| |
| |
| |
Letterkunde.
Een staatsman.
Mededeelingen uit het leven van prins Talleyrand. Uit de nagelatene papieren van den heer Colmache, secretaris van den prins. - Naar de tweede editie, uit het Engelsch vertaald door M.P. Lindo. - Arnhem, D.A. Thieme. 1854.
I.
Groote mannen. - Staatsmannen.
Ongetwijfeld dat er een zeer bijzonder en eigenaardig soort van menschen bestaat, die men in den regel met het woord ‘groote mannen’ beteekent, en daardoor tevens als uitschiet uit het gros der gewone menschen, even als bij het kaartspel zekere kaarten worden ter zijde gelegd, of wel eerst goed nagezien of ze er wel in het spel zijn, omdat zij steeds troef maken. - Groote mannen zijn, naar luid der geschiedenis, zulke geheel partikuliere en exceptionele verschijningen onder de menschen, en wederom zoo herkenbaar, dat wij met het grondbegrip van ware grootheid geheel in de war raken, en eindelijk den moed opgeven, om eene behoorlijke, duidelijke omschrijving te geven van het voorwerp -: ‘een groot man.’ - Zeer zekerlijk geeft de geschiedenis, b.v. bij Nimrod te beginnen, een catalogus van groote mannen; maar de vraag is, waar hier - (men vergeve ons de vreemde vergelijking) - de sneeuwlijn der ware menschelijke grootheid begint, en waar zij eindigt, - hoe vele duizend voeten boven het lager gedeelte der menschheid -: de gewone, alledaagsche menschen, die alom te grijpen zijn en te vangen, als een muggenzwerm op een zoelen zomeravond, buiten - die allen op elkaâr gelijken, en niets vertoonen, waardoor ze als - ‘groot’ - kunnen erkend worden. - Natuurlijk dat wij, ten gerieve van den meer nadenkenden en menschkundigen lezer - die welligt zelf een ‘groot man’ is, of dapper op weg om het te worden, of reeds, onbewust, is geworden - bij de mededeelingen uit het leven van den prins
| |
| |
Talleyrand, een inleidend hoofdstuk laten voorafgaan over groote- en staatsmannen - beide naauw verwant, zoo als nader zal blijken.
Men veroorlove ons een getuige hier op te roepen, die het begrip van ‘groote mannen’ dadelijk in een eenigzins vreemd en onverwacht licht plaatst, en daardoor medewerkt, om onze voorstelling verder te - verwarren. - Inderdaad, een competente regter, onze goede oude vriend, Blaise Pascal, Pensées: ‘L'homme est si grand que sa grandeur paraît même en ce qu'il se connaît misérable. - Un arbre ne se connaît pas misérable. Il est vrai que c'est être misérable que de se connaître misérable; mais aussi c'est être grand que de connaître qu'on est misérable. Ainsi toutes ses misères prouvent sa grandeur. Ce sont misères de grand seigneur; misères d'un roi dépossedé.’ - Om met eene dergelijke vernederende ironie over de groote mannen te spreken, kunnen wij naauwelijks aan den geoefenden denker, wiens woorden u daar zoo even troffen, vergeven - wij komen tot de voorstelling - van - van - - miserabele - groote - mannen -, wier grootheid daarin bestaat, dat zij zich beklagenswaardig gevoelen en erkennen: - verjaagde, afgezette, gefailleerde - ‘grands seigneurs’ - in de misère verkeerende, waarbij wij aan de Fransche emigranten gedenken, die naam, titel en rang behielden, het adellijke wapenbord met beide handen vastklemden, maar dood arm, door modder en slijk moesten baden, zoo als ge ze in Von Göthe's bekende beschrijving van den veldtogt in 1793 vindt voorgesteld. 't Zal ons moeite kosten, waarde lezer, om ons door Pascal, op die wijze, op eens, het begrip van menschelijke grootheid te laten ontnemen. - Wij hebben er ons immers reeds gedurende zoo menig jaar mede bezig gehouden, mede vermaakt, mede gestreeld, van dien tijd af, toen we voor de eerste maal de groote Grieksche en Romeinsche mannen, naar Plutarchus en Nepos, leerden kennen, en tegen die kolossale menschen met groote oogen
