, en overal brengen ze rust en vrede. Den kranken sluiten ze de oogen toe en maken hen ongevoelig voor hunne ligchaamspijnen, bedroefden doen ze hun leed vergeten en den volgenden morgen weêr getroost ontwaken; alle hartstogten laten zij insluimeren, en zelfs aan den boosdoener schenken ze voor eenige uren verligting van zijne gewetenswroegingen.
Twee van zulke goede geesten waren juist op hunne gewone rondwandeling langs de huizen van eene groote stad, toen zij voor het opgeschoven raam van eene bovenkamer een jongeling zagen zitten.
't Was een heerlijke zomernacht en de jongeling tuurde in de leêg geworden smalle straat op de gesloten huizen, en naar het kleine stukje van den met sterren bezaaiden hemel, dat men tusschen de daken der huizen zien kon.
- Laten we eens afluisteren wat hij bij zichzelf spreekt! - zeiden de goede geesten, - hij schijnt treurig en zwaarmoedig te zijn, misschien kunnen we hem troosten en opbeuren!-
En ze hoorden dat hij zeide: - o, 't is toch treurig om zóó den besten tijd van zijn leven te moeten doorbrengen; des daags altijd drukke bezigheden, des avonds geen geld genoeg om in de uitspanningen van anderen te deelen; altijd hetzelfde, ach, was ik rijk, dan zou ik gelukkig zijn!-
- Willen we hem gelukkig maken? - fluisterde de eene geest.
- Ja, - antwoordde de andere, - hij wil rijk zijn; maar wat zullen we hem geven?-
Dat was een moeijelijk punt voor die goede geesten, wat ze den jongeling eigenlijk geven zouden om rijk te zijn. Aan geld dachten ze niet; want omdat ze zelf geen geld noodig hebben, kunnen ze zich ook niet begrijpen, dat de menschen hun geheele leven door niets anders wenschen dan geld te bezitten; bovendien wisten ze bij ondervinding, dat de menschen, die het meeste goud en zilver bezitten, de ongelukkigste zijn, daarom vroegen ze elkander: - Wat zullen we hem geven om rijk te zijn?-
- Ik weet wat, - sprak eindelijk de eene geest, - hij is ontevreden met zijn lot, niet waar? - Laten we hem dus eene levendige fantazie en een fijn gevoel geven; dat is eene schoone gaaf; die dat heeft verheft zich boven de stof en zweeft met ons in de zalige geestenwereld!-
- Ja, - zeî de andere, - dan is hij rijk en gelukkig!-
Het was eene schoone gaaf, die de jongeling van de boden des hemels ontvangen had. - En hij trachtte de beelden, die zijne gloeijende fantazie hem deed aanschouwen, weder te geven in de verheven taal der dichters, en aan zijn overkropt gevoel gaf hij lucht in hartroerende melodiën. Allen staarden
| |
| |
hem vol bewondering aan en riepen: ‘hij is een genie!’
En toch was hij niet gelukkig!
Een jaar was verloopen, en hij zat weêr op dezelfde plaats, waar wij hem de eerste maal aantroffen, maar nu niet treurig en weemoedig, maar bijna wanhopig.
- 't Is eene helsche marteling, - riep hij uit, - altijd te aanschouwen en te gevoelen, hetgeen men niet dan gebrekkig en flaauw door taal en toonen kan uitdrukken, altijd in eene prozaïsche wereld te moeten leven, waar niemand begrijpt wat ik gevoel: de wijde wereld wil ik in; eene andere lucht moet ik inademen, naar Italië, het land der dichters.... Ach, als ik rijk was, dan zou ik gelukkig zijn!-
De beide geesten hoorden hem zóó klagen.
