| |
| |
| |
Eene letterkundige Amerikaansche roos.
Losse bladen uit Fanny Fern's portefeuille. Naar het Engelsch. Haarlem, Kruseman.
Kind messages, that pass from land to land;
Kind letters, that betray the heart's deep history.
The pleasant books, that silently among
Our household treasures take familiar places.
longfellow.
| |
Brief aan den uitgever.
Toen ik u voor weinige dagen in den boekwinkel van onzen vriend XX ontmoette, hebt gij de verregaande onbeschaamdheid gehad - herinner u maar eens goed - om ons deze versche lettervrucht - (geen bedorven watermeloentje) - aan te bevelen, en zelfs zoo verre te gaan van te verzekeren, dat er in langen tijd geen boekske, door u letterkundig gebakerd, zoo florisant welgeschapen is ter wereld gebragt - als Fanny Fern's portefeuille. - Wij zijn thans in staat gesteld om uwe aanbeveling te waarderen, en zijn het in allen deele volmaakt met u eens, ja zelfs nog eeniger op dit punt, dan de Westersche, naauwbevriende mogendheden, tegenover den czaar. - Eene dames-portefeuille omsluit in den regel, vele zonderlinge, eigenaardige bladen: wij hebben ze somtijds ingekeken, en ons grootelijks vermaakt met die mémoires secrètes der fijngevoelige, hooggevoelige, krachtig in het leven ingrijpende Evas-dochteren - zeldzaamheden, waar somtijds de menigvuldige fouten tegen de logica, met die tegen de taal, en spelling, en de geslachten, en het eeuwig verkeerd plaatsen der leesteekens gelijken tred hielden. - Eens zijn wij bestraft geworden bij ons onbescheiden onderzoek naar de portefeuilles der dames. - Wij waren op weg om op eene behendige en slinksche, afschuwelijke wijze, het geheime dagboek eener zeer verstandige huismoeder te bemagtigen, en strekten de hand reeds uit naar deze verbodene vrucht - maar wij werden op heeter daad, in flagranti delicto, ontdekt en betrapt. - ‘Veroorloof mij, sprak de waardige vrouw, met eene eigenaardige vriendelijkheid, u te helpen, waarde vriend, - mag ik, thans van uwe bedoeling bewust, het voorregt genieten om u met mijn eigenlijk dag- en levensboek bekend te maken? - 't Is beter dan dat gij mij zoo wat - besteelt’ - en wij ontvingen uit hare handen een net en welbewaard langwerpig schrijfboek. - Hoewel beschaamd en vernederd, openden wij met gretig verlangen - deze bladen uit de portefeuille - en
vonden - ja vonden -: het dagelijksche en zeer naauwkeurig bijgehouden huishoudenboekje - op den dag en datum -: de melkboer, de bakker, de slager, de groenman, de armen, de brieven. -
| |
| |
Zoo werden wij eens door eene der Evas, kapitaal, naar verdienste, afgestraft. - Gij hebt intusschen gezorgd, heer uitgever! dat wij eene andere dames-portefeuille in handen zouden krijgen, en gij deedt wèl daaraan, niet alleenlijk om uwentwil, maar om den wille van velen, die deze losse bladen zullen vasthouden, en losmaken uit uwe magazijnen - een geschenk aan de beschaafde landgenooten, dat wij liefst eene letterkundige roos noemen, een buitenlandschen, immers Amerikaanschen, rozenstruik, die omstreeks vijftig geopende knoppen aanbiedt, bijna allen even geurig, en waar zelfs het kleine, vriendelijke doorntje - dat behoort bij de roos - door de teedere, vrouwelijke hand zoo voorzigtig is behandeld, dat we ons gaarne op die wijze zonder gekwetst te worden - laten - prikken. - Als het waarheid is, en wij willen u en de dagbladen maar gelooven - (ofschoon het geloof, wat de dagbladen betreft, ook eene gave is) - dat deze bladdrager (portefeuille) met zoo veel geurige bloemen daarenboven voorzien - na Uncle Toms hutje - (voor menigeen, lezer en uitgever, eene kostbare casa santa, rijk gestoffeerd, geworden) het meeste opgang maakte, dan is die aanbeveling, quantitatif, niet in den wind te slaan - en toch, welk een verschil tusschen de onvergetelijke, rijke, geplunderde bladen van Beecher en die van Fanny Fern! - Hier de letterkundige Minerva, met de Aegide hoog boven de hoofden der arme zwarten opgeheven - hier een der drie gratiën, die in zachte, liefelijke, wegslepende modulatiën, in proza des levens, zingt, betooverend zingt, en de welriekende rozenknoppen bovenal aan onze lieve maagden aanbiedt, - als een verjaar-, een kindergeschenk, niet in de wonderbaarlijk gefatsoeneerde, thans getierceerde quasi-zomer- of winterhoeden - maar op den reinen, schuldeloozen boezem. - Fanny Fern's kleine verhalen en
schetsen, uit het huiselijke, dagelijksche, gezellige leven, met behendigheid en onvergelijkelijke getrouwheid uitgeligt, zijn reeds, wat vorm en inhoud betreft, eene voldingende bevestiging en hernieuwde zegepraal zoowel van de spreuk des ouden vaderlanders: - simplex sigillum veri - (eenvoud het zegelmerk der waarheid) - als van die des hekeldichters Boileau:
Rien n'est beau que le vrai, le vrai seul est aimable.
