Engelsche wijze wordt gegund. Schrikkelijke gestalten, Biassou en Jeannot, dagen op als uit den afgrond, zooveel vriendelijker en grooter een Toussaint en Lafitte.
Wij komen tot den man, die in menig opzigt groot mag heeten, die door zijne voortreffelijke hoedanigheden meer dan door de omstandigheden geholpen, immermeer het middenpunt wordt der beweging, waardoor Haïti tot de vrijheid, neen, tot de barensweeën der vrijheid wordt gebragt. Wij zeggen: barensweeën. - Hoe heerlijken keer toch aanvankelijk de zaak moge schijnen te nemen, weldra blijkt het, dat nog naar buiten en vooral naar binnen te veel vijandige elementen moeten worden overwonnen, dan dat de rust zoo spoedig kan keeren. Zelfs in onze dagen [Faustin, Soulouque, en hoe die keizerlijke apen al meer mogen heeten] mogt men vragen: is er inderdaad, na zoo veel beweging, zoo veel verwoesting, iets gewonnen voor wezenlijke humaniteit? Het kind is jongen geworden, lastiger, boozer, dan hij was als kind. - Maar van zoodanige toekomst vinden wij zaad en spoor bereids in deze geschiedenis van Toussaint l'Ouverture. Welke wankeling, ontrouw, zwakheid immers bij de zijnen, welke overmoed door geweld en verraad ondersteund, bij zijne vijanden in het moederland! Men denke aan Christophe en Dessalines, aan Leclerc, den Alba van St. Domingo, maar trouweloozer dan deze, meer schurk en koeler, in wien de gemeene zijden in het karakter der familie van Buonaparte en harer agnaten tot volle ontwikkeling was gekomen, de pleger van ongeregtigheid, waarvan bij den eersten consul de eerste oorzaak was te zoeken. Wij zijn niet blind voor het genie van den vaak hooggevierde, en gelooven, dat hij van alles bezat behalve een hart, ten zij men de liefde jegens zijn kind uitzondert; doch deze heeft het roofdier ook. Moesten we Napoleon een standbeeld oprigten, wij deden dit in den tuin der Tuilleriën, wij kozen Josephine, Enghien, Toussaint, de ter dood gegriefde, den doodgeschotene en verhongerde, tot dragers van zijn beeld, als kariatiden, om Napoleon's huwelijksliefde, zijne goede trouw en humaniteit voor te stellen; - en dan mogt men opsieren, maar - hoeveel
groots bleef den Groote? - Van blz. 146 af tot aan het einde toe, wordt het leven van Toussaint ééne acte van beschuldiging tegen Napoleon, wiens gemeene handlangers willige werktuigen worden om den ondergang te bewerken van een' zwarte, die in waarheidsliefde, trouw, zielenadel, een engel der reinheid is, bij hen gehouden. Gaarne schrijven wij af, wat Dr. Beard, blz. 149, van de handelwijs van dezen franschen Crassus [Brunet] zegt, die den Spartacus der negers niet ten onder bragt, niet overwon, maar op eene lage manier verschalkte, zoodat hij woord noch eer ontzag: - ‘Grooter valschheid dan deze is zelden gezien. Deze persoon [de divisiegeneraal Brunet], die zich Brunet teekent, die zich een man van eer noemt, en, wie daar maar in 't minst aan twijfelde, zou neêrgeveld hebben, - deze man, die waarschijnlijk ter kerk ging en de mis hoorde en het Christendom beleed, die ten minste niet in het verborgen beurzen rolde of halzen afsneed, die man zet zich koelbloedig neder en schrijft een weefsel van leugens en bedrog, ten einde een onschuldig man, den bevrijder zijns lands, in het verderf te lokken.’
Wij weten van elders, dat men Toussaint verdacht hield, dat hij plannen smeedde tot eene bevrijding van Haïti;