kelijke regels aan de kunst gewijd, waarmeê, zooals er in te lezen staat, ditmaal volstaan kan worden, wat behelzen zij? Men vindt er in opgenoemd die schilderijen, die dadelijk de algemeene aandacht tot zich trekken, en er is niet alleen ‘volstaan’ met de opnoeming van die schilderijen, die per se ‘behooren onder de stukken, die vooral reeds dadelijk de algemeene aandacht tot zich trekken,’ maar bij de meesten is zelfs met een enkel woord aangegeven, hoe het komt, dat zij er per se toe behooren, en dat is gedaan met een tact, met een juistheid, met een meesterschap (meesterachtigheid zouden we haast gezegd hebben), die verbazen, en dit niet alleen, maar de stellers hebben nog gelegenheid gevonden om in die enkele woorden hier en daar een kritiek in te lasschen ook; zoodat we hier in veertig regels bekomen een oorspronkelijke beschouwing en kritiek (natuurlijk grondig) van de beste stukken uit drie honderd schilderijen!
Had ik nog ongelijk, mijnheer de Redacteur, te onderstellen, dat gij met mij zoudt jubelen, wanneer ik u wijs op zulk een phenomeen in Nederland?
En nu oordeel zelf, het berigt spreekt aldus: ‘Twee moeders, naar aanleiding van Salomo's eerste oordeel, door Gustaaf Wappers, fraai van kleur en teekening; eene andere schilderij van denzelfden meester “de dochter van Thomas Morus voor den kerker van haren vader,” insgelijks schoon van kleur, maar in vele opzigten eene neiging verradende tot affectatie. H.A. van Trigt te Dordrecht, eene voorstelling uit den Wallenstein van Schiller, twee levensgroote figuren, Wallenstein op den voorgrond; eene hoogst verdienstelijke schilderij, rijk van kleur, flink geteekend en breed van behandeling. “Drie moeders” van David Bles, een juweeltje van karakterschildering en hoogst oorspronkelijk van vinding en opvatting; eene andere schilderij van Bles, “werken en leegloopen,” allerliefst van kleur, maar niet onberispelijk van teekening..... Twee uitmuntende schilderijen van Ch. Rochussen, een park en eene valkenjagt.... “Een avond in het gebergte” van F.H. Hendriks, met meer kleur en rijker van onderwerp dan vroeger, echter niet zonder eene kleine overhelling naar coquetterie. Eene schilderij van Oerder, die Hendriks in alles volgt, gelukkig ook in vooruitgang..... Rosa Bonheur, als altijd onnavolgbaar fraai in haar “attelage Nivernais.....” eene kapitale schilderij van F.A. Breuhaus de Groot, een riviergezigt met eene opkomende bui; portretten van H.A. de Bloeme te 's Gravenhage, uitnemend van kleur.’
Gij ziet het, mijnheer de Redacteur, het is geen subjective meening, geen persoonlijk oordeel: het is een oordeel uit de hoogte, dat a priori als juist en goed aangenomen moet worden: wat daar gezegd wordt, het is zoo. Evenwel ik vermeet mij een paar aanmerkingen er op te maken en een paar vragen te doen.
Ik vraag vooreerst in het algemeen: kan zulk een oordeel, dat ik - het spijt mij dat ik het zeggen moet - ‘hoogst oppervlakkig en ongemotiveerd’ heb hooren noemen, kan zulk een oordeel, of zulk een berigt nut doen, ten beste werken voor de kunst, vooral dan wanneer het geven van een meer uitvoerig verslag zich alleen tot een ‘vroom hopen’ bepaalt? Is het niet beter niets te zeggen, dan de meestal zoo weinig afdoende, zoo weinig grondige aankondigingen over tentoonstellingen van kunst, te vinden in sommige Amster-