opzagen - tot op onzen leeftijd, waarin wij met Napoleon ‘de groote’ en zoovele andere nevens hem, even zamenleefden, of de berigten met gretigheid verslonden - en nu - c'est être grand que de connaître qu'on est misérable.’ - Wij twijfelen zeer, of de ‘groote mannen’ der geschiedenis zich zullen kunnen vereenigen met de krisis en voorstelling van B. Pascal, en de geschiedenis met hare kweekhoven van laurierboomen voor eenige honderdtallen menschenschedels evenmin. - Welnu, dan kome er een ander, en helpe ons beter te regt, met de - ‘misérable grandeur.’ - Wij zullen onzen vriend Jean Paul vernemen: ‘De eene eeuw voor en de andere na brengt dappere volken in het veld; - maar de dapperheid - (de grootheid dus mede) der wraak, des roofs, der soldij zinkt morsig onder in de geschiedenis. Alleen de dapperheid der trouw, der vaderlandsliefde, der vrijheid rijst als een eeuwig sterrenbeeld aan den hemel der toekomst; want enkel aan het zuivere goud der zedelijkheid knaagt de roest des tijds niet.’ - Dat luidt anders en meer bevredigend: - aan het zuivere goud der zedelijkheid - welligt de ware grootheid - knaagt de roest des tijds niet - hier is het kenmerk van het ‘misérable’ uitgewischt - groote, zedelijke mannen ‘sterrenbeelden aan den hemel der toekomst!’ - Op deze wijze kan
| |
| |
het ons gelukken eenigzins meer aan het begrip van een groot man te naderen, en den echten stempel te vinden -: hoogere, zedelijke ontwikkeling, - maar helaas! ook daardoor zullen we weder tot de welbekende, schier verwenschte eenzijdigheid komen, en - wij vragen dit u op het geweten af, op het standpunt van Jean Paul eens geplaatst - waar zullen wij heen, op eenmaal omstuwd met de groote mannen der geschiedenis, die ons in hunne gelederen naderen -: Alexander - Frederik - Napoleon - allen de ‘Grooten’ - de groote mannen van hunnen tijd - die immers niet geheelenal vrij waren (Zie hier boven) ‘van de dapperheid der wraak - des roofs - der soldij’ - en wie zoude het wagen om hun de geschiedkundige, geboekstaafde grootheid te ontstrijden -? daar het, wat de historieele opvatting betreft, ook hier geldt - naar het Evangelie: - ‘Men kan hier tot zijne lengte geene el toedoen?’ - Zooals de groote man daar staat, blijve hij - intact, - onaangevochten - zeggen de Germanen. - We zouden een harden strijd hebben om de al- of niet-grootheid van de genoemde groote mannen te loochenen - en eindelijk bleef ons niets over - dan om ook hier in de voetstappen van sommige personen te treden, en wat de groote lieden betreft - de geschiedenis te reconstruëren - zoo als dit thans aan de orde van den dag is -: vele groote mannen hebben even veel behoefte aan een onpartijdige, verstandige reconstructie, als de verrekte menschelijke ledematen, armen en beenen, aan de handen en de werktuigen des heelmeesters, om weder op de goede plaats te komen, en behoorlijk te kunnen werken. - Is die operatie ook gewoonlijk pijnlijk, en trekt de mensch, zelfs de mensch-groote-man - grand'homme - (niet grande d'Espagne, maar grande de l'humanité) - een miserabel-Pascals-gezigt bij deze operatie, 't is toch nuttig - voor de Jean Paulsche ‘eeuwige sterrenbeelden der toekomst.’ - Verder dient herinnerd,
