| |
| |
| |
Mengelwerk.
Nog eene oorlogsverklaring tegen den oorlog.
Eerste kanonnade.
Tegen den oorlog te schrijven, heet evenveel, als in gedrukte boeken te razen op harde winters of op de erfzonde.
jean paul.
Nog eene, vraagt gij? - derhalve is deze niet de eerste? - Volstrekt niet, genegen of ongenegen lezer! want onze vriend Jean Paul heeft reeds vóór jaren eene dito in het licht gegeven, welke gij, tot uwe leering en stichting, lezen kunt, zeer goed vertaald, in de Gedachten van Jean Paul, door Mr. Weiland, IIde deel, (2de druk), blz. 137, nommer 315, en wij wenschten dat gij die oorlogsverklaring gelezen hadt, zelfs meer dan eenmaal, als inleiding en aanvulling der onze. - Hebt gij het boek, neem het dan en laat er u door teregtwijzen, of als gij het niet hebt, zullen wij er zoo veel mogelijk, in onze oorlogsverklaring, partij van trekken, eerlijk telkens onzen braven vriend en voorlooper aanhalende, en inklemmende tusschen de haakjes: alzoo ‘ ’.-
Wij verklaren openlijk en plegtig den oorlog aan den oorlog, reeds om deze reden: dat velen in dezen tijd, min of meer bedektelijk, den oorlog aan den vrede verklaarden, en zich beijveren het bloedige hors d'oeuvre in de geschiedenis van ons lief geslacht, als een chef d'oeuvre voor te stellen, of als een opus posthumum, een werk na den dood, van den eersten zondigen stamvader Adam af, of als een excellent middel ter opvoeding der volken, of als een terugklank en gepermitteerde echo van de goddelijke krijgsbedrijven in het Oude Verbond. - Tegen dezen moeten eerstelijk onze batterijen gerigt, en wij geven vuur zoo goed wij daartoe in staat zijn, en zoo lang onze amunitie strekt. - Allerbeste menschen! die het patronaat van den krijg op u neemt, wij vragen u dadelijk, of gij wel weet, wat de krijg is? - niet, waar gij het monsterdier voor houdt, dat ge op verren afstand beschouwt of u laat voorspiegelen, naar de eene of andere
| |
| |
theorie - neen, - wij vragen u, of gij het voorregt hebt gehad om een ‘slagveld’ te bezoeken, behoorlijk met beelden gestoffeerd, uwe broeders verminkt, vermoord, vertrapt, duizend en nog eens duizend bij elkaâr? - welligt hebt gij dat gezien - wij nog niet, en wenschen gaarne verschoond te blijven. - Als ge u dáár verplaatst, tot aan de enkels in het menschenbloed plassende, onder die kermende, stervende martelaars, duizend in één uur, - die u om den genadeslag smeeken - kom aan, houd daar uw speech over het ‘geoorloofde, het weldadige, en zegenrijke van den krijg.’ Wanneer gij hier en daar dat brullen van smart, dat gerogchel der zieltogenden, en die huiveringverwekkende vloeken verneemt, plaats u midden onder de lijders, verklaar in deelen en onderdeelen, zeer modern rhetorisch, in uwe redevoering: dat de oorlog dient ter ontwikkeling der menschheid; dat er groote, heerlijke krachten door worden geproduceerd; dat Gods voorzienigheid, reeds van aloude tijden, dit heerlijke middel heeft toegelaten om de volkeren op te voeden; - dat door den oorlog, handel en zeevaart en kunst zeer merkelijk worden ondersteund; dat de ware heldenmoed daardoor wordt opgewekt - blijf maar dapper aan de praat, laat u, mijn waarde redenaar! niet van uw stuk brengen, als de doodstuip links en regts u in de oogen valt, als de scherpe jammerklagt u in de ziel dringt, als u de loodkleurige, misvormde lijken uwer broederen, met gapende wonden en verglaasde oogen, aanstaren. - Man! blijf bij uw stuk, en als ge aan uwe peroratie komt, en theoretisch en zeer grondig, het geoorloofde, en zelfs nuttige van den krijg hebt bewezen, roep dan die stervenden, dáár op den bloedakker, aan uwe voeten, op, en spreek hen pathetisch en echt rhetorisch, aldus aan -: ‘En nu, gij waarde medebroeders en medechristenen! die hier rondom mij ligt te sterven, en mij misschien met