Wij herinneren ons, met al het betamelijk respect voor onze binnen- en buitenlandsche schrijfsters, - geene schetsen of tafereelen gelezen te hebben, die op zulk eene aangrijpende wijze de inwendige snaren van het gevoel - hier geldt het: les ames n'ont point de sexe - in beweging brengen - eene Aeolusharp, die door een avondkoeltje in de meest welluidende trilling wordt gebragt, een geheimzinnig speeltuig, waarover, naar 's dichters voorstelling:
Englenvingren wandlen.
Tafereelen uit het kinder-, uit het huiselijk leven, maar met zulk een diep gevoel, met zulk een fijnen tact, zulk eene levendigheid van voorstelling teruggegeven, dat wij niet kunnen beslissen wat hier meer te bewonderen is - het talent, - plat prozaïsch gezegd - de pen, - of het hart van Fanny Fern. - Zekerlijk dat een man, een heer, een geleerde - een letterkundige vent, of schrijvende kerel, dergelijke schetsjes niet had kunnen
| |
| |
leveren, en er heel wat meer uit de vergaârbakken der geestigheid en het vernuft, der boeken-wetenschap had ondergemengd - deze voortreffelijke schrijfster behoefde slechts - wat zij had en vond - haar oog - haar hart, - de natuur - het ware, natuurlijke leven: zij neemt de menschen zoo als ze zijn, als uit het leven op het papier - echte, onvervalschte, meesterlijke, niet opgewerkte en gekleurde - photografiën. - Merkwaardig is de kernachtige kortheid en beknoptheid, waarmede deze levensbeelden - zijn begiftigd: een groot voorregt bij verhalen, predikatien, gedichten, sermoenen, bed-sermoenen, sermoenen in de eerste en tweede kamer; een eerst vereischte om den geest levend te houden, die terugdeinst en huivert bij de gedurige en geweldige - letterkundige soep-aanlenging - altijd water, water, weder water, eeuwig water in den wijn! - als het maar een kleurtje heeft en een geurtje geeft - en ach! ware het nog maar altijd wijn! - maar dikwijls verschaalde bessensap, uit een donkeren hoek en een muffen kelder, en ook dat nog - aangelengd! - De tafereelen van Fern zijn schier epigrammatisch, zij sluiten telkens op eene verrassende, naïeve, en volmaakt bevredigende wijze, juist omgekeerd als het einde van menig menschenleven - dat heel wat verwachten liet, en miserabel prozaïsch, flaauw - afloopt en wegdruipt. - Welligt heeft men u, heer uitgever! gevraagd, of gij deedt die vraag aan uzelven -: Is ook hier alles niet weder wat te buitenlandsch, te Anglo-Amerikaansch gekleurd? kan de portefeuille met deze losse bladen, in de grootere letterkundige portefeuille der Nederlandsche heeren en dames worden opgenomen, zonder dat het hindert of schaadt, en er eene zekere onregelmatigheid ontstaat? - Wees gerust, waarde lezer der losse bladen - hier, waar de natuur, de waarheid, zoo ongetoiletteerd u te gemoet komen, vraagt ge niet meer naar taal, of tongval, of landaard, gij vindt uzelven, met de uwen, terug, zoo als ge zijt of zoudet
kunnen zijn, en erkent den tooverstaf dezer Circe, die u leert hoedanig eene auteur, she-author, kan schrijven, gevoelen, overmeesteren - onderwijzen en - stichten. - Ja, onderwijzen en stichten - want wij beweren dat deze losse bladen, bij voorkeur, nog een ander - effekt - (zoo heet het modewoord immers?) - maken - dan hoogverhevene predikatien, of aaneengeschakelde stichtelijke vertoogen - of hoogst aandoenlijke, piëtistische gedichten. - Ook hier is vroomheid, liefde, godsvrucht, geloof, christendom - maar de vroomheid, en het christendom, het geloof der waarheid. - Men begint zich, na de lezing dezer bladen, iets beter te gevoelen, of begrijpt dat men, met allen betamelijken eerbied voor de eigene deugd, toch nog zedelijker - en christelijker tevens zoude kunnen worden, of reeds vóór langen tijd had moeten zijn. - Dat geldt hier bovenal de opvoeding, de verwaarlozing der kinderen - de ijdelheid der jeugdige Evas - het huwelijksleven - de liefde tot de kinderen. - De tafereelen van Fern zijn groote, breede, uitgewerkte keurteksten uit de heilige schrift der waarheid, wier toepassing gij dadelijk erkent, en waar het godsdienstig beginsel alles bezielt - en daaronder hier en daar de krachtige ironie, ja zelfs de humor, de welbekende toon die ons aan Sterne, Jean Paul, Ch. Lamb, en anderen herinnert - ook hier juweeltjes van het
| |
| |
eerste water. - Wij wenschen u, heer uitgever! opregtelijk geluk met de keuze, met de vertaling, met de uitvoering, met de roos op het titelblad, en uw naam er onder. - Blijf zulk een hovenier in onzen letterkundigen hof, niet altijd een rozengaarde; want men plant daar gemeene en alledaagsche, zelfs stinkende bloemen - ja soms letterkundig knoflook en uijenbollen, of plompe stokrozen, of monsterachtige zonnebloemen, die niemand gaarne in zijn respektief bloemenhekje plaatst. - Uwe Amerikaansche roos prijke op menige leestafel, in menig kabinet, - moeders en dochters, heeren en dames, lieve persoontjes vóór, in, en na de wittebroodsweken, zullen deze portefeuille, met groot genoegen en nut, in den zak, en later in het hoofd en hart, kunnen medenemen. - Gij zult ons daarom veroorloven, dat wij uwe en onze aanbeveling bevestigen, en onzen lezers een paar losse bladen uit de losse bladen in dit Tijdschrift mededeelen en aanbieden, als proeve - daar hebt ge niet tegen? - Ga intusschen voort om voor onze letterkunde op die wijze te zorgen - en hebt ge uw loon niet reeds weg, gij zult het wel krijgen.
Uw zeer dienstv. onderd. dienaar,
Spiritus Asper en Lenis.
| |
Kleine kinderen.
‘Kinderwagentjes in naauwe straten zijn gruwelijk lastig, vooral als iemand haast heeft.’
Zijn ze? Vooronderstel eens, dat gij en een zeker paar blaauwe oogen, voor wier bezit gij uw halve vermogen zoudt willen geven, de gemeenschappelijke eigenaars waart van dien zuigeling! Ik zou niet graag in uw buurt staan en hem een ‘gruwelijken last’ noemen. 't Is alles mooi en wel voor ongetrouwde heeren, om hun oude vrijers neus voor die kleine engeltjes met kuiltjes in de wangen op te trekken; maar wacht maar eens, tot dat hun tijd komt. Zie hen eens, zoodra ze zich ‘papa’ mogen noemen, hun das ophalen en langs de straat stappen, als of de staat hun een pensioen behoort te geven! Als zij het kantoor binnentreden, zie, hoe hun oude gehuwde compagnon - voor wien kleine kinderen sedert lang hebben opgehouden iets nieuws te zijn, - in zijn vuistje lacht om de nieuwbakken deftigheid, waarmede de geboorte van dien zuigeling wordt aangekondigd. Hoe geheel verbaasd zijn ze over zich zelve, dat ze dom genoeg geweest zijn, om niet te begrijpen, dat een man een volmaakte nul in 't cijfer is, zoolang hij niet aan het hoofd van een kleine familie staat. Hoe dikwijls kunt gij hen nu met ingespannen aandacht voor de winkelramen zien kijken naar kinderhoedjes, kralen en bellen en loopwagentjes! Hoe prettig vinden zij het, om te huis te komen en die kleine fluweelen wang tegen hun gerimpeld gezigt te drukken. Was ooit eenig muzijk half zoo liefelijk in hun oor, als het eerste gelispelde ‘papa?’ O, hoe onmerkbaar en innig windt die kleine plant een voor een hare sprieten om den vaderstam! Hoe angstig buigen zij zich over de wieg, als des kindjes wang gloeit, en de lip droog is van koorts, en welk eene diepe en breede en lange schaduw zou zijn klein graf in hunne gelukkige huizen werpen!
