De Tijdspiegel. Jaargang 11
(1854)– [tijdschrift] Tijdspiegel, De– AuteursrechtvrijHoe men wél en hoe men niét moet bestrijden.De invoering der pauselijke bisschoppen in Nederland. Herinneringen, Toelichtingen, Mededeelingen en Raadgevingen voor Nederlandsche Protestanten en Catholieken, door P. Hofstede de Groot, hoogleeraar te Groningen. - Eene gave op het Hervormingsfeest. - Te Groningen, bij de erven C.M. van Bolhuis Hoitsema. 1853.
| |
[pagina 332]
| |
staat gesteld om een overzigt te krijgen van den strijd, wij begrijpen de geheele beweging en gang beter, wij kunnen een juister denkbeeld vormen van een' kamp, die evenmin ten einde is gekomen als op het oogenblik dat wij dit schrijven, het Russisch-Turksche geschil, verkeere die kamp ook voorshands, even als de laatste kwestie, in een' staat van schorsingGa naar voetnoot*). Daarom begroetten wij de ‘Invoering der pauselijke bisschoppen in Nederland’ met blijdschap. Wij vragen, hoe kon er gepaster gave op het hervormingsfeest worden gebragt, uit welke handen ontvingen wij deze liever? Wij kennen immers den schrijver als een' Protestant in den echten, besten zin van het woord, die, niet door bekrompen eenzijdigheid verblind, ook het goede in de Roomsche kerk wilde erkennen, haar op sommige punten, in enkele levensrigtingen, den Protestanten ten voorbeeld stelde; hoewel hij ook met krachtige hand den sluijer afrukt, waar deze ten beschermend dekkleed van veel verkeerds moet strekken. En dien man toont hij zich ook in het werkje, dat wij hierbij aankondigen en volgaarne ruimschoots aanprijzen. - Na eene korte inleiding, waarin de hoogleeraar zijn plan ter bewerking en uitgave wettigt en de noodzakelijkheid aanwijst, om bij onkunde van sommigen, bij verschil van meening bij velen, een juist overzigt te geven van den staat van het geschil, behandelt hij in vier afdeelingen: 1o. De twee tegenovergestelde standpunten, waaruit men de Roomsch-Catholieke kerk kan beschouwen; 2o. Het standpunt, waarop Rome die kerk in Nederland wil plaatsen; 3o. De gevolgen, die wij daarvan hebben te wachten, indien wij de zaak haren loop laten; 4o. De middelen die wij hebben aan te wenden, om die gevolgen te keeren. Het een en ander is behandeld met eene warmte, die den laauwen ligt brandend, met eene matiging, die den vurigen welligt ruim koel zal voorkomen. Maar ook zullen er velen met ons zeggen, dat er regt is gedaan. Met helderheid is in de eerste afdeeling het verschil tusschen Romanismus en Katholicismus aangewezen, waardoor die kerk, al naar men haar in het oog vat, nog al eene wat andere gedaante krijgt. Híer geweld en dwang enge boeijen en knellende smedend voor den menschelijken geest, dweepzucht in vervolgingen en verdoeming kenbaar, kunstmatig bewerkte domheid die het heilige gemeen, het gemeene heilig maakt, men denke aan menige bedevaart, reliquiën, springprocessiën en zoo veel uiterlijk gebaar dat zin- en zielloos is; - dáár meer vrijheid, verdraagzaamheid, edelen met heilige liefde in het hart onzen eerbied waardig, denken zij ook anders dan wij. - Men leze blz. 8-16! Wij dachten daarbij onwillekeurig aan een hoofd met twee elkander gelijkende aangezigten, eene soort van Januskop, dien een dentiste in een der passages van het Palais Royal uitstalt, waarvan het eene gezigt van een râtelier, of kunstgebit is voorzien, het andere dat mist. Hier schoonheid, frischheid, bloei; verval en leelijkheid aan de andere zijde. - Maar hoe men ons in dispuut en geschil de gunstiger kant, de meer ideale zijde mogt ik zeggen, weet voor te houden, terwijl men het gebrekkige ontveinst en verbergt. Eene taktiek, welke wij zelden handiger aangewend zagen dan door Möhler. b.v.- Maar nu, waaraan hield en houdt | |
[pagina 333]
| |
men zich te Rome, en in deze dagen nog vaster? Wat willen zijne voorstanders? - De Hoogleeraar brengt daarbij welbekende acten ter baan, den pauselijken apostolischen [had Paulus eens zulk een stuk onder het oog kunnen krijgen!] Brief en de Allocutie, beruchter gedachtenis! welke hij toelicht met taal, waarin het beklag van een echt christelijk gemoed, maar ook mannelijke kracht en de noodige geleerdheid is te vinden en te vernemen, waarbij hij bewijzen aanvoert, dat Rome van zijne middeneeuwsche aanspraken, hoe veel het zich zag ontrukken, niet veel heeft laten varen en de Roomsche curie niet van aard is veranderd. De pauselijke Brief en Allocutie worden hier helder toegelicht. In enkele der noten moge de verontwaardiging spreken, het is het toornig worden zonder te zondigen; en in welk protestantsch gemoed werd die niet levendig? Bij sommige dier noten, b.v. op blz. 43 en 45, mag de gloed in het oog van