grip van een blijspel, als van taalkunde en stijl. Het is ons niet de moeite waard om het te recenseren, omdat we dan schier op elke bladzijde moesten blijven stilstaan en we niet inzien, dat er aan plan en uitvoering te verbeteren is, om er iets dragelijks van te maken. De persiflage op den handelstand in Engeland is te grof lomp en te gemeen om er een woord tegen te spreken. De regtschapenheid van den Hollandschen koopman daar tegenover te laf vleijend, om dit contrast met bezadigdheid teregt te wijzen. De Amsterdamsche professor is de droevige figuur in het vervelend vertelsel. De soi-disant aardigheden die zouteloos gedebiteerd worden omtrent de zendeling-genootschappen, dwingen den voorstanders der zendelingszaak een medelijdenden glimlach af, over de onnoozelheid van den bediller. Zedelijke strekking vinden we in het van lafheid overvloeijende pamphlet schier niet, maar zooveel te meer triviale uitdrukkingen, zinstorende perioden en een taal, die hier en daar aan een' ongeoefenden schooljongen laat denken. De laatste woorden luiden: ‘Tot weêrziens.’ Wij hopen niet dat Peninkt daarbij meer gedacht heeft; want wij voor ons zouden niet gaarne wenschen hem dus weêr te ontmoeten. Volgaarne nemen wij afscheid van hem en zijn product.
Wij verwonderden ons, dat Peninkt nog een uitgever gevonden heeft, en herinnerden ons de eischen, die een in Duitschland algemeen geacht collega van den uitgever van dit blijspel, de boekhandelaar Perthes zichzelven deed, met betrekking tot den boekhandel en de beginselen, waarvan hij daarbij uitging. Hij beschouwde, dus lezen we in het onlangs over zijn leven en bedrijf uitgekomen werk, den boekhandel niet slechts als een middel van bestaan, maar ook als een middel tot opwekking en bevordering van het geestelijk en zedelijk leven des volks. De beteekenis, die zijn lieve boekhandel, gelijk hij zich dikwijls uitdrukte, voor het geheele geestelijk leven van het volk had, vervulde zoozeer zijne gedachten, dat hij zeker gedurende geheel zijn leven minder gewigt aan de winsten heeft gehecht, dan ieder ambtenaar gewoon is aan zijne bezoldiging te hechten. Aan den boekhandel in het algemeen en aan elken boekhandelaar in het bijzonder schreef hij een wezenlijken invloed toe op de rigting, waarin lezers en koopers bij de keus van hun geestelijk voedsel te werk gingen; en daar hij de verbazende uitbreiding van den invloed der letterkunde op gezindheid en leven voor oogen had, beschouwde hij toen en geheel zijn leven door den boekhandel en de wijze waarop hij gedreven werd, als eene diep in den gang der geschiedenis ingrijpende magt.
Wij wenschten wèl, dat deze wenken alom werden in acht genomen, en daarom schreven we ze hier, zonder eenige personaliteit, neder.
H.