- Wat is dat, - zeî de eene, - is hij nog niet rijk en gelukkig door hetgeen wij hem geschonken hebben?-
- Wel neen, - antwoordde de andere, - gij hoort het immers, ons geschenk heeft hem juist ongelukkiger gemaakt; hij heeft een verlangen naar iets beters, dat hij niet kent, een duister gevoel van iets hoogers, dat hij niet bereiken kan, zweeft hem aanhoudend voor den geest, en dat heimwee maakt hem ongelukkig!-
- Ja, zóó is het; maar als we hem ongelukkig hebben gemaakt, is het onze pligt het kwaad, dat wij veroorzaakt hebben, weêr goed te maken; wat zullen we hem nu geven?-
- Geef hem verstand, dan zal hij weten wat hij wil, en dan zal zijn gevoel niet langer een rusteloos streven naar een onbekend doel zijn, maar hij zal het alleen rigten op hetgeen waar is!-
De dichter werd geleerde; hij zocht naar waarheid; dag en nacht verdiepte hij zich in de stelsels der wijsgeeren; - dáár moest, dacht hij, de waarheid te vinden zijn, want in de stoffelijke wereld is zij niet: in de natuurstudie toch toont men u verschijnsels en men spoort het verband tusschen oorzaak en uitwerksel na, en als men dat gevonden heeft, maakt men wetten; maar als gij naar de oorzaken van de oorzaken vraagt, antwoordt men u ten laatste: dat is eene kracht! - Van waar die kracht? - dat weet men niet! - Maar in de philosofie dáár is het juist andersom: dáár maakt men zich een God, en van daar daalt men tot het lagere af, en ieder philosoof maakt zich een nieuwen God; dan komen de anderen en bewijzen dat het niet zóó is; maar hoe het eigenlijk is, dat komt men nooit te weten. Ze maken zich een God, en ze weten nog niet eens te zeggen hoe het geestelijke deel van hun eigen ik er uit ziet! - Dus ook dáár geen waarheid.
- Dus is voor ons menschen de waarheid niet te vinden!-
Dat was de slotsom, die de jonge geleerde uit zijne studiën trok.
- Waartoe dan langer gezwoegd en gewerkt; waarom ons niet liever verdronken in de grondelooze zee van wellust en weelde, en op haar' bodem de zorgelooze kalmte van den geestelijken dood gezocht? - Als ik maar rijk was, dan deed ik het, en ik was gelukkig!-
- Hij is op het punt van verloren te gaan, - zeiden de goede geesten, die zijne wanhopige klagt gehoord hadden; - en dat is alles het gevolg van onze gaven! - Nog één middel kan hem redden, en dat middel is de liefde!-
Dàt was wel het schoonste 't geen de
| |
| |
goede geesten hem nu gaven. Klare was een engel in deugd en schoonheid, en haar mogt hij de zijne noemen. In haar kon hij zijn gevoel overstorten, want zij begreep hem, ook daar waar woorden te kort schoten om 't geen het hart gevoelt uit te drukken. Door hare liefde smelt de ijskorst, die de koude wetenschap om zijn hart had doen vriezen. Hij beminde de menschen weêr en het hoogste wezen, dat zoo veel geluk voor ons heeft weggelegd!
- Liefste Klare, zouden wij er wel ooit aan kunnen denken om een naauweren band te sluiten? - onze vooruitzigten zijn zoo donker!-
- Och, - antwoordde Klare, - we zijn immers nu reeds overgelukkig?-
- Ja maar, Klare, zóó kan het toch altijd niet blijven, zonder vooruitzigt van ooit te trouwen! - O, waren we rijk, wat zouden we dan gulukkig zijn! - Maar nu is de toekomst donker, ik zeg het u, 't kan zoo niet blijven!-
- Hij mort al weêr, en meer dan ooit, de ongelukkige, - zeiden de goede geesten. - Laten we het uiterste beproeven; laat hem zondigen! - Want gij weet het, broeder, de mensch die een grof gevoel en een bekrompen verstand heeft, zondigt zorgeloos voort, en lijdt de gevolgen zijner zonde met de gelatenheid van het redelooze dier. Maar niet zoo de verstandige en gevoelige mensch! - De eerste stap in het kwade maakt hem onbeschrijfelijk ongelukkig; dan holt hij voort, om de stem van 't geweten te smoren, totdat eindelijk de smartelijke gevolgen der zonde hem naar ziel en ligchaam krank en magteloos maken; dan komt in de eenzaamheid het berouw, en dan is hij meestal gered!-
- Helaas, ja, - antwoordde de andere geest, - we moeten dat laatste smartelijke geneesmiddel wel aangrijpen! Daarom zullen we hem veel geld geven, want dat is het zaad der zonde!-
Kent gij de zonde, lezer? - Ze is niet gemakkelijk te kennen; want ze neemt allerlei gedaanten aan, naar mate van het gezelschap waarin ge haar aantreft. Als medgezellin van armoede en gebrek, is ze een oud afzigtelijk monster; maar in gezelschap van jeugd, rijkdom en gezondheid, is ze meestal een schoon, dartel en innemend meisje; - ze schenkt u den schuimenden champagne in, en ze zet u het glas aan de lippen; - of ze gaat met u aan de groene tafel zitten, en ze schuift u achteloos hoopen goud toe, en op een anderen keer haalt ze het weêr met een betooverenden glimlach naar zich toe; - en als ge verzadigd zijt van 't genot, zingt ze u schoone liederen voor; ze zingt van de rozen, die geplukt moeten worden eer ze verwelken, en dat de rozen elken zomer weêr even frisch en geurig ontluiken, maar dat de rozen van het leven maar eenmaal bloeijen, en dat dus elke geurige rozenstruik, dien we op het levenspad ontmoeten, ons toeroept: geniet mijn bloemen zoolang ge kunt, want ik bloei voor u slechts eenmaal.