alleen ten gerieve der groote en niet groote mannen, welke dit blad zouden willen inzien, dat er onder al de rangen en standen en menschelijke ‘Verhältnisse,’ inderdaad (even als in elk goed kaartspel de troefkaarten) de zoogenaamde exceptionele ‘groote mannen,’ kunnen gevonden worden - de patriciërs in hun vak, de eersten in hun gelid - want het is een begrip, te bekrompen voor onzen tijd, om de grootheid alleenlijk aan - de kroon, den veldheersstaf, of de admiraalsvlag vast te knoopen, - en verder niet - ook onder de geleerden, hooggeleerden - sterrekundigen, natuurkundigen, zullen we die grootere mannen spoedig vinden - en waarom niet onder de boeren, bakkers, kleedermakers, slagters, en schoenmakers? - elk, wel te verstaan, in zijn soort - ja (maar, waarde lezer! houd uw spottenden glimlach nog wat terug, bij onze voortgaande ontwikkeling) een volstrekt eerlijke Mr. broodbakker, die zijn brood nimmer een greintje te ligt bakt, en van de zemelen in het brood een grooten afschuw heeft - een kleedermaker, die nooit meer heeft gesneden en afgesneden dan billijk was - een slagter, die nooit, in verzinning, nuchter vleesch aan de klanten liet rondbrengen - dezen zouden wij, in hun soort, onder de groote mannen, in hun vak, durven te rangschikken, even goed als Blucher, Nelson, Wellington, maarschalk Ney, in hun vak. - Zoo nemen wij het woord: groot, regt ‘im Groszen, en grand.’ -
| |
| |
Als uitstapje op onzen weg, mogen we hier niet langer verbergen - dat er ook groote vrouwen zijn - hoewel het, 't is jammer, veel minder taalkundig - reçu - gebruikelijk is, om te lezen of te spreken van une grande femme, dan van un grand homme, en men ligtelijk tot het misverstand van ligchamelijke lengte zoude komen, iets dat, juist omgekeerd, niet tot de uiterlijke schoonheid der vrouwen wordt gerekend, maar meer tot het vreemde. - Groote (niet lange en hoog opgewassene) vrouwen, somtijds in zeer zwakke, zenuwachtige, nietige, kleine ligchamen geëncadreerd, heeft de catalogus der geschiedenis niet al te veel bij de hand - maar de geheime geschiedenis, de mémoires secrètes van het huiselijk leven, van het echtelijk- en moeder-leven - ziet, daar zullen we haar vinden, en zekerlijk honderdwerf waarachtig grooter dan bij de heeren der schepping, onze Lords of Creation, die op beide bloote kniën geknield, aan de Muze der geschiedenis biddend en zuchtend smeeken, om toch, als het u belieft - door een vergrootglas, door een dichterlijke loup, bekeken en bekend te worden - hoe grooter hoe liever, opdat de kleine man, in de Walhallas der historie, als een Goliath prijke, en door den nakomeling - ach, kon het ook zijn door den tijdgenoot! toch niet over het gelauwerde hoofd worde gezien. - Groote, waarlijk groote vrouwen, hebben ook hare geschiedenis - namelijk in den hemel bij God - en de Engel der waarheid en der liefde is haar geschiedschrijver en secretaris, ruim zoo goed en getrouw als de heer Colmache voor den prins Talleyrand!!
't Is boven allen twijfel verheven, dat onder de kategorie der staatslieden, even als onder alle andere menschen-kategoriën, de groote mannen zullen aangetroffen worden - en waar meer in getal dan juist hier? De omschrijving van een staatsman is wederom in geenen deele eene gemakkelijke taak, wegens de onbestemdheid van het begrip van den staat luidens de verschillende theoriën - want plaats nevens elkaâr op eene lijn -: Sejanus - Sully - Washington - Pitt - Talleyrand - en onzen raadpensionaris Schimmelpenninck, allen te zamen immers staatsmannen - en gij zult bij de verbazende straalbreking, van diezelfde lichtstralen, verschrikt staan, en u niet meer weten te redden met het grondbegrip. - Om dus zeer algemeen en bevattelijk te spreken, zullen we den staatsman voorstellen als den gewigtigen persoon, welke met of nevens, soms boven den vorst, aan het hoofd van staat en volk is geplaatst, en op het heil van staat en volk een regtstreekschen invloed kan uitoefenen, - zoo als de stuurman aan het roer, die het lot van schip, en lading, en bemanning in handen heeft, terwijl somtijds de kapitein of kommandant, wegens particuliere bezigheden in de groote kajuit, afwezig is, of dáár beneden het bestek opmaakt - terwijl de stuurman, boven op het scheepsdek, stuurt, beveelt, regelt en scherp uitziet. - De staatsmannen, laat ons bij den profeet Nathan beginnen, tot op al de thans levende leden van het parlement, der beide kamers, de senateurs, de cortes, en de volksvertegenwoordigers in de republieken - staan in de geschiedenis als eene bijzondere kaste, een eigenaardig geslacht; mannen die de eene hand den monarch toereiken, de andere hand aan het volk; met uitgestrekte