Mijn goede heer, wees verzekerd, iemands eigen kind is nooit een ‘gruwelijke last!’ Liefde begroet zijne geboorte. - (Blz. 59-61.)
| |
| |
| |
Hoe eene vrouw lief heeft.
‘Walter,’ zei mevrouw Clay, ‘gij hebt uw koffij koud laten worden; zijt gij ziek?’ En zij boog zich over de tafel henen en legde hare hand op zijnen arm.
‘Neen - ja - niet geheel wel. Ik ben gisteren heel ingespannen geweest.’ En hij stond op van zijnen stoel, om het onderzoek van die heldere oogen te ontwijken, en voegde er bij: ‘Mogt ik om etenstijd niet thuis wezen, Marion, wacht dan maar niet naar mij. 't Was mogelijk, dat ik opgehouden werd door zaken. En nu, geef mij een kus, voordat ik wegga!’
‘Als Walter maar die hatelijke bank er aan kon geven!’ zei Marion bij zich zelve. ‘Zoo'n leven voor hem in een eeuwigen tredmolen - ze moorden hem daar nog met die onafgebrokene inspanning!’ En zij ging in haar huishoudentje rond, en hield haar klein hoofdje bezig met hartroerende smeekschriften aan de vergadering van directeuren, om zijnen last toch eenigzins te verligten.
Als men van eenen dierbaren vriend gescheiden is, dan is het eene zelfsvoldoening, om zich bezig te houden met het verrigten van de eene of andere kleine dienst voor hem, hoe onbeduidend die ook moge zijn. Marion trad daarom zijne boekenkamer binnen, en begon Walters boeken en papieren in orde te schikken, en netheid te brengen in de verwarring van eenen ontmoedigenden en veelsoortigen hoop boeken en brieven; zij schoof zijnen gemakkelijken stoel naar de meest uitlokkende plek, en toen vielen hare oogen op eene kleine schets, die hij had geteekend. ‘Arme Walter!’ zei ze bij zich zelve. ‘Met zijn kunstenaarsoog en dichterhart altijd die eindelooze reeksen van getallen te moeten optellen, den eenen dag voor, den anderen na, een werk, dat ieder man even goed kan doen, die maar verstand genoeg heeft voor den regel van drieën. En te moeten denken, dat hij altijd zulk een eentoonig, zielloos leven zal moeten slijten! Nooit zijne oogen te vergasten aan al het schoone en heerlijke aan gene zijde van de zee, terwijl zoo'n menigte van stommelingen de wereld doorvliegen, en overal, waar de reiswijzer het voorschrijft, quasi een bui van enthusiasme krijgen! Het is ellendig!’ Zij wenschte van harte, dat zij hem een ander huwelijksgoed had aangebragt, dan haar lief gezigt en haar warm hart.
Het uur van het middagmaal kwam, maar Walter kwam niet. Marion was niet ongerust, omdat hij haar op zijn wegblijven had voorbereid; maar zij miste zijn vriendelijk gelaat aan tafel, en schoof haar bord bijna onaangeroerd ter zijde. Ze was oudmodisch genoeg, schoon ze reeds verscheidene jaren was getrouwd, om hem even hartelijk lief te hebben, als op den dag, toen haar huwelijk werd gesloten.
‘Kom hier, Nettie!’ zei ze tegen eenen frisschen jongen. ‘Spring op mijn schoot en laat mij papa's oogen zien!’ En zij streek de krullende lokken weg van zijn breed, wit voorhoofd. ‘Zeg me eens, Nettie, van wien hou je meest, van papa of van mij?’
‘Papa heeft gezegd: ik moest het meeste van u houden, omdat hij het doet,’ zei het kind.
‘Daar heb je een kus voor dat lieve antwoord! - Maar waar mag die beste papa blijven? Ik begrijp het niet.’
De woorden waren juist van hare lippen, toen haar vader binnentrad - niet met zijnen gewonen, stralenden grimlach en zijne uitgestrekte hand, maar met eenen langzamen, onzekeren stap,
| |
| |
als of hij zich met moeite kon staande houden. En zulk eenen verwezen blik!
‘Zend het kind de kamer uit,’ zeide hij met eene heesche stem. ‘Ik moet u alleen spreken, Marion!’
‘Mijn God, hij is toch niet dood? Dàt komt gij me toch niet zeggen?’ zeide zij met aschgraauwe lippen, terwijl hare gedachten zich dadelijk tot haren echtgenoot keerden.
