| |
Een dag te Rotterdam.
12 Julij.
Kaleidoskopisch.
Let him go his own way.
***
Bogcheljoentje heeft gezegd van de hoofdstad -: ‘Och Amsterdam, jou goeje stad - 'k wou dat je wat meer couragie hadt.’ - Nu is er zeker, gedurende den laatsten tijd, meer couragie in de hoofdstad gekomen, blijkens de vrijwillige bijdragen om het kabinet v.d. Hoop, collateraal te behouden;
| |
| |
blijkens de duinwaterleiding, die als een onderaardsche slang, de ondermijnde stad door- en onder-kronkelt; blijkens de nieuwe sierlijke modelbruggen; en blijkens alles, waaruit weldra nog blijken zal wat de gemeenteraad durft als hij wil, en wil als hij durft, b.v. een nieuwen schouwburg op het onvrije kermisterritoir - scheppen, - en vader Rembrandt, als schildwacht, voor de deur. - Maar wat zou Bogcheljoen van de tweede stad in ons rijk zeggen, op en dadelijk na den 12den Julij, - de tweede stad, die geweldig concurreert met de eerste - en het oude zusje aan het Y, met kornet, gepoederd hair, en zwarte japon, hoog aan het lijf gespeld, voorbij stapt op de heirbaan, of wel op de hielen trapt, soms op de teenen? - welligt zeide de genoemde berigtgever: ‘Och Rotterdam! jou goeje stad - Ik wou dat je wat minder couragie hadt.’ - Stoomboot-, nieuwe werk-, groote gebouwen-, yacht-club-, muziekfeest-couragie! - Praktika in bouwen, varen, stoomen, handelen, naar oost en west - niet min. - Het zusje aan de Maas, stond voor ons als de vrolijke jonge deern, met roode wangen, tintelende oogen, in het nette, elegante, somewhat Engelsche zomerkostuum, joelende en dartelende, dat het een aard heeft. - De stemmige tante aan het Y, haalt de schouders op, rammelt met haar geld in de ouderwetsche, gebloemde beugeltasch, met de groote massive zilveren knip, en gaat - stil weêr zitten - op de eijeren. - Ook wij werden, door tal van redenen, die den lezer niet aangaan, opgewekt, om één dag te Rotterdam te vertoeven, behoudens al de gevaren te water, en te land, en te straat; waar ieder voetganger aan het zwaard van Damocles herinnerd wordt, in den vorm van verpletterende, snel voortgedreven wielen - één dag, om ten minste een voorproef te genieten van het muziekfeest, het jubelfeest, het nationale feest, de zilveren bruiloft van Polyhymnia, met het zingend,
liedertafelend en toonkunstig Nederland - en wij waren inderdaad van den Haag uitgaande (alwaar we ons eeniglijk hadden heen begeven om de statue, Willem II, te zien, en wij zullen het nooit weêr doen), op de trein - 8 uren, - en digt nevens ons de waardige prins Hendrik, en de commissie die bij de opening der Y-8-club werd verwacht. - Natuurlijk wenschten wij, en velen met ons, ditmaal spoedig in de Maasstad te zijn, - er was wind genoeg, niet zoo zeer bij de broêrtjes te Rotterdam, dan wel aan de lucht, om de concurrerende zeilschepen gunstig te laten werken. - Wij zaten met prins Hendrik, en zeer vele respectabele lieden, in de wagens, en hadden het windraampje reeds opgehaald voor de togt, en dachten dat we reeds op weg waren:
Geduld is zulk een schoone zaak,
Om in een moeijelijke taak
Zijn oogwit uit te voeren; -
Dit zag ik laatst in onze - ? - ?