| |
| |
armen hier den troon, daar den burger omvatten, terwijl somtijds ook hier de ‘regterhand niet weet wat de linkerhand deed’ - mannen die, als de reus Atlas, een wereld, een geheel of half werelddeel, een land en volk - torschen, en wier verantwoordelijkheid zoo groot wordt, dat menigeen, ten einde raad en wanhopend, wegens die verbazende verantwoordelijkheid, eindelijk alle verantwoordelijkheid van zich heeft afgeworpen, - en eindigde om zich tevreden te stellen met een paar bloedige afgehouwene koningshoofden, als cloture finale der verantwoordelijkheid. - Dat er ook hier Jean Pauliaansche ‘eeuwige sterrenbeelden voor de betere toekomst’ - op de groote sterrenkaart der geschiedenis staan, weet ieder, wij noemen alleenlijk - een Washington - de eenige tot heden toe, - en niemand zal loochenen dat menig staatkundige, lees verbeterd -: staatlievende, eerlijke, krachtige mensch, aan de vereischten der waarachtige grootheid heeft voldaan, en door den tijdgenoot gecontramineerd, of gedestrueerd - door den nakomeling is gereconstrueerd en gerehabiliteerd, - ja, wij zien op meer of min verren afstand die helden en strijders, welke, dikwerf tegen hunnen wil, aan de spitse des volks werden gedrongen, om daar over het staatkundige ‘to be or not to be’ te beslissen; die door een enkelen magtigen ruk en omzwaai van de roerpen, het behoud of vergaan van het geheele staatsschip in handen hebben, die door hun magtig ‘veto’ of ‘fiat,’ de wereld met bloemen des vredes, of met de beken bloeds van den oorlog kunnen overdekken; die stervelingen, welke men in den overoud-ouden tijd onder de halve goden zoude gerekend hebben - de Herkulessen aan den troon of onder en voor het volk, die meer dan twaalf heldendaden moesten verrigten, - die menschen, welke eene hoogere magt bij voorkeur schijnt geroepen en bestemd te hebben om het lot, het heil, de welvaart van millioenen, schier alleen, te beveiligen en te
handhaven. - De staatsman immers heeft zoo dikwerf den vorst, die de eigenlijke, hoogste staatsman moest zijn, verduisterd; die eklips in de geschiedenis is zoo algemeen bekend en komt zoo getrouw terug, dat men ook hier eene dergelijke vorstelijke zonsverduistering weldra wiskundig vooraf zal kunnen berekenen, waar men de verschillende banen of den stand der twee hoofdplaneten, - de vorst en zijn staatsman - heeft ontdekt - met één woord, wat zouden de vorsten zonder staatslieden zijn? Een Hendrik zonder Sully? - de fransche Lodewijken zonder hunne Richelieus en Mazarins? ja zelfs thans, waar wij dit blad schrijven ten jare 1854 - staat nevens keizer en koning, de staatsman, als de Minerva, met de beveiligende Aegide boven den troon en het volk om ze te bewaken. - Maar - wie valt ons hier op eens zoo ergerlijk in de rede? wie daar? - want wij hooren onverwacht deze opmerking -: ‘Zeer goed, doch wat zijn vele vorsten en volken geworden juist door de - staatsmannen? en met een honenden lach wijst ge ons weder op de geopende geschiedrollen - en fluistert ons de vreesselijke namen van biechtvaders-staatsmannen - van maitressen-staatsvrouwen in het oor - of toont ons een gapenden, kokenden, ziedenden, loeijenden afgrond, waar op den bodem de daemonen: Robespierre, Marat, Danton hunne afzigtelijke hoofden opbeuren - en u aangrijnzen - daar, daar zegt ge - daar immers zijn
| |
| |