‘Dat ware beter, dat ware beter,’ zei de oude man, zijn grijs hoofd schuddende, ‘dan dat hij leeft, om ons allen tot schande te brengen, zoo als hij doet!’
‘Wie durft Walters naam met schande verbinden?’ riep Marion met een oog, dat vonken schoot. ‘O, gij niet, gij niet, beste vader!’ En zij zag hem smeekende in het gezigt.
‘Hij heeft over ons allen schande gebragt!’ zei de trotsche oude man, ‘over u en over mij en over dat onnoozele kind. Hij heeft voor eene groote som gespeculeerd en gezwendeld, en is nu in verzekerde bewaring, en ik ben gekomen, om u met mij naar huis te nemen - u en Nettie; want gij moet hem vergeten, Marion,’
‘Nimmer, nimmer, nimmer!’ zeide zij op plegtigen toon. ‘Het is onwaar - mijn brave, edelmoedige, hooghartige echtgenoot - nooit! 't Moet een zamenspanning zijn, om hem in het verderf te storten; het zal alles worden opgehelderd. O vader, neem die vreesselijke woorden weder terug! Ik zal hem nooit verlaten, al mogt de geheele wereld hem begeven. Laat mij naar hem toe gaan, vader!’
‘Marion,’ zei de oude man, ‘hij zal veroordeeld worden tot crimineele gevangenschap - daar is geen redding voor hem mogelijk. Als dat gebeurt, dan maakt de wet u van hem vrij. Zoudt ge uw zoon willen schandvlekken? Kom naar de woning uwer kindsche dagen terug en vergeet hem - 't is uw pligt. Hij is uwe of mijne liefde niet meer waard. Zoo gij het niet doet,’ zei de oude man, die hare zaamgedrukte lippen en haren verhoogden blos opmerkte, ‘zoo gij het niet doet....’
‘Wat dan?’ zei Marion bedaard.
‘Dan zijt gij mijn kind niet!’ zeî de opgewonden oude man.
‘God zij mij dan genadig!’ riep Marion. ‘Want ik zal hem niet verlaten noch begeven!’
Het was een schouwspel, om het hardvochtigste hart te roeren, die schoone, fijngevormde vrouw in de cel der gevangenis. Walter sprong van zijne rustbank op, maar hij deed geenen stap, om haar te gemoet te treden. Het was ook niet noodig. Hare armen waren om zijnen hals geslagen, haar hoofd op zijne borst geleund. Eens, tweemalen beproefde hij te spreken; maar hare hand lag op zijne lippen; zij wilde zelfs uit zijnen eigen mond niet hooren, dat hij gevallen was. De oude cipier, al had hij ook een steenen hart, streek met zijne roksmouw over zijne oogen, toen hij de deur van de cel, waarin zij beide waren, sloot.
‘Een booze geest der hel heeft mij verleid!’ sprak de rampzalige nu eindelijk. ‘Maar de wet maakt u van mij los, Marion,’ zeide hij bitter.
‘De uwe tot den dood!’ fluisterde de schreijende gade.
‘God zegene uw edel hart, Marion! Nu kan ik mijn straf dragen.’
Indien ‘de dood een schitterend wit bemint,’ de boosaardigheid doet het ook. Elke lage nieteling, die eenen hekel aan Walter Clay had, greep de gelegenheid aan, om het hem te laten
| |
| |
ontgelden. Het verledene werd omgewroet, om allerlei onbeduidende kleinigheden van zijne geschiedenis op te halen; duistere wenken werden gegeven, en onbestemde praatjes uitgestrooid, om den openbaren geest nog vijandiger tegen hem te stemmen. Er werden lafhartige steken in het donker toegebragt door kleingeestige schurken, die doodsbleek van vrees zouden geweest zijn, indien hun slagtoffer uit de gevangenis had kunnen komen, om hen onder de oogen te zien. Verslaggevers puntten hunne pen met gretige graagte; en de extranommers der dagbladen waren vol van overdrevene verslagen van den gevangene en zijn proces. Zelfs de heiligheid der droefheid van zijne echtgenoote werd niet ontzien door die naar couranten-artikeltjes hongerende heeren. Dan hadt gij het gewone aantal van wijze lieden, die hunne ledige hoofden schuddeden, en ‘altijd wel gedacht hadden, det het zoo zou afloopen, omdat het doorgaans zoo gaat met menschen, die het hoofd zoo in den wind steken.’ Deze ‘menschlievende Samaritanen’ waren de eersten en voorsten bij de behandeling van zijne zaak; geene vlugtige uitdrukking op het gelaat van den in het diepst der ziel gefolterden gevangene ontging hen, en zij wenschten maar, dat het in hunne magt ware, om zijn vreesselijk lijden en hun onmenschelijk genot dagen in plaats van uren te doen duren. ‘Niet meer, dan hij verdient!’ was hun gevoelen eindelijk, toen het vonnis van ‘schuldig’ was uitgesproken. ‘Het zal zijn hoogmoed een duim of wat doen dalen!’ O gij schijnheilige veroordeelaars, wie durft beweren, dat bij even groote gelegenheid en verzoeking uw hooggeroemde deugd de proef beter zou hebben doorgestaan?