stille aandacht en stichting hebt aangehoord, zeer gewenschte hoorders op het slagveld! bekent het zelven, is het niet edel, en roemrijk, en gelukkig, om alzoo, pro patria et focis, op deze wijze, naar de andere en betere wereld over te gaan? waarde hoorders! is het niet zonneklaar, dat men voor God en de wereld, het voorregt nooit genoeg kan schatten, om op deze wijze, die u vergund is, op het “bed van eer,” tot heil der menschheid, te bezwijken, en zult ge allen niet eenparig moeten toestemmen, dat ik, de redenaar, op voldingende theoretische gronden, den oorlog heb verdedigd?’ - En dan, plas nog eens door het menschenbloed heen, en veeg straks uwe voeten af als ge te huis komt, en door uwe eigene welsprekendheid schier tot tranen toe bewogen zijt. - Allerbeste menschen! die zoo gaarne partij trekt voor de partijgangers van Mars en Bellona, al hebt ge nooit een slagveld gezien, gij zult toch wel weten dat het niet gepermitteerd is, om uwen broeder, wie hij ook zij, en wie hem ook in de montering stak, te dooden; vergelijk Mozes, en Hem die meer is dan Mozes en Salomo was, en ook uw eigen hart - dat weet ge - zoo lang ge ons nu niet bewijzen kunt, dat de dood en de moord, door den krijg noodzakelijk gemaakt, geen dood en geen moord is, maar iets anders, b.v. eene savonnade, - eene vriendelijke teregtwijzing, een, halte daar! of zoo iets dat geen bloed kost - zoo lang ge ons dat niet bewijzen kunt, stellen wij de groote of kleine moordhistorie, als eene
| |
| |
beschuldiging voor, tegen u, die er toe medewerkt, onaangezien uwe onwederlegbare, en duidelijke, en welsprekende theorie, die heeft bewezen dat de oorlog zeer wèl met Gods bevel en 's menschen heil is overeen te brengen. - Gij moet ons eerst bewijzen, vergeet dat niet! eer gij weder een nieuw onderdeel uwer rede voor den krijg aanvoert, dat de moord geen moord, en het bloed geen bloed, en de dood geen dood is; dat de respective lijken, op het slagveld of achter de borstwering, eigenlijk geene menschenlijken zijn - maar - maar - ‘theoriën van bloed en lijken,’ wat anders, dat men zoo heel naauw niet moet nemen!! - Intusschen wij weten wat gij ons zult zeggen, en kennen het oude liedje -: ‘moet men dan tegen den indringenden vijand, land en stad niet verdedigen? moet men zich dan maar zoo laten doodslaan of gevangen nemen, de nationale vlag laten wegkapen, en zich als weerlooze lammeren in een groote kooi opsluiten? Gij komt ons op het lijf vallen met “tachtigjarige,” met “dertigjarige,” en “zevenjarige” oorlogen - en gij zegt dat wij laffe, kwade, onnoozele halzen zijn, niet waard om den naam van Nederlander te dragen, en gij roept de schimmen op der dappere voorouders, die immers anderen doodsloegen om zelf niet dood geslagen te worden - gij wordt zoo boos, grimmig op ons, dat we waarlijk bang zouden worden en voor u wegloopen, zeggende - “och, beste! sla dan maar dood als ge wilt, maar blijf ons van het lijf” - maar beste, waardste! hier ligt de knoop. - Er bestaat een magtig groot verschil tusschen oorlog en oorlog, zoo als er een verschil bestaat tusschen uwe theorie van den krijg, en de onze - wordt niet zoo boos en blijft bedaard, - want als het op verdedigen van regt, en erf, en eigendom, en vrouw, en kind - (wij voegen er om uwent wil bij: op het verdedigen van uw effektentrommel en papieren inboedeltje) aankomt - dan