Ja wel onze? - want allen, en de waardige, trouwe prins mede, hadden het voorregt, om iets meer dan een half uur stil te blijven, en de werkzaamheden aan het station te 's Hage te bespieden; - zoo als het heen en weder loopen der hoogere en lagere beambten, met gouden banden om het hoofd, of vuile zuidwesters op den kop; het heen en weder boegseeren der locomotiven, en het eigenaardige, onnavolgbare, onuitroeibare phlegma van Nederlandsche spoorwegmannen, wanneer een trein
| |
| |
met ongeduldige menschenkinderen, die de Yachtclub wenschten te helpen verheerlijken, zoo vastgenageld blijft op zijn post voor het station, als een russische schildwacht, die niet beweegt of verwrikt. - Wanneer wij al de hypothesen en gissingen wilden mededeelen, die door zeer respektabele menschen, medereizigers, werden gemaakt, in betrekking tot den onvergefelijken stilstand van een trein die altijd op een bepaald uur vertrekt, zouden wij al te breedvoerig worden. - Eindelijk kwamen wij tot het resultaat, dat onaangezien al de geweldige voorbereidende maatregelen, die men in het werk stelde om de ontbrekende locomotief te vinden, die voor het bepaalde uur van vertrek, juist op dezen dag, altijd (niet) gereed was - het geduld van den waarden prins, en dat zijner land-, lot-, togtgenooten, op eene zeer behoorlijke proef werd gesteld. - Omstreeks drie kwartier uurs over den tijd, kwamen wij, toch altijd nog bijtijds, in het feestvierend Rotterdam, - en toch, onaangezien het verwijderd, onschuldig, en volstrekt schadeloos gebulder van het geschut, dat de Argo van den heer Van Hoboken deed hooren, en de bonte vlaggenpraal, waren wij eenigzins benepen en beangst van hart. - Men had namelijk geruchten uitgestrooid, dat de zoogenaamde ‘smalle gemeente aan de Maas,’ het loffelijke en christelijke voornemen had, om het gebouw: muziek-jubelfeest, - in den brand te steken, en wat er verder bij behoort; - voorts dat geheimzinnige boden in 't zwart gekleed (geene aansprekers of bidders), op de buitensingels, quasi-muziek-entreebiljetten, met bestraffende Bijbelspreuken aan den profeet Jesaïas ontleend, hadden rondgevent, - om de goede gemeente te waarschuwen voor de verleidingen des Booze, die, dan wel onder de menschelijke gedaante van den heer Vermeulen of Verhulst, binnen Rotterdam rondspokende, zal moeten gedacht worden. - Al verder, dat er
dragonders, op paarden, met sabels, en karabijnen, en scherpe patronen, naar de Maasstad waren afgezonden. - Deze geruchten had men verbreid, en wij van nature zeer bevreesd en kleinmoedig, zagen reeds het jubelgebouw, niet in Venetiaansch, maar in zeer natuurlijk vuur gehuld, verbranden, en daardoor al de repetitien en uitvoeringen, op eens, vernietigd. - Onze vrees is echter weggenomen: - de uitgestrooide geruchten zijn gelogenstraft, en wij hebben op den 12 Julij, aan het hoofd der stad (de beenen zullen er ook wel ergens zijn) de goede, smalle, magere, vrolijke, ordentelijke - gemeente, zoo vrolijk en wel tevreden gezien, als in de gegevene omstandigheden kon verwacht worden - ja wij hebben gespierde en ongetoiletteerde sjouwers en parias uit het Achterklooster, met de handen in de broekzakken, en de bobbelende tabakspruim in den mond, aanschouwd, die met blijkbare belangstelling en kennelijken eerbied, de affichen van het muziekfeest, - tweemaal manslengte groot, aan de publieke gebouwen aangeplakt, stonden te lezen, te ontcijferen, en te commentariëren - terwijl een hunner alzoo tot den buur sprak: (officieel gehoord) ‘D..d..sch! Kees! ze kraigen daar ook toch heel wat, voor derlui geld, te kaiken’ - en Kees beantwoordde, met een betamelijken weêrklank -: ‘wel bl..k..msch - ja Piet.’ - Wij zijn tot de overtuiging gekomen, dat Kees en Piet, bij het mastklimmen, en de betamelijke feest-, jubel-, Yachtclub-borrels, meer genot
| |
| |
smaakten, dan als het hun vergund ware geweest Jenny Ney, Pischek of Formes te hooren. - Genoeg - ook de smalle gemeente, in de eigenlijke physieke beteekenis van dit bijvoegelijk naamwoord, hield zich zoo goed, dat de bedreigende dragonders, waarschijnlijk op den feestdag, meer bier of ander verschillend vocht zullen gedronken hebben, dan bloed zien stroomen langs hunne blanke, nog maagdelijke, ongerepte, kuische, heldensabels.
