| |
| |
| |
Losse hoofdstukken uit de levensgeschiedenis van Steven Kraanvogel.
(Vervolg. Zie Tijdspiegel 1854, II, bladz. 136.)
VIII.
Steventje op de bewaarschool. - Godsdienstig onderwijs. - Tante Jet examineert.
Steventje gaat nu geregeld naar de bewaarschool; de twee liberale tantes blijven in de oppositie - tante Jet zegepraalt. - Op eenen maandag-morgen, omstreeks 9 ure, heeft de principaal in de vennootschap ‘Kraanvogel en Cie,’ het knaapje zelve naar het lokaal gebragt, en met de noodige instructien voorzien; de ouders waren reeds gewoon, de hoogere geestelijke belangen van het eenig kind aan de zorg der tante over te laten, welligt omdat ze zich niet sterk genoeg gevoelden, tegen den stroom op te roeijen, en altoos dachten, dat eene bijzondere vrome opvoeding beter zoude zijn, dan eene meer liberale; hoewel de goede, welmeenende ouders nog niet geheel op de hoogte der zaak waren gekomen. - Steventje wordt binnengeleid, en tante Jet neemt de vrijheid, het kind, dat verbazend nieuwsgierig in het rond kijkt, zeer nadrukkelijk aan de reeds welbedaagde jufvrouw aan te bevelen, die, natuurlijk, alles geheel eens is met de stemmige vrouw, en zich gelukkig acht, zulk een kind, op zulk eene wijze, onder hare leiding te mogen nemen; waaruit blijkt, dat haar geluk verbazend groot moet zijn en toenemen, daar juist elk ander kind evenzoo wordt ontvangen, en het geluk geleidelijk klimt en vermeerdert bij de toelating van elk kind, behoudens de bepaalde contributie. - Steventje werd nu voor de eerstemaal, met de andere lieve kleinen op lange banken gezeten, en de handjes zamengevouwen, onderwezen in de - godsdienst - wel bepaaldelijk naar de letter des Ouden Verbonds; - de bedaagde jufvrouw las uit de Statenvertaling langzaam en luide voor, en de kinderkens luisterden en moesten ook antwoorden. - De godsdienst op de scholen. Waarde lezer! welk eene kleur ge draagt, en tot welke zoogenaamde school gijzelf behoort, - wij hebben hier eerst een woordje zamen te praten, en het staat u vrij, goed of af te keuren, mits ge ons maar niet opzettelijk verkeerd verstaat of verstaan
wilt. - Gij zult dadelijk met alle ordentelijke menschen toestemmen, dat het eene belangrijke, teedere zaak is, om de godsdienst op zeer lage, lagere, en alweder hoogere scholen zóó te onderwijzen - dat de godsdienst - dáár godsdienst blijve - en niet ontaarde in iets anders, dat geen godsdienst is, b.v. in een bepaald, leerstellig, afgeperkt
| |
| |
systema, dat, vast in elkaâr geschroefd, in het kinderlijk hoofd (het hart heeft er natuurlijk niets mede te maken) wordt geschroefd - of in eene reeks van duistere, onverstaanbare voorstellingen, gekleed in kerkelijke klanken, waarvan het lieve kind even weinig bevat, als van de taal der Dajakkers of Chinezen - of in een bedreigende en verschrikkelijke bestrijding van de heerschende gevoelens in meer vrijzinnige kerkgenootschappen. - O, waarde lezer! als de godsdienst op die wijze werd onderwezen, zouden we, in tegenspraak met eenige duizendtallen onzer landgenooten, wenschen, dat zij, alzoo voorgedragen, buiten de schoollokalen bleve verbannen, en men zich voor 's hands bij den ouden Bartjens, bij den ‘braven Hendrik,’ bij het onschuldig AB boekje, met de A - aap - en S - spa - bepaalde. - Men schijnt in den waan te verkeeren, dat het kind, als kind, tegenover het godsdienstig