willen we toegeven dat het, helaas! noodzakelijk is om de handen eventjes uit de mouw te steken, en te roepen -: “halte daar! vriendschap!” en wil de vriend geen halt maken, - ons te verweren - te verdedigen: - dat is immers menschenregt, aangeboren regt, geene zonde - en even zoo moedig, en onversaagd, en onverpoosd wij u bestrijden en beoorlogen, die den krijg voorstaat, en volgens goddelijke en menschelijke wetten handhaaft, - evenzoo gaarne willen wij met u den overweldiger, die onze regten krenkt, tegenhouden, en als het moet, te vuur en te zwaard op zijn baaitje komen - maar “verdedigen, mijn beste!” verdedigen, is maar een klein, zeer klein gedeelte van den gebruikelijken, gepermitteerden, geoctroijeerden, geschiedkundigen oorlog. - Kent uwe zoo respectabele theorie, die den oorlog zoo magtig patrocineert, dat verschil, dat onderscheid wel? - denk toch eens na, opdat ge uzelven niet in der haast voorbij loopt - wacht even -: “het ongeluk der aarde bestond, tot nog toe, hierin: dat twee tot den oorlog besloten en millioenen denzelven uithielden en uitvoerden, terwijl het vrij wat beter zou geweest zijn wanneer millioenen besloten en twee gevochten hadden.” Jean Paul, blz. 138. - Verstaat en begrijpt ge ons nu? - wij zullen inderdaad onze vaderlandsche helden, die afweerden, en land en stad verdedigden, niet op gelijken voet stellen met den overweldi-
| |
| |
ger, die op eens of langzamerhand lust, pleizier en ambitie begint te krijgen, om buurmans land of erf te bemagtigen en zich dáár te nestelen, en als buurman, zeer natuurlijk! dit niet goed vindt, en liefst zijn eigendom ongeschonden bezit - kommandeert: Marsch, onderdanen! voorwaarts marsch! in het vuur! - slaat dood, wat ge vindt en wat ge kunt, opdat ik, “een van de twee,” dat brok land en die kleine
smalle strook op den grooten aardbodem aan mijn rijk vastlap, en als ge dood geslagen zijt, of anderen dapper dood geslagen hebt - ziet, dan zullen we elkaâr nader spreken - dan hebben we voor u in petto: lauwerkransen, courantenberigten van uwe dapperheid, eerekruizen, houten beenen en dito armen, of kleine pensioenen, als ge nog niet geheel dood zijt, maar slechts een weinig verminkt, of eene collecte voor de gewapende dienst; - en als ge welligt, dat zeer wel mogelijk is, allerliefste dappere onderdanen! intusschen werkelijk dood mogt geschoten worden, dan hebben we voor uwe dapperheid, voor uwe doodsbeenderen, voor uwe weduwen en kinderen - ook nog wel iets over: eene groote ijzeren of steenen grafnaald, eervolle melding van uw sneuvelen, in de onschatbare geschiedrollen der onsterfelijken, of een weeuwen spaarpenning; - en als ge hoog genoeg in rang waart opgeklommen, en niet als gemeen soldaat het voorregt hadt om dood gemaakt te worden, - nog eene aparte lijkrede, ja als het hoog komt - een standbeeld.’ - Zeg nu eens dat de overweldiger niet regt humaan is, en zich niet weet te schikken in de omstandigheden?
