| |
| |
| |
Brieven uit en over de Vereenigde Staten van Noord-Amerika,
door Jonathan. Uitgegeven met eene Inleiding en Bijschrift door Dr. E.B. Swalue.
Wij zijn waarlijk eenigzins verlegen met de aankondiging van bovenstaand boek. Het heeft een net en zindelijk voorkomen, is op goed papier met duidelijke letter gedrukt en versierd met plaatjes, die goed gekozen en meerendeels met zorg zijn uitgevoerd. Daarenboven het is geschreven door een Amerikaan, ja, maar van Nederlandschen oorsprong en wordt ingeleid door een onder ons geacht kerkleeraar, en met bijschrift, d.i. met aanteekeningen door hem voorzien; eindelijk, het handelt over het land der vrijheid bij uitstek, dat in ons vaderland meer en meer sympathie wekt, gelijk het voor ons vaderland sympathie gevoelt en kweekt. Ziedaar vele redenen, die ons tot ingenomenheid stemmen en de kritiek doen verstommen; maar toch, al willen wij niet hard zijn, nu ons eens het boek ter beoordeeling wordt toegezonden, mogen wij onze lezers niet onkundig laten van 't geen zij er in kunnen vinden.
Vooreerst dan, gelijk wij zeiden, eene Inleiding van Dr. Swalue. Z.E. verhaalt daarin, dat de Brieven hem, Swalue, werden toegezonden door een vriend, die ze van den onbekenden Jonathan ter uitgave had ontvangen. Wat verder evenwel verhaalt Z.E., dat de Brieven hem werden toegezonden door den geachten uitgever, die, blijkens het verband, geen ander kan zijn dan de heer S.E. van Nooten, te Schoonhoven. Deze wilde, dat hij de Brieven zou beoordeelen, wat de eerwaarde Swalue gaarne op zich nam, en dan ook, na de lezing, de uitgave aanraadde. Al zijn wij nu geen Davus, wij zijn ook geen Oedipus en verlangen, bij gelegenheid, zeer naar eenige opheldering. Wij voor ons hebben een oogenblik gedacht, dat de eerwaarde Swalue en de vriend en Jonathan één en dezelfde persoon konden zijn, maar wij hebben al zeer spoedig op goede gronden dat denkbeeld laten varen, o.a. daarom, dat de Inleiding, behalve de bovengenoemde vrij duistere opheldering, meestal eene aanprijzing bevat van het werk van Jonathan.
En nu dat werk zelf. Het beslaat 304 bladzijden, vrij ruim gedrukt en kan dus niet bijster veel geven over een gebied, zoo uitgestrekt en eene bevolking, zoo talrijk en belangrijk, als die der Vereenigde Staten. Maar laat ons zien hoe de inhoud over die 304 bladzijden is verdeeld. De eerste der 15 brieven, geschreven van Julij 1848 tot Januarij 1852, heet opgesteld te zijn den 5den Julij van het eerstgenoemde jaar, naar aanleiding van de viering van het jaarfeest der onafhankelijkheid van Noord-Amerika. Deze, gelijk de overige, werd geschreven met het doel om de dankbare overtuiging te doen ontstaan, dat Gods Voorzienigheid dat land bestemde tot een zegen voor den ganschen aardbodem. Gelukkig is de keuze der
| |
| |
dagteekening, 5 Julij, die aanleiding gaf, om op ongezochte wijze verslag te doen van de wijze waarop dat feest in 1848, na de overwinningen op Mexico behaald, werd gevierd en waardoor voor de twee en zeventigste maal de voorspelling van John Adams werd vervuld, die reeds den 5den Julij 1776, d.i., daags na de onderteekening van het manifest der onafhankelijk verklaring, die telken jare terugkeerende viering had voorzien en als pligtmatig voorgesteld. - Deze brief, gelijk de volgende, waarin de schrijver tot op het algemeen congres, 7 September 1774 teruggaat en verder in algemeene trekken de grootheid schetst waartoe Noord-Amerika thans geklommen is, laat zich met genoegen lezen. Alleen vraagt men zich, waartoe in 1848 een brief uit dat land naar Europa geschreven dient, waarin zulk oud nieuws wordt verhandeld en alleen datgeen berigt, wat in iedere geschiedenis te vinden is. Maar die vraag dringt zich nog veel meer op bij de drie volgende brieven. Zij behelzen een politischgeographisch overzigt van de 30 als staten erkende, en eenige vermelding van de nog niet georganiseerde landschappen. Dit overzigt loopt van blz. 28-120 en beslaat dus een belangrijk deel van het boek; maar de bedenking rijst toch, of men in dit bestek aan de billijke nieuwsgierigheid zal kunnen voldoen. Inderdaad verheft zich de inhoud doorgaans weinig boven dien van een gewoon aardrijkskundig schoolboek, en men staat verwonderd, dat Jonathan zich de moeite van schrijven heeft getroost en niet liever een der nieuwste werken in dat genre aan zijn vriend cadeau heeft gemaakt. Wij hebben de moeite genomen, om het 3de deel van het Hülfsbuch van Cannabich, reeds in 1838 in het licht verschenen, hier en daar met broeder Jonathan te vergelijken, maar wij willen beschaamd staan, als het niet in belangrijkheid het onderhavige werk overtreft.