Een Yachtklub is een interessant ding, vooral voor hen die den prijs behalen, meer dan voor degenen die den prijs niet halen, en er toch al zeer nabij waren, en voor het gapende volk, dat zich verbaast over de roeijers in de gieken, die zich, enkel ‘om de pret,’ zoo geweldig afbeulen, en eindelijk doornat bezweet, proestend en hijgend - den prijs niet bekomen. - ‘'t Is alleenlijk uit ambitie, dat zij het doen,’ hoorde ik een bedaagd burgerman zeggen, die, met een oude, versletene parapluie onder den arm, naar de slanke gieken stond te kijken, - ‘als die arme bloeden - en 't laiken wel jonge heeren, uit de groote wereld, maar geen bloed spaijen - want dat zou me toch leed doen - ze zain aan zulk een werk niet gewoon,’ - en met een deelnemend oog volgde hij de schuitjes zoo ver hij kon.
Wij verzekeren u dat het waterfeest, gezien aan het Katendrechtsche veer, op het balkon, een regt vriendelijk, levendig, opwekkend, tafereel opleverde, waar de op- en nedervarende stoombooten, de talrijke zeilschepen, de met vlaggen prijkende Yachtclub, - en het bevlagde, groote, kolossale jubelgebouw, en de wemelende volksmassa, te midden van den loodblaauwen kruiddamp, - uit de onschuldige vuurmonden - een geheel vormden, dat echt vaderlandsch en waarlijk niet weinig poëtisch was.
Wij weten niet, zoo ver met ons verslag gevorderd, of er in den Tijdspiegel ook iets zal geschreven worden over het muziekfeest - dit stukske is gesteld, let wel, toen het feest nog niet geëindigd was, op den 13 Julij, voormiddags tusschen 10 en 12 ure, dus is het niet mogelijk, dit gevoelt de fijnberekenende lezer, om iets van den afloop mede te deelen; maar wij wenschen gaarne den indruk mede te deelen, dien de repetitie van het oratorium de Jaargetijden van vader Haydn op ons maakte, en worden daardoor onwillekeurig genoopt, om toch iets over het groote muziekfeest, bij anticipatie, in het midden - te - werpen.