onderwijs, eene ongewone uitzondering maakt, en zich daar, eens en vooral, in eenen exceptionelen, abnormalen toestand bevindt. - Zeker is het, en gij zult het allen bekennen, dat het kind, nog staande tusschen de 7 en 10 jaren, de hoogere meetkunde, de differentiaal- en integraal-rekening niet verstaat; evenmin de beginselen der scheikunde behoorlijk kan begrijpen, en ook niet de wijsgeerige stellingen van Plato, Kant, Fichte en Schelling duidelijk zoude kunnen ontwikkelen, - dat is algemeen toegegeven - dat is, zeggen de geleerden - ‘geconcedeerd’ - maar nu komt de exceptie: - datzelfde kind, met datzelfde bevattings- en voorstellings-vermogen, zal wel in staat zijn, en wel berekend, om afgetrokkene, theologische, betwiste stellingen te kunnen doorzien; om van de leer der drieëenheid, der voorbeschikking, der erfzonde en de toerekenbaarheid daarvan, der verzoening - evenwel de noodige heldere begrippen te
verkrijgen; - het kind is, volgens deze methode van godsdienstig onderwijs, dus reeds van nature - een geboren theologus, een polemicus, een bestrijder der valsche stellingen; een Bogerman of Trigland in nuce (in het klein) of miniatuur; een professortje in de broek en het wambuisje - o, als we den grooten apostel Paulus tot algemeen school-inspector en onsterfelijk schoolopziener konden aanstellen, terugroepen; wanneer wij hem hooren over het godsdienstig onderwijs in zijne gewijde schriften, welk eene andere, eene nieuwere, eene betere theorie! Waar de apostel spreekt van ‘melk te drinken,’ en geen vaste spijs, ‘want gij kondet nog niet’ - melk der waarheid, voor de groote, twistzoekende menschenkinderen te Korinthe; zullen wij dan, in onzen tijd, in ons lieve vaderland, de kinderkens, juist tegen-apostolisch - vaste, harde spijs geven, die ze buiten allen twijfel niet kunnen verdragen of verduwen, - vaste spijs, bereid en opgedragen in het oude formulier vaatwerk, en zoo sterk gepeperd of gekruid, dat de lieve kinderen den mond akelig zamentrekken, of de tranen in de oogen krijgen, als men ze op die wijze voedt. - Wij staan ‘verstomd, verlegen en verslagen,’ bij het aanschouwen eener opvoeding, die lijnregt tegen alle ondervinding, tegen alle menschelijke wijsheid, tegen den kennelijk uitgedrukten evangelieschen geest aandruischt, en zouden, op deze wijze voortgaande, welligt tot de stelling komen, dat het zoogenaamd godsdienstig onderwijs, op menige school, inderdaad min of meer goddeloos dreigt te worden; maar reeds
| |
| |
genoeg voor ieder die belang stelt in de waarheid, en zich niet vereenigen kan of vereenigen wil met een ziekteverschijnsel in onzen tijd, - dat even treurig als gevaarlijk is. - Ook Steventje, op eenmaal in eene nieuwe wereld geplaatst, hoorde, oplettend genoeg, de letterlijke voorlezing van het Oude Verbond - en - dit spreekt van zelfs - het knaapje verstond er bijna niets van. - Hij hoorde op eens hem nog vreemde en onbekende namen noemen -: aartsvaders en heilige mannen - maar hij kon geen goed begrip van een aartsvader magtig worden - nu en dan stond voor zijne kleine, maar opgewekte verbeelding, het beeld van een ouden jood, van een rabbi, met een langen, grijzen baard en een grooten stok in de hand, terwijl hij (het waren toch geene gewone menschen) bovendien een zonneglans om hun hoofd dacht, - zoo als de Katholiek gekleurde plaatjes, de apostelen en de heiligen, door