En als ge eindelijk naar ziel en ligchaam afgemat, niet langer in haar wilde vermaken kunt deelen, maar magteloos op het ziekbed nederligt, dan zegt ze: ‘Wacht, ik zal u mijn zuster zenden, die is een trouwe zieken-verzorgster, die nooit van uwe zijde wijkt!’ - En 't geen ze zegt is waarheid; want die zuster is de gewetenswroeging. Ze is een geheimzin- | |
| |
nig wezen, dat reeds om u heen waarde en u bespiedde, terwijl ge met haar dartele zuster zat te lagchen en te stoeijen; maar toen hebt ge haar niet opgemerkt, omdat gij geen tijd hadt om te zien wat er om u heen gebeurde; anders zoudt ge ook gezien hebben, dat ze alles wat gij deedt in een groot boek opteekende. - En als ge dan krank zijt en zij trouw aan uwe zijde zit, zegt ze: - Kom, ik zal u wat voorlezen! - En als ze voorleest is het altijd uit dat groote boek, waarin uw eigen leven staat aangeteekend, en gij hebt de kracht niet om haar te beletten verder voort te gaan. Er is maar ééne magt op aarde, welke dien kwelgeest verdrijven kan; en die magt is waar berouw.
Maar kan waar berouw, berouw dat bekeering ten gevolge heeft, alleen ontstaan door de naweeën der zonde en door den angst van de gewetenswroeging? - Neen! - Want om zich te bekeeren, moet men een nieuw mensch worden, en om een nieuw mensch te worden, moet men eerst kind zijn, en, ge weet het, een kind komt schreijend ter wereld; maar de liefde, die hem in 't aanzijn heeft geroepen, diezelfde liefde wischt zijn tranen af aan de moederborst.....
Zóó is het ook met den nieuwen mensch, de liefde moet hem in 't aanzijn roepen en de liefde moet het gebroken hart genezen!
De liefde is toch een heerlijk geschenk van God! is het niet door liefde dat Hij eens de diepgezonken menschheid heeft doen herboren worden! - En de liefde eener moeder, die den ontaarden zoon het: ik vergeef het u! - toeroept en hem tranen van berouw doet storten en in zijne verbeelding de dagen zijner kindschheid terugroept, - de liefde der vrouw, die, na jaren lang geduldig lijden, het hart van den ruwen man verteedert en hem met tranen in de oogen doet denken aan den dag toen hij beloofde haar nimmer ontrouw te zullen worden, - die liefde, is ze niet het afschijnsel van Gods liefde?
Lange tijd was er verloopen, sedert we den hoofdpersoon van ons drama voor 't laatst hoorden wenschen: - dat ik toch maar rijk was!-
Al zijne wenschen werden vervuld; hij werd rijk! - Hij had een andere lucht ingeademd, en hij had zijn geest niet langer vermoeid met het zoeken naar waarheid, en hij was niet meer bezorgd geweest over zijne en Klare's toekomst, want hij had niet meer aan haar gedacht. Hij had veel, heel veel genoten, totdat kracht en gezondheid hem langzamerhand begaven en een uitterende ziekte hem weêr tijd gaf om tot zich zelven te komen.
- Dokter, hoe is het toch met meneer N..., ik hoor hij is zoo gevaarlijk ziek? - vroeg Klare eens toen zij den dokter ontmoette op een schijnbaar onverschilligen toon; maar aan de bleekheid van haar gelaat en aan den angst die in haar oog lag, kon men zien, dat ze op dat oogenblik veinsde.
- Ja, wat zal ik u zeggen, juffer Klare! - 't zijn lastige patienten, de heeren, die wat al te ruim het goede der aarde genoten hebben; - een ondermijnd gestel en daarbij een lastig, knorrig humeur; en meneer N... vooral schijnt iets te hebben dat hem voortdurend kwelt en onrustig maakt!
- Die arme zieke, sprak de moeder van Klare medelijdend, men zegt hij moet véél lijden!