Onaangezien dergelijke menschlievende avances en waarlijk aandoenlijke toegeeflijkheid van ‘een der twee, die tot den oorlog besloten,’ kunnen we onze oorlogsverklaring tegen den oorlog nog niet terugnemen of eindigen - in geenen deele. - Als het op verovering, op geweldige aanranding van het vreemd erf is gemunt, als men den armen buurman wil verdrijven, omdat zijn land ons wèl aan staat, of onder den schijn van de integriteit des buurmans te beschermen, hem verjaagt, dan is deze methode van oorlogen of lands- of stadsbezetting, - een werk des baarlijken duivels, en wie er het bevel toe geeft, is ook een kind des duivels, al was hij de groote Mogol, de keizer van Japan in eigen persoon, om geene andere personen te noemen. - Maar nu gaat ge de voordeelen van den oorlog opsommen, en verzoekt ons naar uwe theorie te luisteren, ‘want, zegt ge, met een lief glimlachje, we moeten ons niet, zoo als daar even, zoo bepaald, zoo dadelijk, zoo plastisch, naar het ‘slagveld begeven’ - dat is te veel praktisch, te weinig theoretisch, foei, foei! dat is te akelig, dat laten we liefst een weinigje op zijde liggen, - zóó naauwkeurig moeten we, beste maat! den oorlog nooit beschouwen - we moeten als wetenschappelijke menschen, de zaak uit een hooger oogpunt bezien, ja ons verheffen boven bloed en lijken, en afgeschoten armen en beenen, en huilende weduwen en weezen, - begrijpt ge dat niet, dan zijt ge heel dom - we moeten over den oorlog redenerende, alleenlijk papier voor ons hebben, beter dan een bloedakker, we moeten ‘idées,’ ‘denkbeelden,’ ‘theoriën,’ hooge en verhevene ‘beschouwingen,’ hebben: daar komen we verder mede dan met die verwenschte werkelijkheid, welke gij
| |
| |
ons daar zoo onvoorzigtig en voorbarig hebt voorgelegd - begrijpt ge dat niet? - ja wel, we begrijpen u heel goed - kom aan, dan maar uit den hoek, beste vriend! met uwe theorie, we zullen even adem scheppen en u aan het woord laten. - ‘Gaarne, zegt ge, maar met uwe permissie, niet op het slagveld.’ - Nu, goed, goed dan - dat is al in orde - kom aan, praat maar op. - Dat is jammer dat ge daar juist zoo'n fatale hoestbui krijgt - bedaar maar eerst - we zullen u intusschen weder om uwe theorie behoorlijk in te leiden, iets van onzen vriend voorlezen, dan zal de hoest wel bedaard zijn -: ‘En waarover toch, en waarvoor wordt niet dikwerf oorlog gevoerd, dat is, landen aan jarenlange geboorteweeën onderworpen, om eenen afgemartelden vrede te baren? Hoe vele oorlogen in de geschiedenis door grenadiersmutsen om grenadiersmutsen!
‘De oorlog, zegt men, ontwikkelt en maakt groote volken en groote menschen kenbaar, even als bij regenachtig weêr gebergten aan eene vreemde kust zigtbaar worden. Volgens dezen regel moesten wij niets dan groote volken hebben, want alle onbeschaafde volken oorloogden tot in de beschaving toe. - Maar waar belande eindelijk het grootste, krijgshaftige, het Romeinsche volk, hetwelk eeuwen lang, niet zich in het bloed baadde, maar op den stroom van bloed rondvoer? - Onder aan den troon van Romeinsche keizers, als wormen die voor de kroon kropen! - De langdurige Peloponnesische krijg maakte geene Spartanen, maar Lycurgus wel. - Groote volken ontwikkelen zich enkel door groote menschen, en één groot denkbeeld, ééne wetgeving bragt de volken hooger dan tien jaren in voorspoedigen oorlog.’ J.P. blz. 139, 140.
Welnu, wat zegt gij van onzen vriend? hij helpt u waarlijk een goed eind op weg, en thans zijt gij, waardste! met uwe theorie aan het woord, en zult ons het geoorloofde, het nuttige, het heilzame, het noodzakelijke van den oorlog, na de vriendelijke toelichting van onzen vriend Paul, beter kunnen voorstellen.
De oorlog, zegt gij, als wij u wèl verstaan, ontwikkelt de wereld, maakt helden en krachtige menschen, bovenal moed, heldenmoed - de vrede verwijft en ontzenuwt. - De oorlog is immers, sedert broeder Kaïn, tot op het bombardement van Odessa (en wat er sedert dit blad geschreven is nog moet volgen) volstrekt eigen, in- en aangeboren aan het menschelijk geslacht - de geschiedenis is eigenlijk eene aanteekening van een ‘zesduizendjarigen krijg’ -: ‘Tot nog toe was de vrede enkel eene bloeijende voorstad, met buitenplaatsen en tuinen, voor de vesting des oorlogs gelegen, die, bij de minste vrees voor aanval, door haar wordt plat geschoten.’ J.P. blz. 137, derhalve is de geschiedkundige noodzakelijkheid van den krijg bewezen - de vrede is een ongestadige bezoeker in het groote, woelige, verschrikkelijke wereld-drama, vol bloed en tranen - maar de oorlog is de ‘habitué,’ de geabonneerde, die altoos zijne konings- of keizers-loge openhoudt en vindt.