‘Nu is het ergste voorbij!’ zei Walter, terwijl Marion zijne slapen bette. ‘Ik zal worstelen, om het overige te dragen, nu gij mij niet aan mijn lot overlaat, Marion. Maar Nettie, de arme, onschuldige Nettie!’ En de krachtige man boog het hoofd en weende over de erfenis der schande, die hij over den flinken knaap had gebragt.
En zoo kropen dagen, weken en maanden voor het nu gescheidene paar voorbij. Hij in de liverij der schande, zijn vonnis ondergaande, zoo goed hij kon, onder de verdorvenen en de wanhopige booswichten ieder oogenblik eene verfijning van marteling ondervindende, waarvan hun dom begrip en hun versmoord gevoel niets wisten. Zij met den vinger nagewezen door een ruwen hoop, als de vrouw van den misdadiger, zenuwachtig zich onttrekkende aan ieders opmerking, sidderende bij het duchten van beleediging, terwijl zij dag aan dag heldhaftig zwoegde, om het dagelijksche brood te verdienen.
Van waar had die rustige waardigheid haren oorsprong, waarmede Walter Clay zelfs zijnen bewaarders achting afdwong? O, buiten de muren dier gevangenis klopte voor hem een getrouw hart. Des nachts werd hij in hare gebeden herdacht. Des daags leerde zij zelfs nu haren zoon zijns vaders naam te lispelen. Als muzijk in zijne ooren was die ligte tred, die door den somberen gang naar zijne cel weergalmde. Teeder waren die minnende armen om zijnen hals geslagen; heilig en waarachtig waren de gewijde woorden, waarmede zij zijnen zinkenden moed opbeurde. Als vol hoop schilderde zij de toekomst - als deze beproeving voorbij zoude zijn - en hij op een of ander plekje over de zee nog gelukkiger zou zijn, omdat hij door het leed was ge- | |
| |
louterd, waar geene boosaardige tong hem zijne verzoeking of zijnen val zou herinneren. Liefelijk klonken die troostvolle woorden, het eerst uitgesproken door onfeilbare lippen, hem in het oor: ‘Ga henen en zondig niet meer.’
Neen, Walter Clay was niet geheel verlaten. Hij was zelfs hier en in dezen toestand niet geheel vernederd, zoolang hij zijn hoofd kon opheffen en op eene liefde roemen, zoo innig, zoo zuiver, zoo heilig!
Het uur van ontslag brak ten laatste aan, en Walter Clay trad andermaal onder den ruimen, blaauwen hemel als een vrij man, en in het kleine vertrekje, waar de heldhaftige vrouw had gezwoegd en geleden, drukte zij andermaal haren echtgenoot aan hare borst.
‘En Nettie, waar is hij? Laat mij mijnen jongen kussen!’ zei de verheugde man ‘Waar is Nettie?’
‘In des Heilands armen!’ zei Marion met eene gesmoorde stem.
‘Dood? En gij hebt dat treurige geheim in uwe borst begraven, en die groote droefheid ongedeeld gedragen, om mijne smart maar niet te vermeerderen!’ En hij knielde met eerbied aan hare voeten neder.
‘God weet dat gij genoeg te dragen hadt!’ zei Marion, terwijl zij hunne tranen zamenmengden en tuurden op den langen, glinsterenden, gouden lok - al wat hun overbleef van den kleinen Nettie.
‘Welk een interessant paar!’ zeide een reizende kunstenaar in Italië tegen zijnen reisgenoot. ‘Het gelaat van die vrouw doet u denken aan eene madonna - zoo peinzend, zoo lieftallig, zoo bekoorlijk! Ik wou, dat ze eens voor mij zitten wou! Wie zijn ze, Pietro?’
‘Zij zijn hier een jaar geleden gekomen, leven in de grootste afzondering en schijnen zorgvuldig alle aanraking met hunne eigene landgenooten te ontwijken. Al het arme landvolk zegent hen; en vader Giovanni zegt, dat het voor ketters de beste lieden zijn, die hij ooit ontmoet heeft.’ (Blz. 99-108).
| |
Een woord aan moeders.
