aanneemt wat hij ánders waar zou keuren, wanneer hij hetgeen hem anders onwaarschijnlijk en onwaar moet voorkomen aanneemt, doet hij zulks op gronden die bij hem plausibel zijn, tenzij iemand louter gedachtelooze volgzaamheid kent. - De man die zweert bij de eens geijkte formulieren heeft eens meer bewust of onbewust ‘waarom?’ gevraagd en een ‘omdat’ gekregen of gevonden. De meest onderworpen Katholiek, die bij het ‘Αυτη εφα’ van zijne kerk of haar hoofd, zijn subjectief oordeel geene stem gunt, en enkel demoed is, en geloof voor hare uitspraken heeft of meent te hebben, waardoor hem dat standpunt wordt aangewezen. Van dien kant behoort vooral dit vermogen tot het onvervreemdbaar eigendom onzes geestes, kunne men ook rente en vruchtgebruik afstaan. - Aan de andere zijde staan in geloofszaken zij die, niet alle godsdienst verwerpen, maar die toch bij dat redelijke godsdienst aan eene godsdienst der rede denken, op wie het malsche: ‘de Christus moet er uit, en Socrates er in,’ door wijlen onzen knorrigen meesterdichter werd toegepast.
De titel van het hier aangekondigd werk bewijst reeds, dat de schrijver tot geen van de beide genoemde uitersten, maar tot een van de talrijke nuances daartusschen behoort, die vaak aan beide zijden van lafheid of aanmatiging, van behoedzaamheid of inconsequentie worden beschuldigd, die evenwel meenen, dat zulke houding en rigting, met eene rede die wat kan, ofschoon zij ook niet alles kan, op ons menschelijk standpunt wel zeer consequent is. Op dat standpunt buigt men voor het Woord, maar niet voor hetgeen menschen daarvan soms maakten, en terwijl men het verstand gevangen neemt, houdt men toch in het oog, dat er ook staat: - ‘Ik spreek als tot verstandigen. Oordeelt hetgeen ik zeg.’ - Men neemt het: - ‘Ik ben van den Vader in de wereld gekomen’ aan, maar gunt het: ‘Zoo iemand wil diens wil doen, die zal erkennen of deze leer van God is,’ - ook zijne regten. Men hoort het: - ‘Ben ik niet ook een discipel des Heeren?’ - doch verneemt ook de betuiging: - ‘Wij zijn menschen van gelijke beweging als gij.’ - En dit moge nu hinken op twee gedachten, halve waarheid worden geheeten; wij houden het er voor, dat het palle vaststaan, indien dit niet in starre Unbeweglichkeit wordt gesteld, en de volle waarheid nog aan niemand onzer is gegeven. Een denkend mensch moge vaste punten en een kern des geloofs hebben, de uiterste lijnen zullen wel schwankend en fliessend blijven.
Onder deze denkgeloovigen, behoore hij ook tot het regter midden [dat zal er immers ook wel eens in een vergadering zijn geweest], kan men ook D. Doedes tellen. Hij wil geen rationalist, geen orthodoxist [Z.Eerw. geeft hun dien naam], allerminst neoloog wezen. En van dat standpunt beschouwt hij menige heilswaarheid, die tegenwoordig vooral ter sprake komt. Men hoort kennelijk den man van jaren en ondervinding, die niet enkel uit boeken, maar ook uit het leven wijsheid gaarde. De bezadigdheid geleidt hem en in helderen eenvoud geeft hij zijne gedachten, die minder door stoutheid en nieuwheid dan door juistheid zich onderscheiden. De vorm frappeert niet: wat dezen betreft, is veeleer hier en daar iets onbeholpens op te merken. Zouden wij op sommige enkele voorstellingen letten, dan is hier en daar nog wel de invloed te bespeuren van het systeem, b.v. blz. 99; hoewel