Voor wij verder gaan, willen wij in het voorbijgaan opmerken, dat er geenszins voor eene goede correctie is gezorgd. We halen ten bewijze slechts enkele stalen aan. Blz. 39 leest men: Op den 21 Dec. peilde men de haven, vindt dezelve goed - landden aldaar en begonnen enz.; blz. 55 leest men in de noot meerderheid voor minderheid; blz. 65, eene staat; blz. 67 vindt men koophandel vrouwelijk; blz. 76, de forts; blz. 76, reg. 12, door voor aan; blz. 101, de loodmijnen, na meer dan 100 jaren in dezelve met goed gevolg gearbeid te hebben, hebben enz.; blz. 106, verhuist; blz. 108, drifts van buffels; blz. 116, min kostbaarder; blz. 161 vindt men 1814 lees 1841; blz. 167 wordt i can 't speak vertaald: ik kan niet meer spreken; blz. 175, reg. 3 v.o., naar voor nam; blz. 177, vondt men voedsel voor het oog (?) en wat verder: de halve cirkelgalerij was tot overvloeijing toe gevuld met ladies, en, om uit zeer vele niet meer te noemen; blz. 197, het getal van 23 voor 15 millioen.
Doch wij vatten den draad weder op. De zesde brief is meer op het terrein van den briefstijl, omdat hij meer ongezocht stof levert tot eigen beschouwingen, die men toch bovenal van den briefschrijvenden vriend verlangt. Jonathan deelt hier een en ander mede van het algemeene bestuur en van dat der bijzondere staten, en verzuimt niet den aard daarvan en den geest der magistraten zoowel als de geringheid der belastingen en de gemakkelijkheid van hare heffing in een gunstig licht te plaatsen, vooral tegenover het daaromtrent bestaande in Europa. - De
| |
| |
zevende brief beslaat niet minder dan 51 bladzijden. Hij is gewijd aan de mededeeling van eenige historische bijzonderheden betreffende al de presidenten der unie, sedert Washington tot op Taylor, wiens inhuldiging ten slotte wordt geschetst. Omtrent deze biographien geldt, wat we boven zeiden van het geographisch overzigt. Jonathan had moeite bespaard, met eenvoudig te verwijzen naar historische werken en zelfs, vooral wat de laatste presidenten betreft, naar couranten-artikelen. Het zou ons zelfs niet verwonderen, indien hetgeen van Taylor gezegd is, daaruit oorspronkelijk was overgenomen. - De achtste brief, die eene physiologie en psychologie niet slechts van twaalf presidenten, maar van alle Noord-Amerikanen zamen is, telt slechts 13 bladzijden en kan dus over een zoo gewigtig onderwerp weinig volledigs behelzen. Het is dan ook eer eene lofrede, dan eene wijsgeerige ontwikkeling, en het bovengenoemde Hülfsbuch zal ons daaromtrent meer bevredigen, dan de brieven. Alleen de berigten in de brieven 9-13 vervat, betreffende de godsdienstige gezindheden, de bijbelgenootschappen, het binnen- en buitenlandsch zendelingwerk en de Presbyteriaansche kerk zijn met eenige uitvoerigheid gegeven, ofschoon men niet inziet, dat zij het werk van Baird in de schaduw stellen, of dat zij met groote inspanning hebben moeten verzameld worden, als men weet, dat de jaarlijksche verslagen zeer toegankelijke en overvloedige bronnen zijn voor zulk een arbeid. Ons oordeel over de brieven komt hier op neêr, dat zij voor hem, die volstrekt onkundig is in de Noord-Amerikaansche zaken, eene aangename lectuur opleveren, die hem althans eenig begrip geeft van land en volk en hunne trapsgewijze ontwikkeling: maar wij betwijfelen, of men met dit boek wel eenige schrede voorwaarts heeft gedaan in wezenlijke kennis en wij vermoeden, dat het gemaakt is, zoo als in onzen tijd wel meer boeken worden gemaakt. Wij kunnen met den Eerwaarden Swalue volstrekt
niet instemmen, dat de vorm van brieven voor het grootste deel van den inhoud gelukkig gekozen is; want, schoon wij niet ontkennen, dat alles zich gemakkelijk in dien vorm gieten laat, denken wij toch, dat die vorm voor de behandeling van land- en volkenkunde tot veel oppervlakkigheid aanleiding geeft en dat brieven, waarin men les krijgt in geschiedenis en aardrijkskunde, ja wel eene verrassing, maar toch geene zeer aangename zijn.
