De Tijdspiegel. Jaargang 11
(1854)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijNorderneyer schetsen en fantazieën.Een weinig lektuur voor allen die naar dat eiland heen willen, er zijn of geweest zijn ook voor dezulken die er nooit denken te komen. Door L.E. Halbertsma. Te Groningen, bij K. de Waard. 1854.Het behoeft in geenen deele af te schrikken, dat de schrijver ons voert naar een klein eiland aan de Oostfriesche kust, al mogt menigeen daaraan het denkbeeld hechten van een bannissement in de derde magt. Giet de poëzij, al is het niet de verdichtende daarover haar stralenglans, dan is ook daar schoonheid te vinden in land en lieden. Het ligt meest aan de behandeling, of iemand zich door zulke stof ook weet te laten tillen, voor welke denkbeelden hij daarin punten van aanknooping vindt, wat hij daaruit kiest en welken vorm hij geeft aan zijne gedachten. Eén blik op een zeestrand van Gudin maakt aanschouwelijk wat wij hier bedoelen, dáár is die poëzij der natuur gegrepen en begrepen. Wij bekennen dat wij deze hier verwachtten, kwam ons ook terstond het Bad aldaar met al zijne annexen voor den geest, - eene menschelijke schepping op dat eiland, die bij den eersten opslag mogt schijnen sich dahin verirrt zu haben. Maar juist zóó voor schetsen en voor fantazieën, welken rijkdom! - dachten wij. De schrijver heeft daarvan minder gebruik gemaakt. Zee en grond en be- | |
[pagina 109]
| |
woners heeft hij op dat eiland gezien en nu en dan geschetst; doch meestal loopt het over de badinrigtingen aldaar en het leven als badgast onder de badgasten. Daardoor mag het werkje nu winnen in belangrijkheid voor zulken die naar dat eiland heen willen; het doet dit niet voor hen, die er nooit denken te komen. Toch zouden wij daaraan ons minder stooten, en wij zouden den schrijver, denkende aan de vrijheid welke ‘schetsen en fantazieën’ hem laten, niet hard vallen; indien wat hij had gegeven steeds beantwoordde aan wat verstand en smaak ook daarvan mogen vorderen, of nog liever, indien er niet het een en ander was waarop, onzes inziens, met regt aanmerkingen waren te maken. Wij maken deze te eerder, omdat de heer Halbertsma elders toont, dat het hem noch aan wetenschap noch aan talent ontbreekt, en eene warme belangstelling in het goede, bij vrije opvatting van het Christendom, op menige bladzijde uitkomt. Dikwerf hebben evenwel gedachten en vormen iets gezochts en gewrongens, zoodat het in plaats van fantazie fantastisch wordt, meest door overdrijving, en dit niet op maar eene enkele plaats. Wij moeten deze uitspraak staven; en zie dan slechts na eene waarlijk goede beschrijving van de vaart naar - en het naderen van het eiland op blz. 15-17, die fantazie over de te wachten badkuur en de gedachten over het leven welke hij daaraan knoopt. - Daar is in ‘die worstelingen die op dood en leven gevoerd worden, die kampstrijden met de golven, waarbij het geldt, eene herstelde gezondheid als buit weder weg te dragen. Thans sleept de stoomboot ons nog over de golven, nog een korten tijd, en de badkoets zal er ons in brengen’ - wat op de grenzen ligt der karikatuur. En nog meer gechargeerd mag men het keuren, als het bij de ontscheping in een visschersschuit ‘op het dood kalme water’ en het vooruitzigt om verder op een' zwaren wagen strandwaarts te worden gebragt heet. - ‘Eenigzins gelijk de discipelen in den storm.... alle waarborgen van zekerheid zijn aanwezig, en nogtans sidderen zij. Maar het behoud, toen door de kracht Gods aangebragt, komt hier door menschelijke middelen tot stand.’ Zie verder blz. 24. Mat noemen wij daarentegen de verdediging van de weelde op blz. 38, waarbij wij tevens gaarne wat krachtiger slagen hadden hooren vallen op het overdrijven daarvan. Wij hopen mede op grond van beloften Gods en idealen in ons op een betere toekomst voor de menschheid, maar zouden toch Columbus en de trekvogels wat verder van elkander hebben gezet dan zij voorkomen op blz. 50. - En had de schrijver met den schoolmeester (blz. 58), dien hij toevallig kende, een woord of wat over eten gesproken, dan zou hij welligt niet op de volgende bladzijde Heliogabalus hebben aangehaald, waar Vitellius beter had gestaan. - Veel gezochts zal de schrijver, gelijk wij vertrouwen, bij de overlezing, erkennen in zijne fantazie over het billardspel, waar die sissende en onheilzwangere bommen er wel wat bomachtig invallen. - In ‘Adellijk en Burgerlijk’ is, bij enkele misgrepen, ook goeds, doch dat meer op Duitschlands adel past dan op den onzen, die nooit, gelijk het in den aard der zaak lag, tot het regte gedijen kon komen, die wel vóór eeuwen in enkele provincieën hun rol speelden, maar wier rijk, op sommige begunstigingen na, ook dáár lang uit was. Zij hebben hier, voor zoover het niet in hunne personen en | |
[pagina 110]
| |
bijzondere omstandigheden ligt, niet meer genot, meer vrijheid, meer pleizier dan wij. - Recensent deelde omtrent den adel zijne denkbeelden reeds vroeger in dit tijdschrift medeGa naar voetnoot*). Hij zou eenen anderen vorm en ander beeld hebben gekozen, maar meent dat men in substantie kan zeggen, wat de schrijver ons te lezen geeft op blz. 150, sprekende van de adellijke badgasten op Norderney: - ‘men heeft daarover niet te klagen, ten minste in de laatste jaren. Wel is waar vertoont zich hier en daar, zoo bij gelegenheid, nog een klein streepje van kastenonderscheid, een oude zuurdeesem overgebleven uit den pot van Egypte [?], maar in aanmerking genomen hoe het vroeger was, kan zich thans geen onadellijke hierover beklagen.’ - Had de heer H. dit vroeger gezegd, of nog liever, vooraf bedacht! Doch genoeg! ter proeve uit een werk, dat voor zoo velen als naar Norderney willen niet van belang ontbloot is. Er is veel wat hij, gewijzigd naar de omstandigheden, op andere meerbezochte Duitsche badplaatsen ook zoo zou hebben gevonden - de roulette etc. is te N. gelukkig niet meer. - Over de geneeskundige waarde der zeebaden spreekt Halbertsma voorzigtige en verstandige woorden in het hoofdstuk ‘Baden.’ - Hem of Zijn.... [wat hij is zegt Hij blz. 99] waren zij van gunstige uitwerking; en onderscheidene plaatsen in zijn werk mogen getuigen, dat hij na dien zich mogt verheugen in de mens sana in corpore sano. Anders bereikt men niet wat hij bereikte, men wil niet eens wat hij wilde. Aan talent ontbreekt het den schrijver niet, al mag hij menige gedachte nog wel eens aan den toetssteen brengen. Hij verraadt wetenschap en dat het hem daarmede ernst is, en de meeste ernst met dat wat hooger is dan alle wetenschap. Zijn hart klopt voor menschenheil. Hij is een voorstander des vredes, menigeen zal zeggen, tot in het overdrevene toe. Getuigen zulks zijne fantazieën bij ‘de schutterstent,’ die ons wel eens deden denken aan het woord van eene oude tante: - ‘kind, als iemand kaart speelt staat de duivel achter hem.’ - Mogten de voorstanders van het goede toch steeds bedenken, dat overdrijving schaadt, dat tot de verwezenlijking van idealen tijd, soms lange tijd noodig is, dat het geloof werkt maar ook vertrouwt en wacht! Waar Halbertsma in zijn boek meer aan - en in zijn' eigen kring van werken komt, bewijst hij meer routine te hebben. Daar laat hij wezenlijk goeds hooren en vindt men voortreffelijke plaatsen, die van een helder hoofd en een warm hart getuigen. chonia. |
|