en zij in het leven nog iets meer wezenlijks en hoogers erkennen dan het leven zelf. Hij was voor de bonhommie van een' Wieland, voor de behagelijkheid [men verschoone het woord!] die der Welt und sich selbst gefiel van een' Göthe niet gemaakt, daardoor evenwel op het gebied der letterkunde en wetenschap degelijker en reiner dan beide. Herder was mogelijk niet met rijker talenten uitgerust dan beide, maar had met het hem toevertrouwde meer gewoekerd en minder zijn geld uitgegeven voor wat geen brood is. Hij kende den ernst, en het: res severa verum gaudium was hem in het hart gegrift. Als Denkgläubiger kon hij met de orthodoxen en ook met Kant, of liever met diens scheerspiegeltjes, de Kantianen [zoo als Jean Paul dezen noemt] niet overeeenstemmen. En veel wat Herder voorzag en vreesde, minder van de kritische philosophie dan van de rigting die deze nam, werd later bewaarheid.
Wij hebben aangewezen wat in het werk van Klencke niet geheel is vergéten, maar wat wij gaarne daar meer uitgewerkt hadden gezien. Wij zouden daarvoor menig ander gesprek over minder belangrijke punten hebben willen missen. Nu krijgt het lijvige werk meer den schijn alsof de schrijver sommige schriften van Herder wèl, maar van andere weinig meer dan de titels of hoogstens den hoofdinhoud kende. Wij hadden meer zulke gesprekken gewenscht als de schrijver door Herder eene enkele maal met de gravin Maria en met Weber [D. III bl. 185] laat voeren. 's Mans werken leverden daartoe overrijke stof, en met een weinig bewerking had men daaraan gemakkelijk de vereischte levendigheid kunnen bijzetten. Hij had tot dat einde slechts eenige Herdersche leidende gedachten, hoofdideeën, uit te kiezen als thema's, waarop hij de variatieën in zoo menige plaats uit 's mans werken had kunnen vinden. Maar dan wat minder soeperig en met meer levendigheid dan het hier geschiedde. - Vele gesprekken hadden wij meer piquant verlangd, en daaronder in de eerste plaats het tafelgesprek in het begin van het tweede deel, waar de schrijver zegt dat hij eenige Shakespeariaansche scènes wil leveren - de taak is zwaar, doch waarom belooft en poogt hij het? - terwijl de personen welke hij invoert daarvoor niet ongeschikt zijn. Dat valt treurig in 't water. Wij zouden van het Shakespeariaansche daarin zeggen wat Victor Keller van iets anders zeide: - dat het daarin zoo karig is te vinden als Krebsschwänze in einer Krebssuppe auf die man eingeladen ist. Wij herkenden een trek van dien humor, zooals deze daar kón worden aangebragt, maar dan van den lageren humor bij Shakespeare, alleen in het: - ‘de kerel is een levend braakmiddel’ - door eenige studenten van een' zedelijk en ligchamelijk onaangenaam mensch gebezigd.
Is er dan geen goeds in? Natuurlijk; en wij nemen ons voorwaardelijk gunstiger oordeel van vroeger niet terug. Er is veel in wat wèl gelukt mag heeten en dat wij gaarne zouden aanwijzen en ontleden, waren wij niet bevreesd, dat men uit onze beoordeeling of aankondiging eene enkele gunstiger periode ligtte en daarvan gebruik maakte. Eene operatie, waartegen ik eens vooral protesteer. Dan laat men iemand ligt eene zoogenoemde halve waarheid zeggen, die omtrent zoo de waarheid mag heeten als één arm, een half hoofd, een stuk romp en één been een mensch uitmaakt. De waarheid kan tegen zulke operatie niet, en zij ligt vermoord en dood daar. De volle, geheele waarheid slechts is de waarheid.