Ofschoon de Eerwaarde Swalue hier en daar broeder Jonathan eenigermate heeft te regt gewezen, wanneer de ingenomenheid van dezen met zijn aangenomen vaderland wat ver gaat en zijn oordeel over Europa of ons Vaderland minder juist wordt, had hij toch onzes inziens gereede aanleiding gehad, om aan de eene zijde den schijnbaar wonderbaren bloei van Noord-Amerika uit natuurlijke oorzaken te verklaren en aan de andere zijde de onmogelijkheid te doen gevoelen, om in de oude Europesche Staten gelijken tred te houden. Hier en daar hadden wij gaarne eene aanmerking gemist, o.a. die, waar hij het hartverheffend tafereel van de ontwikkeling van Liberia afbreekt met de vraag: ‘Zouden ook onze handelaars hierop niet met voordeel zaken kunnen doen?’ (blz. 242), maar hier en daar hadden wij er eene of althans eene andere gewenscht: b.v. blz. 244, waar Dr. Breckenridge zegt: ‘Wij hebben een beschaafden staat in Afrika onder den evenaar geplant, enz.’ nadat blz. 238
| |
| |
is meêgedeeld, dat naar het plan van Granville Sharp, in 1787 en 1792, 400 en 1200 slaven naar Sierra Leona werden gezonden, welke negers, let wel, meestal door de Britten, gedurende den omwentelingsoorlog, aan hunne Amerikaansche bezitters waren ontrukt; - of blz. 256, waar ten aanzien van de: Algemeene Vergadering der Presbyteriaansche kerk in de Vereenigde Staten van Amerika wordt berigt: ‘dat het de pligt is van deze vergadering, te waken voor alle dwaling of afwijking ten aanzien van de godsdienstleer, voor de geringste onzedelijkheid in leeraars, opzieners of belijders der kerk, enz.’ of blz. 272, waar wij lezen: ‘de Presbyteriaansche kerk wenscht, dat er steeds eene uitgelezene verzameling van studieboeken voor hare leeraars en eene geijkte godsdienstige lectuur voor de leden van haar kerkgenootschap voorhanden zij,’ - of blz. 298, waar men vindt: ‘Ja - onvermoeid is Amerika in het aanwenden zijner pogingen: allen werken zamen. Kinderen zelfs in de zondagsscholen vormen vereenigingen ter bevordering van het zendelingwerk, en allen brengen op gezette tijden hun spaarpenning - Van tijd tot tijd ontvangt elke zondagsschool een berigt (een brief van den zendelingprediker aan de kinderen dier school) van den toestand, de vorderingen enz. harer kweekelingen; en de belangstellende aandacht en hartelijke deelneming der 8, 10 en 12 jarige leden dezer kindervereeniging zoudt gij gewis met welgevallen aanschouwen. Zij bidden veel voor die toekomstige broeders en zusters.’ De eerwaarde Swalue merkt op deze echt Amerikaansche overdrijving alleen aan: ‘Mogt dit niet zonder behartiging en navolging blijven in ons vaderland, waar men thans veel doet voor de zendelingszaak, maar zij is nog geene volkszaak.’ Eindelijk hadden wij iets of iets anders van den Eerwaarden Swalue
verwacht bij uitboezemingen als de volgende, blz. 301. ‘Mogten alle leeraren en leden der Hervormde kerk zich vast houden aan de ware leer des bijbels: dan zullen zij ook den katechismus in eere houden, als een dierbaar geschenk van de hand hunner vrome vaderen’ of blz. 303. ‘Doch - Gode zij dank! dat er ook heden nog andere v.d. Roesten, Kisten, Egelings en v.d. Palms in Nederland gevonden worden, die zich niet schamen te prediken, dat jezus christus de eeniggeboren, eeuwige, natuurlijke Zoon van God is -: die leeren, dat de Heilige Geest (de geest van God, de geest van Christus) van den Vader en den Zoon onderscheiden en niet te min met den Vader en den Zoon innig vereenigd is’ enz. - Wij voor ons althans gelooven, dat hier, vooral met het oog op de exemplaren, die den Atlantischen oceaan mogten oversteken, degelijke noten zeer op hare plaats zouden zijn geweest.
|
|