‘Och, lieve moeder,’ zei een teeder klein meisje, ‘ik heb uw porseleinen vaas gebroken!’
‘Ondeugend, lastig schepsel, altijd even lomp en onvoorzigtig, geen oogenblik alleen te vertrouwen! Ga naar boven, en blijf op het zolderkamertje, tot ik u laat roepen!’
En dat was het antwoord van eene christelijke moeder aan de weenende kleine schuldige, die de verzoeking bestreden en overwonnen had, om eene onwaarheid te zeggen, ten einde hare fout te verbergen. Met een teleurgesteld, ontmoedigd gelaat gehoorzaamde het kind, en in dat oogenblik ging het heldere, vriendelijke licht der waarheidsliefde in haar jong hartje onder, misschien om in latere jaren nooit weder te herleven. Ach, wat ware het verlies van duizend porseleinen vazen in vergelijking hiermede!
Het is waar, een engel zou kunnen terugdeinzen voor de verantwoordelijkheid eener moeder. Er is de kracht van eenen engel toe noodig. Geen enkel oogenblik moet de waakzaamheid insluimeren; de schalen der regtvaardigheid moeten altijd in het juiste evenwigt hangen; het driftige woord, dat de te veel gevergde geest op de lippen doet komen,
| |
| |
moet daar sterven, voordat het wordt uitgesproken.
Het beschroomde en fijngevoelende kind moet op zijnen tijd een woord van aanmoediging hebben, het voorbarige en aanmatigende met zachte vastheid worden teruggehouden; voor het scherpe oog der kindschheid moet nergens eenig bedrog, eenige uitvlugt, eenig onopregt ontwijken merkbaar zijn. En dat alles, terwijl het uitgeputte ligchaam onder gedurige nachtwaken bezwijkt, en de duizend kleine stoornissen en onverwachte kwellingen van ieder uur bijna elke poging, om naar een vast plan te handelen, onmogelijk maken. Toch moet de moeder een onbewolkt voorhoofd hebben, opdat de kleine cherub op haren schoot geenen toornigen fronsel opmerke! Toch moet zij hare ziel in lijdzaamheid bezitten, opdat de knaap, schijnbaar zoo geheel vervuld van zijn speelgoed, in het volgende oogenblik niet het ongeduldige woord herhale, dat zijn oor heeft opgevangen. Voor al die pligten, getrouw en naauwgezet vervuld, ontvangt de moeder haar loon in het verborgen en in stilte. Zelfs hij, bij wien zij haren steun op aarde moet zoeken, is maar al te dikwijls onachtzaam, en denkt niet aan die stille worsteling en strijd, tot dat hij, helaas, te laat de zachte hand leert waarderen, die de duizend bronnen van zijn huiselijk geluk onafgebroken heeft doen vloeijen.
Maar, hoe, indien de moeder de taak, die op haar rust, geheel niet volbrengt? Hoe, indien zij haren pligt volbragt waant, als haar kind gekleed, warm en gevoed is? Hoe, indien de kostelijke ziel wordt overgelaten aan de toevallige vorming door huurlingen? Indien zij nooit die kleine lippen leert lispelen: ‘Onze Vader!’ Hoe, indien zij haar kind op 's levens stormachtige zee zonder roer of kompas of kaart laat ronddobberen? God verhoede, dat er vele zulke moeders zouden zijn! - (Blz. 140-142).
| |
Eene model-weduwe,
Zou hare weduwkaper niet opslaan, voor geen geld ter wereld, - vindt, dat haar teint fraaijer dan ooit uitkomt tegen het zwarte rouwgoed, - zendt hare nieuwe japon naar de naaister terug, omdat het krippen plooisel niet breed genoeg gezoomd is voor een weduwrouw, - weigert standvastig naar een gekleed japonnetje te kijken.... eene heele week lang, - zou wel eens willen weten, of die knappe Tompkins, die alle dagen haar venster voorbij komt, gek genoeg is, om te denken, dat zij ooit weêr zal trouwen, - houdt er heel veel van, om haren handschoen uit te trekken en hare kleine, witte hand op haar zwart kleedje te leggen, meenende, dat dit misschien kan helpen, om te spoediger die hand te doen vragen, - vindt het eenzame leven in huis heel vervelend en denkt er over, om in een hôtel garni te gaan huizen, - neemt de uitnoodiging van Tompkins aan, om het kinder-concert bij te wonen, enkel, om den kleinen Tommy pleizier te doen. Tommy is heel blij en vindt Tompkins een heel vriendelijken mijnheer, omdat hij hem zooveel ulevellen en bonbons meebrengt. Zijne mama begint eene en andere verligting van hare diepe droefheid toe te laten in den vorm van langere bezoeken, wandelingen, rijtoertjes enz. Ze schreit een weinig, als Tommy haar vraagt, of zij
| |
| |
niet vergeten heeft bloemen te planten op zeker kerkhof. Tompkins komt binnen en vindt haar bevalliger, dan ooit, glimlagchende tusschen hare tranen. Tommy word naar den tuin gezonden, om in het natte zand te spelen tot groot bederf voor zijn nieuw kieltje en broekje, - en komt heel onverwachts weêr in de kamer en vindt mama's wangen heel blozend, en Tompkins tilt hem dartel in de hoogte en verzekert hem, dat hij zijn nieuwe papa is. - (Blz. 158).
