hart met doelloozen haat vervuld te hebben zoo tegen andere landgenooten als bepaaldelijk tegen de Hollanders. In dit opzigt hebben wij de schrijvers bewonderd, want nergens, zelfs niet bij het verhaal der aanslagen van de Hollandsche graven op de Friesche onafhankelijkheid, hebben zij zich een harder woord laten ontvallen, dan naar ons inzien ten volle te verdedigen is. In één woord, wanneer men in Friesland van oordeel is, dat op de school nog afzonderlijk de Friesche geschiedenis moet worden geleerd, dan durven wij dit werkje om den edelen geest en degelijken inhoud, ja maar ook om den goedkoopen prijs gerustelijk aanbevelen.
Wij zeggen, wanneer men de Friesche geschiedenis nog afzonderlijk meent te moeten leeren, want onze meening is dit niet. Wij gelooven, dat dit niet zonder nadeel voor de algemeene vaderlandsche geschiedenis kan plaats hebben en wat erger is, niet zonder schade voor den echt vaderlandschen geest. Niet dat wij de voormalige schoolboeken niet hoogelijk zouden afkeuren, die Holland en Holland alleen op den voorgrond plagten te plaatsen, maar wij meenen, dat b.v. de heer van Lennep volkomen regt ook aan Friesland heeft laten weêrvaren en dat bij eene behandeling, waarbij aan ieder gewest, aan iederen stam zijn eigen plaats wordt gegeven en waarbij de ineensmelting van alle stammen en gewesten geleidelijk wordt uiteengezet, de nationaliteit beter gevoed wordt dan door die afzonderlijke behandeling. Deze zienswijze neemt evenwel niet weg, dat wij zeer veel prijs zouden stellen op het bezit van eene algemeene geschiedenis der Friezen tot op Karel V. Zulk een werk zou een belangrijk geheel uitmaken en zijn inhoud meer dan in naam de grenzen van ons vaderland overschrijden. Maar wij zouden evenzeer gaarne in éénen bundel de lotgevallen en ontwikkeling van al onze provinciën behandeld zien, voor zoo ver ze niet met de algemeene vaderlandsche geschiedenis zamenhangen. Wij gelooven, dat de geschiedenis der onderscheiden stammen met de meeste onpartijdigheid zou worden behandeld, als zij gebragt werd tot op den tijd waarop zij inderdaad ophouden bijzondere stammen te zijn, en aan de andere zijde, dat zóó naauwe band de verschillende gewesten vereenigt, dat we in allen een gelijk belang behooren te stellen.
In verband met het bovengezegde en tot bevestiging daarvan merken wij nog op, dat de inhoud der tweede afdeeling, beginnende met blz. 104, even als bij Eekhoff getuigt van de valsche stelling, waarin men zich plaatst, wanneer men met of na Karel V de geschiedenis van Friesland wil behandelen, als ware het nog door een onvermengden, zelfstandigen stam bewoond. Overigens zouden wij gaarne eene ruimere plaats hebben zien ingeruimd aan de verdienstelijke mannen, die Friesland heeft voortgebragt, en wat betreft de taal- en drukfouten, de schrijvers hebben ze niet allen vermeld. Wij althans herinneren ons een paar plaatsen, waar het onderwerp voorwerp is geworden, en nog eene, waar het hulpwerkwoord hebben in plaats van zijn is gebezigd.