Een muziekfeest is ook een interessant ding voor veel menschen - voor de maatschappij en de leden, voor de commissarissen en talenten, die voor hun talent, gouden en zilveren talenten, volgens het jus talionis, regt der wedervergelding, verwachten, opdat de talenten per keel en hand ‘niet begraven blijven,’ tegen de bedoeling van het Evangelie, - en almede, niet het minst welligt, voor de bouwlieden van een groot jubellokaal, voor de decorateurs - (triviaal-gemeen -: ‘behangers’) voor de houtleveranciers en timmerlieden, met of zonder aanneming, aanneming van geld bedoelen wij hier, geen aanneming van personen; want als er gejubeld wordt, heeft men meer met het geld, dat een jubel mogelijk maakt, te doen, dan met de eigenlijke jubelenden zelve, - dat reeds lang bewezen is. - Maar een nationaal muziekfeest, op zulk een groote schaal (een vischschotel voor een cachelot) aangelegd en opgedragen,
| |
| |
en zoo krachtig en keurig bewerkt, dat mag naar eisch bewierookt worden, en wij roemen de courantiers, die de geheele zaak, nog warm uit de pan, reeds voor-bewierookten, - daartoe waren zij geregtigd en gemagtigd, en wij willen niet beweren, aangezocht - of een ander woord, dat rijmt of klinkt - op - ‘gezocht’ - ? - Het lag in den aard, dat er zich stemmen tegen het muziekfeest en de maatschappij moesten verheffen, geene Sopraan-, Tenor- of Basstemmen, ook niet de stemmen der koristen, die een geweldig werk moesten doorwerken, waarover later - maar stemmen, die uit de onderwereld waren ‘opgedonderd,’ zeggen de dichters na Bilderdijk. - Men heeft niet gevraagd wat de maatschappij deed van 13 tot 16 Julij, en nog mogelijk? doen zal, na 16 Julij 1854 - maar men heeft gevraagd (hoe boos!) wat de maatschappij gedaan heeft vóór dien tijd - en dat was immers geheel verkeerd en verdacht? Op een zilveren bruiloft moet men ook iet of wat op de toekomst speculeren, en zich niet alleenlijk tot de verledenheid bepalen - dat was niet mooi van die onderaardsche stemmen, en wij blijven er bij, dat de geïncrimineerde maatschappij, nu in het tweede vierde van haar eeuwbestaan juist alles zal beginnen, doen, voortzetten, wat zij in de voorgaande niet heeft begonnen, niet heeft gedaan - en dus, om met den redenaar te spreken -: ‘een nieuw en luisterrijk tijdperk van haar bestaan is ingetreden, om nieuwe lauweren te oogsten,’ - daar de oude lauweren zoek zijn geraakt, of alleen te vinden waren op de gelauwerde olieverwbeelden in het jubellokaal. - Niemand zal het ontkennen, dat de maatschappij dus zedelijk verpligt was om te jubelen, zoo als de eeuw dit eischt, en dat zij zich aan dien eisch niet heeft mogen onttrekken, en dat de commissarissen, de leden, en de welwillende niet-leden à
f 12.50, ook hebben medegejubeld, terwijl de solo-talenten, en de koristen, alleenlijk niet medejubelden, maar iets geheel anders deden: onafgebroken, met heldenmoed hebben gezongen, geblazen en gestreken, en met koperen speeltuigen zware en geweldige geluiden voortgebragt en gepaukt, - en dat alles, om de feestvierenden, gewone leden, en ongewone leden, een rijk, zeldzaam, en schier heilig genot te verschaffen, dat inderdaad niet betaald of vergoed wordt of kan worden door een daverend unisono handgeklap, iets, waartoe zeer weinig talent vereischt wordt, en waar toch menig talent zeer op gesteld is, zoo als blijkt, als het zingend of spelend talent nijgt en buigt, en nog eens da capo nijgt en buigt, zonder juist te blozen; - want een behandgeklapt talent bloost volstrekt niet meer, maar neemt den tol en de schatting aan, die door den luchtstroom wordt verkondigd en voortgebragt, als twee menschenhanden hard en spoedig tegen elkander slaan - iets, dat men gelieft te noemen: ‘betuiging van bijval,’ en waar wel niet aan te twijfelen is.