| |
Een model-weduwenaar,
Begint aan nommer twee te denken, voordat de rouwband om zijnen hoed zijnen eersten glans heeft verloren, - is ijverig bezig, om jonge meisjes eene plaats in de kerk te bezorgen, of op de hoeken van drukke kruisstraten de karren stil te doen houden, opdat lieve wachtende voetjes kunnen oversteken, - is overtuigd, dat hij niet bestemd is, om alleen te leven, - gevoelt, dat er iemand zijn moet, die op zijne kinderen toeziet, of zoo hij geene kinderen heeft, dan zou hij wel iemand willen hebben, die op hem zelven toezag, - loost eenen diepen zucht, telkens als er een kleedje voorbij ruischt, waarin een vrouwelijk wezen steekt, - is heel punktelijk op het glimmen van zijne laarzen en het naauwkeurig passen van zijne handschoenen, - vindt, dat hij er wel interessant uitziet in het zwart, - gaat niet veel wandelen met zijne kinderen, en neemt, als hij het doet, het jongste mede, - keert terug tot zijne oude liefhebberij voor maanlicht en verzen, - beklaagt ongehuwde mannen met zijn geheele hart, begrijpt niet, hoe ze het maken, om te blijven leven, - beknort den kleinen John, omdat hij zoo luid ‘pa’ zegt, als hij hem op straat tegenkomt, - keurt het volstrekt af, dat vrouwen alleen en onbeschermd uit de avondkerk naar huis gaan, - vertelt aan de weduwen, dat zijn hart over haar bloedt, - is heel benieuwd, wie van al de jonge meisjes, welke hij ontmoet, hij zal besluiten te trouwen, - bejammert het, dat hij ze allen op ééne na zal moeten teleurstellen, - houdt veel meer van oranjebloesem, dan van immortelles, - staat op eenen mooijen dag vroeg op en meubelt zijn huis op nieuw van den zolder tot den kelder, hangt het portret van zijne eerste vrouw op het vlieringkamertje met een ouden deken er om heen voor het stof, - en trouwt met een speelmakkertje van zijne oudste dochter. - (Blz. 160).
| |
Een model-dominé,
Verandert nooit van standplaats, - is even goed te vreden, of zijne pastorij eene fatsoenlijke, ruime woning is, of een bekrompen en smerig kot, - preekt het heele jaar door heel welsprekend, zonder ooit een van zijne gemeenteleden in zijn zwak te tasten, - bezoekt ze allen eenmaal 's maands, en ontvangt hunne bezoeken, zoo dikwijls ze hem verkiezen lastig te vallen, - brengt ‘nieuwe en oude’ dingen voort elken zondag, maar heel zelden ‘oude,’ - weet als door instinkt bij eene begrafenis den graad van droefheid van iederen ook den versten bloedverwant des overlede- | |
| |
nen, en slaat in iedere toespraak den spijker juist op den kop, - weet heel aardig te keuvelen met al de jonge en oude dames, - maakt mooije gestes en heeft eene stem, om op te verlieven, - is altijd de onderdanige dienaar van zijne diakenen, heel ootmoedig vooral voor de rijken en aanzienlijken, die met zalvend medelijden over zijnen kalen rok kunnen spreken, - heeft er niets tegen, dat iedereen wat op zijn doen en laten meent te mogen aanmerken, - heeft de welsprekendheid van Paulus, de wijsheid van Salomo, het geduld van Job, de zachtmoedigheid van Mozes, een gestel als een olifant, en leeft van zes honderd gulden 's jaars. - (Blz. 161).
|
|