De oorlog heeft oneindig veel bijgedragen om de geslachten - te cultiveren - om de natiën - oost en west - tot elkaâr te brengen, om de zeden en gewoonten, bij wijze van ruiling, van elkaâr over te nemen - vergelijk de kruistogten.
De oorlog heeft bijzonderlijk op handel, en scheep- en zeevaart, op kun- | |
| |
sten en wetenschappen, ja op poëzij en letterkunde teruggewerkt, - en het ware leven gebragt in het stilstaand moeras der wereld, waar de vrede eenen langzamen, chloroformachtigen toestand zoude te weeg brengen.
De oorlog is goddelijk gewettigd, ingesteld, en goedgekeurd, gelegitimeerd door den Verbondsgod in het Oude Testament, die zelf mede vooraan streed, en een ‘krijgsman’ wordt genoemd, waaruit ontegensprekelijk volgt dat alle oorlogen, van welken aard ook, en met welke inzigten gevoerd, als goddelijk gelegitimeerd moeten aangenomen worden.
Q.E.D. - wat te bewijzen was, en aldus is bewezen.
Eer wij ons, tegenover deze losbranding, op genade gevangen geven, en door het verpletterende gewigt dezer argumenten zijn nedergeveld, moeten wij de betamelijke vrijheid nemen om onzen tegenstrever te herinneren, dat hij inderdaad zeer juist heeft geredeneerd, en gezien, en gevolgtrekkingen maakte -: dat uit den krijg veel goeds is voortgekomen: ontwikkeling, en leven, en handel, en cultuur, en heldenmoed, en rijkdom, en zeevaart - en dat ons dit juist en treffend is bewezen - volgens dezen stokregel eener zeer verdachte corporatie, aldus luidende:
Het doel heiligt en wettigt de middelen!
Juist deze bewijsvoering is de eenige mogelijke, en daarom zoo hartelijk geliefkoosde om den krijg in eere en deugd te handhaven - aangezien - al dat goede, en groote, en nuttige in de geschiedenis, zeker wel is bereikt - maar waardoor - waardoor? juist door het vermoorden en verminken, vice versâ, door het plunderen en verbranden, door het verpletteren en vernielen; - deze waren de middelen - dat doet niets af - als het doel, de groote menschen-cultuur, maar bereikt wordt. - Wij hadden waarlijk nooit gedacht dat onze tegenstrever van de logica der broederen Jezuïeten moest gebruik maken om zijne theorie vol te houden - maar 't is onze schuld niet. - Intusschen 't is zoo helder als de dag -: de oorlog, de vernielende, demoraliserende, onregtvaardige, verwoestende oorlog, moet en moest het middel zijn om die hooggevierde menschenontwikkeling mogelijk te maken. - De Voorzienigheid (dat spreekt van zelf, om de theorie en de logica niet in den weg te treden) komt in het Oude Verbond te hulp. De Oneindige, almagtige, Genadige, moet in een wapenrok, met een speer en schild in handen, - om den wille der theorie -: Jehova een krijgsman. - - Wij sluiten voor deze maand met onze lezers een wapenstilstand, en zijn stellig van voornemen om dan weder het vuur te openen, en hopen op bondgenooten hier en daar, of wel op bestrijders.-
Nog een afscheidsgroet van den vriend: ‘Hetgeen bij den vrede de weldaden vervalscht en verdunt, is juist dit, dat hij oude oorlogswonden eerst heeft te sluiten, en dan zelfs nieuwe weêr te openen. Indien een magtige staat slechts de helft van zijn oorlogs-brandhout tot timmerhout van den vrede wilde verbruiken, indien hij maar half zoo veel ten koste wilde leggen om menschen te vormen, als om onmenschen te maken, en half zoo veel om zich te ontwikkelen, als om zich in de neteligste omstandigheden in te wikkelen, hoe geheel anders en hoe veel krachtiger zouden dan de volken daar staan!’ J.P. blz. 143, 144.
Spiritus Asper en Lenis.
|
|