uwe - staatsmannen - geesels der menschheid, - het geheele pandaemonium van Milton in de werkelijkheid gezien!’ - Intusschen, zeer geachte tegenstrever! hebben we dan geloochend dat onder de groote kaste der staatsmannen, ook geene engelen des verderfs zouden geteld moeten worden? - moet dan hier de uitzondering bestaan dat allen zijn - ‘sterrenbeelden eener betere toekomst,’ - rijst de staatsman, als mensch, op eens boven het peil der menschelijke zonde en onvolmaaktheid? welligt juist omgekeerd - welligt, of zeker genoeg, dat ongehoorde, ongekende, nooit beschrevene verzoekingen, den staatsman bij nacht en dag bestoken; dat hij zeer juist kan vergeleken worden bij den heiligen Antonius in de grot, omgeven door de vreesselijkste spoken; dat hij op verbazend glad ijs staat, en links en regts wordt heen gedreven en geslingerd, maar zonder ijssporen; dat hij zulke centenaarszware vorsten- en volkslasten op de schouders moet torschen, waaronder alleenlijk een meer dan menschelijk mensch niet zoude bezwijken - met één woord, dat op den hoogen berg waar hij staat, dikwijls het volk en de vorst beneden hem, - de verzoekers zich tot tien- en honderdtallen vermenigvuldigen, en de verleiding, om ‘al die koningrijken der wereld en hunne heerlijkheid te bezitten,’ zoo groot wordt, dat de geschiedenis van den wankelenden staatsman juist omgekeerd luidt, als die van den Éénigen Overwinnaar van alle duivelsche magt, - en wel in dezer voege -: ‘toen verliet hem zijn goede engel, en ziet de duivelen traden tot hem en dienden hem,’ (als ophelderende noot hierbij - ‘en hij diende hen wederkeerig.’) - Het leven van den staatsman herinnert ons steeds aan den geheelen nacht (des levens), toen Jakob met den geheimzinnigen kampvechter worstelde, - en hier, hier misschien zouden wij ons kunnen verzoenen met de reeds aangehaalde woorden van den denker Pascal -:
‘Toutes ses misères prouvent sa grandeur; ce sont misères de grand seigneur; misères d'un roi dépossedé.’
| |
II.
Talleyrand en zijn berigtgever.
Het boek, waarvan de titel hierboven is opgegeven, heeft veel eigenschappen waardoor het aanbevolen wordt. - Vooreerst de mededeelingen over een ‘groot man,’ tevens een ‘staatsman,’ door zijnen secretaris; verder uit het Engelsch vertaald, naar de tweede editie; dan overgebragt door den bekwamen vertolker, aan wien onze letterkunde toenemende verpligting heeft; eindelijk de uitvoering, het plaatje, den ‘grooten staatsman’ voorstellende: - reeds genoeg om het boek, naar den uiterlijken titel en vorm aan te bevelen - het creditief door den heer Thieme is bevonden in orde te zijn en
| |
| |
wordt goedgekeurd - Talleyrand - Colmache - Lindo - all right! - Nu komen wij echter dadelijk met onze grieven, die intusschen niet zeer grievend zijn. - Vooreerst, zeer alledaagsche zaken, die wij allen kennen - teleurstellingen -: want eigenlijk geeft ons de berigtgever, de secretaris van den prins, uit 's prinsen mond, meer mededeelingen over anderen, dan over den abbé-prins-staatsman zelve. - Wie hier dus, onnadenkend genoeg, eene soort van geregelde levensbeschrijving denkt te vinden van den grooten man der staatsomwenteling, - der Napoleontische, der Bourbonsche, der gerestaureerde staatsphases in het groote Frankrijk - die is bedrogen. - Neen, de secretaris is voorzigtig en diplomatisch genoeg, en genoegzaam doortrokken van 's prinsen overerfelijke staatkunde, om aangaande den held niet meer te zeggen - mede te deelen, - dan gepast en oirbaar is voor zijne lezers - en voor zijnen naam - ook na den dood. - Zekerlijk er zijn uit het jeugdige leven, uit het seminarie-leven van den prins, aardigheden, en anekdoten, en merkwaardigheden genoeg, later over zijnen dood en begrafenis. - Maar meestal wordt de prins behendig in zijne groote en magtige staatkundige evolutiën wat achter af, uit het gezigt, gezet en gehouden, - en anderen, met wie hij in aanraking kwam, des te meer bepaaldelijk op den voorgrond, in het licht. - De oordeelvellingen en beschouwingen van den staatsheld over vele zeer beroemde tijdgenooten van hem, maken alzoo den hoofdinhoud uit van het allerbelangrijkste werk - zoodat wij met eene kleine verandering den titel alzoo zouden kunnen commentariëren -: ‘Mededeelingen van den prins Talleyrand over anderen, opgeteekend door den heer Colmache enz.’ - Wie dus den geheelen mensch - Talleyrand - uit deze berigten meent te leeren kennen, moet elders heen - en zal dan zeker een gansch anderen prins vinden en herkennen,
dan in de aanteekeningen van zijn vertrouwden vriend Colmache - dit ter waarschuwing en teregtwijzing. - Desalniettemin en evenwel nogtans, zijn de zeker authentieke en hoogst merkwaardige, originele beschouwingen, van den hooggezetelden, franschen burger-aristocraat-emigrant-minister-abbé-prins - voor den lezer onschatbaar en boeijend in hooge mate. - Het eigenaardige licht waarin de prins, die door den secretaris - (die gedurende zijn leven genoeg schreef) nu sprekend wordt ingevoerd - verschillende personen voorstelt, is ongemeen verhelderend en aanlokkelijk. - Wij komen onverwacht, tot onze verrassing en blijdschap, op eenmaal in het gezelschap der spaansche prinsen, te Valençay - met Cagliostro - Voltaire - dan met Mirabeau, later met de gravin de la Motte en de beruchte collier, met de zeer gerenommeerde dames Dubarri en de Staël - met Lodewijk XVIII, en op eene hoogst indrukmakende wijze met de befaamde Pythia, de ‘Vrouw van Endor’ der negentiende eeuw, met madame de Krudener. - De verhaaltrant van den secretaris, de reflectie en scheepsroeper van den heer en meester, is zoo ongemeen boeijend en onderhoudend, dat wij bij den eersten berigtgever - den prins zelven, - eene hoogst zeldzame gelukkige gave van mededeeling mogen vooronderstellen, aangezien de kopiën van den heer Colmache reeds zoo meesterlijk zijn. - Ja, juist zoo, en niet anders, moest de reeds hoogbejaarde staatsman over
| |
| |
den ouden en lateren tijd keuvelen, en een zwerm van anekdoten laten uitvliegen, mémoires, die in zijne eigene vasthoudende ‘memorie’ waren geetst, en hem welligt zoo eigen, dat hij ze, zoo als oude heeren plegen te doen, telkens opdischte. - De vorm dezer mededeelingen is meestal dus vrij, het eenvoudig, geestig, aaneengeschakeld verhaal: gouden appelen op zilveren schalen. - 't Springt intusschen alweder in het oog, dat hier opzettelijk de verhouding van Talleyrand tot den ‘grooten’ Napoleon met een geheimzinnig stilzwijgen is omsluijerd - dat wij de verbazend groote en beslissende rol (waarde letterzetter, druk dat woord hier cursijf, om redenen), de rol, zeggen wij, welke de staatsman speelde - (ook maar cursijf) te Weenen op het congres, bij het Heilig Verbond, vóór en na de abdicatie van den nedergeploften adelaar uit Korsika, - niet vinden medegedeeld in deze mededeelingen. - Zekerlijk zoude daardoor over sommige bijzonderheden, alzoo door den prins zelven verhaald, een zeer eigenaardig licht opgaan - maar de heer Colmache, in magnetisch secretariaats-rapport met den prins, zijn meester, zal goede redenen gehad hebben, om hier en daar liefst geene bijzonderheden wereldkundig te maken. - Zoo b.v. zijn wij verwonderd, om den prins Talleyrand, minister-president, die schier alleen de teugels van het staatsbewind, hoe kortstondig ook, in handen had, bij de geestenziener, genre féminin, - de Krudener, op eene soirée te ontmoeten, en wel nevens den keizer van Rusland en den koning van Pruissen - dat vader Jung Stilling ook aan hare voeten zat, laat zich beter verklaren. - Maar vraagt gij: hoe kon de prins, die alles behalve fanatiek en à la Krudener gebakerd was, ook dáár gezien worden? - Zoodra wij weten dat de czaar in het hôtel Talleyrand was