hem dikwerf met een zeker gevoel van eerbied beschouwd waren. - Waar over de bijbelsche vrouwen werd gesproken, dacht het meer en meer nadenkende Steventje wederom onwillekeurig aan de ‘drie tantes,’ en vermengde zijne voorstelling dezer welwillende vrouwen met de geschiedkundige beeldenrij van Rebecca, Rachel en Lea, - maar het kwam toch nooit goed overeen. - Zoo gaarne had Steventje zijne begrippen, die hij van de wereld op de bewaarschool had medegebragt, aan al die plotseling voor hem opdagende bijbelsche personen willen hechten - maar deze oude wereld kwam hem hoe langer hoe vreemder en zoo wonderlijk voor; hij heeft op zijn tiende jaar meermalen aan tante Krisje (in het geheim, wèl te verstaan) gebiecht, dat hij, met den besten wil, nooit veel respect of liefde had kunnen gevoelen voor Jakob, die Esau bedroog; voor Rebecca, die Jakob bedroog; voor Laban, die alweder Jakob en zijne eigene dochter bedroog; - maar Jozef, de goede, trouwe, brave Jozef, deze was zijn man gebleven. - Nu mag het wel niet vergeten worden, dat de bedaagde jufvrouw op de
bewaarschool telkens den tekst eenigzins zocht te verklaren en uit te leggen, dàt ging intusschen niet altijd even gemakkelijk, - waar zij echter begon te vertellen, en niet meer naar letter, tittel en jota voor te lezen, werd de geschiedenis wat meer helder en duidelijk, de lieve kinderen schikten dan digt bij elkaâr; de half geslotene oogjes (blaauw en zwart) gingen wijder open - zij waren op hun terrein teruggebragt - maar, als de lezing weder begon, - ach, men konde hier en daar een zucht hooren; menig hoofdje ging heen en weder, keek naar de muren of den zolder. - Steventje kwam echter weldra zoo ver, dat hij tamelijk veel namen en personen, ook minder bekende steden en plaatsen kon opnoemen; wie die personen eigenlijk geweest waren, en waar die plaatsen of steden op onzen aardbol te vinden waren, bleef hem altijd vrij duister. - Tante Jet werd natuurlijk een weinig trotsch op de bijbelkennis van haar vriendje, en Steventje was olijk en guitachtig genoeg (ach! zoo zijn de kinderen!) om haar behendig wat - ‘voort te helpen -’ en een plasdankje, met gevolge van dien, te verkrijgen. - ‘Weet tante Jet wel (zoo sprak de kleine geschiedkundige), welke presenten Jakob voor zijn broeder Esau gereed had, in de landstreek van Edom, in het land Seïr - nu lieve tante?’ - Tante Jet wist het op dien oogenblik zoo precies niet. - ‘Wel baasje,’ hernam zij, ‘immers heel
| |
| |
wat schapen en runderen - dat juiste getal is mij ontgaan.’ - Dan zal ik het tante Jet eens vertellen: Jakob had voor zijn broeder Esau gereed - hoort tante wel? - twee honderd geiten, twintig bokken, twee honderd schapen, twintig rammen, dertig zoogende kameelinnen met hare veulens, veertig koeijen en tien varren, twintig ezelinnen met tien veulens - maakt alles bij malkaâr - ik heb het goed opgeteld, lieve tante, - alles bij malkaâr: - vijf honderd vijftig stuks - een heele boêl - nu, wat zegt tante Jet daarvan?’ - en wat zoude de goede tante daarvan zeggen? - ‘Steventje! knap en braaf geleerd - zie, dat zou menig een, menig geleerde kop u maar zoo niet kunnen nadoen. - Kereltje, je wordt nu eens regt bijbelvast.’ - ‘Ja, tante, ik weet nog veel meer - riep de knaap, - b.v., weet u wel, tante, waar Jakob toen wat later is heengegaan, toen Esau de presenten had aangenomen, en alles weder in orde was tusschen de broêrs? - nu, tante?’ - ‘Dat is me waarlijk ontgaan, beste jongen - wacht, ik geloof dat het Seïr in Edom was, waar je straks over sprak.’ - ‘Wel tante! wel tante! 't lijkt er niet na - ik dacht dat u dat beter wist. - Neen, hij trok naar Pniël, en toen naar Pnuël, en toen is de aartsvader gaan hinken.’ - Op deze wijze wist Steventje, met zijn goed geheugen, zich meer en meer te bevestigen in de genegenheid van tante Jet, bij wie thans de vaste overtuiging werd gevestigd, wederkeerig, dat er in Steventje een dominé stak, en bepaaldelijk een echt oud-gereformeerde, met bef en mantel, en steekhoedje, en niet met de ‘zondige’ barret, en de ‘verwerpelijke’ toga. - Reeds hoorde zij in verbeelding: Steven Kraanvogel, beroepen predikant te....? - over de geschiedenis van Esau en Jakob eene predikatie houden, en niet over de runderen, geiten, bokken en schapen, - maar over de
praedestinatie, - haar geliefkoosd onderwerp, waar, zoo als wel bekend is, de twee broeders, als sterk sprekende typen, door den grooten apostel worden gekeurd. - Eens waagde tante Jet zelfs om Steventje, aangaande dit punt, voorzigtig op den tand te voelen. - ‘Mannetje,’ sprak ze, ‘gij zijt nog, meen ik, aan die rijke geschiedenis van Esau en Jakob, niet waar?’ - ‘Ja wel, tante lief.’ - ‘Zoo, - ja - zoo - heeft de jufvrouw u ook al wat verteld van de beteekenis dier twee broeders, zoo als dit in het Nieuwe Testament door den Apostel Paulus is voorgesteld, Rom. IX?’ - ‘Wacht, tante, wacht - ik geloof ja, dat onze lieve Heer - Jakob veel liever had dan Esau.’ - ‘En waarom dat, Steventje?’ - Hier bleef de kleine theologant in zijn examen steken: - ‘Tante, dat begrijp ik niet - waarom; - ik begrijp het niet; wil u mij dat wel eens vertellen? - de jufvrouw heeft er nog niet veel over gesproken, en zeide: 't zoude wel later komen, als we wat verder waren, - maar ik zou juist denken, dat onze lieve Heer meer van Esau dan van Jakob had moeten houden, omdat Jakob toch waarlijk ondeugende streken heeft uitgevoerd, en Esau altijd het kind van de rekening was, en daarom te regt heel boos is geworden, - en toch heeft de jufvrouw ons - ja, nu ik herinner het mij wel, gezegd -: dat God Jakob heeft lief gehad, en Esau gehaat, - ik begrijp het waarlijk niet, uwé, tante lief? als het omgekeerd was, maar nu....’ - ‘Steventje, heeft de jufvrouw u dat niet anders en beter geleerd? - nu, dat zal wel komen.’ -
| |
| |
‘Maar tante, wat denkt u dan daarvan? - 't Is toch waar dat Jakob niet mooi deed, toen hij zijn broeder en vader zoo bedroog; - en hoe kon onze lieve Heer dien eenen broeder juist zoo vóór den anderen trekken?’ - Tante Jet begreep dat het beter was de uitlegging nog wat uit te stellen, - terwijl Steventje nog lang niet op de ware hoogte van het verschilpunt was gebragt - en - en - welligt menig lezer met hem op een gelijke lijn staat! - Wij hebben uit den jeugdigen leeftijd van onzen held deze bijzonderheden opzettelijk medegedeeld, tot algemeene leering en waarschuwing, tot nadere toelichting van het hedendaagsch godsdienstig onderwijs op sommige bewaarscholen, en voldeden daardoor (al was het voor sommige ‘brave’ lieden niet zeer aangenaam en opwekkend) aan eenen eisch des tijds. - Zij het ons vergund, later den draad van ons verhaal weder op te vatten.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|