Klare had zich eenige schreden verwijderd en daarbij omgekeerd om hare aandoening te verbergen.
| |
| |
- Ja, mevrouw, antwoordde de dokter, hij lijdt veel; maar, voegde hij er op zachten toon bij, ik geloof dat gij een goed werk zoudt kunnen doen; in zijn ijlende koortsen spreekt hij dikwijls den naam van Klare uit; ik weet dat er vroeger een betrekking tusschen de jongelui heeft bestaan; ik weet dat die betrekking door zijne schuld is afgebroken; maar zie, we konden hem misschien een zwaar pak van 't hart nemen, als we hem de overtuiging gaven dat Klare hem 't geen hij aan haar misdaan heeft vergaf; - als gijzelf, want van Klare zou 't niet te vorderen zijn, hem eens opzocht of een paar regels schreeft?
- Neen, dat nooit! - sprak mevrouw kortaf. Maar Klare had alles gehoord wat daar gesproken was. Ze dacht er over na hoe ze wel eens gehoord en gelezen had dat gewetenswroeging veel pijnlijker is dan de hevigste ligchaamssmarten, en hoe eenige woorden van haar misschien de verloren rust zouden kunnen wedergeven aan hem, dien ze eens bemind had... Of ze hem nog beminde, daar dacht ze niet eens aan. - En de goede geesten lieten haar geen rust, totdat ze, bij 't afscheid nemen dien zelfden avond nog den dokter met neêrgeslagen oogen had toegefluisterd:
- Dokter, ik heb gehoord wat ge van avond met mama hebt gesproken...
- Klare, en ge zoudt?...
- Ja dokter, ik wil alles doen, als 't hem rust kan geven wil ik met u meêgaan!
- Edel meisje, sprak de dokter geroerd, en hij drukte haar de hand, morgen avond wacht ik u.
Waartoe de liefde van een vrouw al niet in staat is, dacht de dokter onder 't naar huis gaan.
Had het Klare veel gekost dat besluit te nemen, nog meer kostte 't haar, het ten uitvoer te brengen. Wat zou de wereld zeggen, als men dien stap van haar eens te weten kwam, want de wereld vraagt niet waarom men iets doet, maar alleen wat men doet. Men zou immers zeggen dat hetgeen ze doen ging niet alleen tegen alle regels van étiquette streed, maar dat ze zich zelfs prostitueerde! - Men zou haar bespotten!... Maar de liefde sprak, misschien kunt gij een leven redden, of ten minste een bangen doodsstrijd verzachten.
Ze volbragt wat ze beloofd had!
De dokter had den lijder 's morgens voorbereid op 't geen 's avonds gebeuren zou. Dien avond kwam hij terug en hem volgde een andere in een mantel en boa gewikkeld en met een voile voor 't gelaat. Ze naderde het ziekbed, en noch zij noch de kranke wisten wat ze zeggen zouden. Eindelijk sprak de lijder:
- Klare, gij hebt veel geleden!
- Ja, maar gij nog meer, niet waar?
Hij antwoordde niet; want wat ze gezegd had was waar; want hetgeen men om eigen schuld lijdt is duizendmaal zwaarder dan de droefheid, die men om den wille van anderen ondervindt.
- Klare, zoudt ge mij ooit vergeven kunnen? - Zij antwoordde niets, maar ze reikte hem haar hand toe, hij hield die lang in de zijne geklemd, en hij schreide als een kind.
Hoe twee menschen in een kwartier tijds, zonder een woord te spreken, elkaâr meer kunnen meêdeelen dan men in een heel boek zou kunnen schrijven!
En toen ze was heengegaan, dacht hij er over na hoe zij, die hij zoo zwaar beleedigd had, hem van harte vergeven had; - het kwam hem voor den geest
| |
| |
hoe de goede God nog oneindig barmhartiger moet zijn dan de barmhartigste der menschen, en hoe God hem nog veel eerder vergeven zou hebben dan Klare!
Hij was weêr kind geweest, en nu was hij een nieuw mensch geworden; Gods liefde had de liefde der menschen als een middel gebruikt om hem te doen herboren worden.
Nu wenschte hij niet langer rijk te worden, maar hij bad uit den grond van zijn hart het gebed, dat alle brave menschen, en ook de éénige volmaakte mensch, gebeden hebben, 't gebed, dat een einde maakt aan den bangen strijd des levens, door ons één te maken in willen en streven met onzen Vader in den hemel.
Dat gebed wordt altijd verhoord.
Laat nu de gordijn maar vallen; want als een kranke zóó gebeden heeft maakt het weinig uit of hij sterft of in leven blijft; zijn ziel is immers genezen! - En zoodoende laten we ook nog wat over aan de verbeelding van den lezer. En 't geen we schreven was ook maar een schets, die nog moet uitgewerkt worden!
jan holland.
|
|