ingetrokken, en bij den prins verkoos - te logeren, - in het bevrijde Parijs, - wordt ons de zaak duidelijker - en op die wijze zijn er in deze belangrijke mededeelingen vele bijzonderheden, die alleenlijk door eene meer juiste kennis van de eigenlijke levensgeschiedenis van den prins-minister enz. enz. enz. verstaanbaar worden. - Te regt is de heer Colmache met zijn held buitengewoon ingenomen - en stelt hem gunstig, zeer gunstig, welligt te gunstig voor; - zoo als Talleyrand hier verschijnt, is hij een brave, beste, oude, opgeruimde, geestige verhaler, die met allerlei voorname heeren en dames in verbinding stond, en scherp toezag en toeluisterde, en op zijn praatstoeltje gezeten, nu en dan uit de school klapt - doch men vergete niet dat de prins meer was, en eens meer beteekende, - dat hij niet slechts bij voorkeur met Cagliostro, de Krudener, met Voltaire - en anderen in aanraking kwam, - maar dat deze zelfde oude heer, met zijn getrouwen hond nevens zich, geleund op zijn stok, die u daar, volgens de mededeelingen van zijn secretaris, zoo veel voorsnapt - keizers en koningen als aan de hand en aan den leiband hield, en als minister van buitenlandsche zaken, beurtelings geroepen, verworpen, en weder geroepen, het lot van Europa (1812-1816) heeft helpen beslissen - en zoo als Colmache ons te kennen geeft, eerst later, als het tijd is, met zijne eigene gedenkschriften, als uit zijn graf, zal optreden. - Onaangezien deze onvolledigheid, die waarschijnlijk in het plan van den heer Colmache
| |
| |
reeds lag opgesloten - behouden deze mededeelingen eene bijzondere geschiedkundige waarde, eene aaneenschakeling van feiten en anekdoten, meer of min bekend, voor den beschaafden lezer hoogst aantrekkelijk. - Wij begroeten hier een boek dat voor onzen leeftijd, voor ons meer gecultiveerd lezend publiek als geknipt is, en buiten allen twijfel zijn weg zal vinden in menige boekverzameling, zoo wel ten algemeenen nutte en gerieve als tot privaat gebruik. - De ‘maximen van Talleyrand,’ uittreksels uit zijne schriften, zouden wij gaarne, als de heer Thieme ons dit wilde vergunnen, hier geheel afdrukken -: vonken van vernuft, en knappende vlammekens van staatkundige menschenkennis, snippers van de schrijftafel, maar in een anderen zin dan die van onzen wakkeren Koetsveld. Men zoude ze gaarne allen van buiten leeren, als er op de wereld maar niet zoo veel te doen, te lezen, te schrijven, te recenseren, en te tobben viel. - Wij kunnen den lezer deze maximen nadrukkelijk aanbevelen, al is hij het met den prins, op verre na, niet eens. - Als, b.v. per ongeluk, een dapper, hokvast godgeleerde, deze maxime leest -: (blz. 437) ‘De theologanten gelijken op de honden, die aan groote beenderen knagen, om een klein stukje vleesch er af te halen’ - dan zal hij den prins-abbé eventjes in den ban doen. - Wij brengen, uit naam van het letterkundig vaderland, den heer Lindo, en ook den heer Thieme onzen dank, voor dit keurig, belangrijk, en hoogst onderhoudend boekgeschenk. - 't Moet zeker eerst gekocht, later betaald worden, - maar 't is desalniettemin een geschenk, dat men gaarne aanneemt, en zich daarmede den mond verfrischt aan deze rijpe en saprijke vruchten, bij zoo veel bedorvene en vooze, miserabele watermeloentjes in de letterkunde, die evenwel in de boekverkoopers-fruit-winkels duur genoeg betaald moeten worden, waarvan men, op het minst genomen, nog eene indigestie voor den geest op den koop toe verkrijgt. -
Wij wenschen deze mededeelingen eene voordeelige reize, van Arnhem door het gansche land heen.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|