Ons was het ditmaal slechts vergund de repetitie der Jaargetijden van Haydn bij te wonen, met een tal van gewone en ongewone, vaste en losse leden, die de ruime, voortreffelijk ingerigte, kolossale zaal, op 4000 stoelen berekend, met het doophuis of afgesloten perk, buiten het verheven orkest. - Doelmatig, of, zoo als men ons leerde, beter: doeltreffend was het gebouw in allen deele: - ongemeen, ongeloofelijk gelukkig voor de uitwerking der muziek geschikt; - in hoe- | |
| |
verre dit alzoo aangelegd is, naar vooraf bepaalde, wetenschappelijke of akoustische berekeningen, kunnen wij, oningewijden, niet berekenen - maar, zoowel zang als instrumentaal muziek, werden uitstekend ondersteund door den eenvoudigen, schier naïf-eenvoudigen bouwtrant, waar het zolderwerk ons herinnerde aan de eerste proeven en beginselen van eene ontluikende aartsvaderlijke pastorale bouwkunst, terwijl het lagere gedeelte meer modern was aangegrepen, en ons herinnerde dat we in eenen tijd van hoogere ontwikkeling leefden. - De gaskroonen, de hoogst eenvoudige stoelen, berekend op menschelijke ligchamen van zeer geringen omvang, - of wel op de inschikkelijkheid en persbaarheid der menschelijke ledematen die mede jubelen, - alles vereenigde zich om ons het muzikaal genot onverbitterd te doen smaken - vooral op eene repetitie - waarin reeds het grondbegrip van het ‘ongegeneerde’ ligt opgesloten. - ‘Maar slechts eene repetitie,’ zegt ge - en haalt de schouders op - doe dat niet, mijn beste lezer! doe dat niet - want weet in de eerste plaats, dat het woord ‘repetitie,’ niet beteekent herhaling, zoo als gij waant, neen juist het tegenovergestelde - juist geene repetitie, maar prae-petitie, voorproef, voorbereiding, waar nog niet is uitgevoerd - de repetitie is eigenlijk eene na-petitie - een dacapo, en als de talenten, onwillig genoeg, een aria of brokstuk herhalen, dat
is de repetitie, en niet de voordrilling door den wakkeren orkestmeester. - Weet ge wel, lezer, neen ge wist dat niet, dat orkestmeester, letterlijk uit het Grieksch vertaald, beteekent - dansmeester - van het werkwoord οϱχεομαι - dansen? zoo speelt de taal ons parten! - Wij hebben bij de quasi-repetitie der overschoone jaargetijden, de muziek-ziel, den bestuurder, den autokraat met zijn veldheersstaf, hier den heer Verhulst, ons volstrekt onbekend, bewonderd en beklaagd. - Daar stond hij, in zijn kleine tribune, als Mozes bij de strijdende legerbenden, nu met de beide armen omhoog, dan moest hij de gonzende en donderende spelers, met hand en keel, op eens, midden in het vuur, tot zwijgen en stilstand brengen - dan kwamen de pauken, de triangels te laat of te vroeg, dan waren de koristen uit de maat - alles, alles moest deze eenige, deze geweldige muziek-czaar bedwingen, ordenen, beteugelen, en de kleinste oneffenheid vernemen, en telkens bevelen -: ‘10, 12, 16 maten terug, heeren en dames!’ en dat alles, bij het gevoel van eigene autokratie en overmagt, op de meest beleefde, vriendelijke wijze! Een orkestmeester behoort onder de groote mannen dezer eeuw, en hoevele koningen, en keizers, en burgemeesters zouden hem tot voorbeeld kunnen en moeten nemen, om ook - te dirigeren. - Wij hebben nog iets vergeten, zoo als gij, waarde lezer! ook reeds dikwerf deedt, waar het uw geweten of uwe schulden betrof, namelijk: dat het zoo doeltreffend lokaal zeer luchtig was ingerigt, zelfs in die mate, dat de leden en nietleden, met hoed en overjas gewapend, de repetitie bijwoonden; - de theorie der ventilatie, welke men in de gasthuizen zoo heilzaam toepast, om den luchtstroom geheel vrij en ongehinderd te laten spelen, is ook hier weldadig aangewend. - De frissche avondlucht woei, verkwikkend, over en boven de hoofden der werkende en genietende leden; want men had waarschijnlijk op
warme Julijdagen gerekend, welke be- | |
| |
rekening, gedurende dit jaar, is gebleken minder gelukkig geweest te zijn - de bedoeling was zeer menschelijk, en is hoogst prijzenswaardig, onaangezien de eenigzins minder aangename en geprononceerde bekoeling der hoofdschedels, die niet met pruiken, of mutsen, of hoeden bedekt waren. - Wij beschrijven u niet den indruk, welken de toonkunst hier voortbragt op allen, - de zegepraal was volkomen. - Het muziekfeest, reeds in den vorm eener repetitie, heeft ons en velen, voor de eerste, welligt voor de laatste maal, geleerd, wat de Jaargetijden van Haydn zijn, wanneer een 900tal kunstenaars, tot ééne ziel, tot één gevoel, tot één toon zamensmelten, - en hoewel de descriptive muziek allergevaarlijkste ondiepten en klippen kent, en somtijds eene kleingeestigheid verraadt, welke aan het deftige oratorium misstaat - werden de meesterlijke, de onovertrefbare grepen en gedachten daardoor niet minder, ja nog meer gevoelbaar. - Ja, wat gevoeldet gij, die het feest bijwoondet, kind der aarde! toen de zilveren, de krachtige, de volmaakt welluidende stem der sopraan, J. Ney, voor u de Lente en den Zomer begroette? - toen de heeren Pischek en Formes, de ronde, volle, heldere, koperen of metalen bastoonen door het kolossale gebouw lieten hooren, en ook de welmeenende, maar helaas te zwakke tenor, zoo menige onuitsprekelijk schoone muziekale toovergedachte van den tot nog toe onsterfelijken Haydn, vooral aan hen, die het oratorium goed kenden, liet vermoeden of gissen - en nu de koren, dat Nederlandsche toonkunstenaars-mozaïek, op eenmaal, in ééne en dezelfde orkestlijst gezet, om daar te harmoniëren. - Beste vriend, beproef het eens om 600 diplomaten, 600 geestelijken, synodale leden, predikanten, 600 artsen, 600 wijsgeeren - alzoo tot één te brengen! - om dáár die
harmonie te scheppen, welke hier bestond, - onmogelijk, onmogelijk! alleen de goddelijke Polyhymnia kan zulk een wonder scheppen - en welligt ook de krijgsdienst, de czaar, en de veldheeren - maar die harmonie der toonen blijft toch eene betere, dan de harmonie op het slagveld. - Voortreffelijk, en nog iets meer of beter, was de uitvoering der doorwerkte, magtige, grootsche koren, en als er lauweren moesten uitgedeeld, wenschten wij die toegewezen niet minder aan de geduldige, dappere, onvermoeide, nederige, onbekende koristen, dan aan de talenten, die reeds gelauwerd ter wereld komen, en er evenzoo uitgaan, wanneer ze niet al te hoog bejaard, en geheel afgezongen, sterven. - Met één woord - weemoedig gestemd herdenken wij aan het eenige, zeldzame, muziekgenot, dat ons op den avond van den 12den Julij toevloeide; want in zulke kolossale vormen komen de Lente, Zomer, Herfst en Winter, niet ligtelijk op Nederlandschen bodem terug - en van deze zijde heeft het muziek-jubelfeest aanspraak op de warme hulde van allen, die de spraak, de taal der kunst verstaan, en in de wereld der toonen burgerregt hebben verkregen. - Een dag in Rotterdam was dus niet geheel verloren, voor velen, met de overige jubeldagen, gewonnen - al is het ook waar, dat de Booze, naar luid der bedreigende kaartjes (waarvan wij zoo gaarne een afdruk mededeelden) hier de klaauwen en nagels in het spel had. - Wij hopen dat de levendige, werkzame, bedrijvige, jeugdige zuster aan de Maas, voor bouw- en toonkunst zoo krachtig moge blijven arbeiden, als zij
| |
| |
deed in de maand Julij, dat zij hare oudere, deftige, behoudende zuster aan het Y, en de jongere zusjes die haar liefhebben, van en met haar eten, moge ondersteunen en ten goede voorgaan - en eindigen met den wensch: dat Bogcheljoen het gebrek aan couragie, dat Amsterdam bezit, te Rotterdam vergoed vinde, en wederkeerig de overvloed van couragie aan de Maas naar het Y worde overgebragt!
's Hage, 13 Julij.
't Welk doende:
Spiritus Asper en Lenis.
|
|