den vriend der waarheid en vrijheid wat donker zijn geworden; het is een ijver die in het algemeen hoogstbillijk blijft, die den Katholiek vrijheid wil laten, die den verdraagzamen onder hen de hand wil bieden. De slotsom dier beschouwingen vinden wij op blz. 48, waar de Hoogleeraar zegt: - ‘Hoe men het betreure; het is niet te ontkennen: - de pauselijke brief en allocutie zijn eene oorlogsverklaring aan de Nederlandsche Catholieken, die nog geene slaven van Rome zijn, en aan alle Protestanten, gelijk ook aan de Israëlieten in Nederland. Het standpunt, waarop de Paus de Roomsch-Catholieke kerk in Nederland tracht te plaatsen is dit: - dat die kerk geheel en al Roomsch worde, het Catholiek bestanddeel uitwerpe en de ketters vervolge en bestrijde, om in Nederland weder de eenige kerk te worden.’ In de derde afdeeling toont de schrijver de gevolgen, welke wij hebben te wachten, indien wij de zaak haren loop laten. Hij doet dit niet met afgetrokken redeneringen en deductiën uit de stellingen welke Rome voorstaat; maar hij maakt als ware het een toer door Europa en wijst overal als met den vinger de daadzaken aan, die kunnen gelden als bewijzen, dat Rome het niet bij dreigende woorden laat, dat het steeds en met kracht, en vaak met gevolg heeft pogen te verwezenlijken wat in brief en allocutie als beginsel en doel wordt erkend. - Op Polen, Boheme in vroegere en in onze dagen, Hongarijë, Toskanen, Spanje, Portugal, België, Frankrijk, Wurtemberg, Pruissen, Engeland wordt kortelijk gewezen, om in enkele trekken getuigenis af te leggen van wat Rome beoogde en gedeeltelijk volvoerde. En hieruit wordt later de akte van beschuldiging opgemaakt, zoo als wij die lezen op bladz. 82. - Zij luidt kras; maar kon zij in de hoofdzaak anders uitvallen? - Het wordt hetzelfde onverdraagzame en heerschzuchtige Rome genoemd als in Alba's tijd; er wordt gesproken van zijne vervolgingen. - Wij houden het er toch voor, dat Rome wat meer humaniteit heeft geleerd. Het heeft veel moeten inruimen. Auto-da-fé's, kunnen zij nog gehouden worden? Wij erkennen, dat er tegenwoordig, meer dan in langen tijd, zigtbaar de hand wordt gehouden aan het vastgestelde en alomvattende plan, om weder, zoo mogelijk, de middeneeuwsche oppermagt des pausen in te voeren, maar zien de drijvers voor verstandig genoeg aan, om dat plan te wijzigen naar wat onze tijd dragen kan. Het is minder verschrikkelijk, niet minder gevaarlijk daarom. - Rome speelt een hoog, ook een gewaagd | |
[pagina 334]
| |
spel; wat het voor eene hoogere orde van dingen is zij daargelaten! - Bij de andere leuzen schijnt de kerk voorshands ook deze: - ‘mijn rijk is niet van deze wereld!’ te hebben aangenomen. Zijn heulen of transigeren, nu met de autocratie, dan met de democratie, dan met de revolutie [blz. 82], daar onder door met Napoleon III [och, konden wij eens lezen in een paar harten, met welke gewaarwordingen de titel van ‘heilige’ of ‘geheiligde majesteit’ werd gegeven en ontvangen!], is gewaagd. - Overigens protesteert de schrijver wel uitdrukkelijk tegen de toepassing dier beschuldigingen op elken Katholiek. Zij geldt slechts Rome en zijne willige dienaars. - Van blz. 84 af wijst professor de Groot aan, dat het een en ander ook op Nederland van toepassing is en voert hij aan wat als ‘teeken des tijds’ kan beschouwd worden, waaruit hij opmaakt, wat het gevolg moet worden, wanneer men de zaak als liberalen van dezen tijd, onverschillig en onbekommerd voor de gevolgen, haar gang laat gaan. Van boven in de maatschappij, van de hooge regeringsmagten liet zich niet veel te gemoet zien, toen de heer de Groot schreef; en hij is ook wel mede het minst de man om eene inmenging en bemoeijing van den Staat te vragen, gelijk die door sommigen werd verlangd en gewenscht, eene heerschende kerk met den aankleve van dien. Doch mannelijk durft hij het ook zeggen, waar hooge regeringspersonen eene condescendance, eene conniventie, consideratie en wat niet al toonen, waardoor de Protestantsche belangen worden uit het oog verloren en achtergesteld. Hij acht zich op het: ‘Aide toi-même et Dieu t' aidera’ gewezen. Geen laffe vrede met de pausgezinden, aan elken christelijk-denkenden Katholiek de broederhand! Die hand in opregtheid en vrijen zin, die wars is van kleingeestigen twist, aan ieder medeprotestant, en onderlinge aaneensluiting tot bereiking van ieder christelijk oogmerk, zóó op de godsdienst [de lapsus pennae, blz. 119, in de duiding van het hac nitimur zij liever door ons, dan door sommigen anderen aangewezen!] steunend en de vrijheid verdedigend, mogen onze dagen ons vinden! Naar stoffelijke middelen, en dan altijd negatieve, niet gegrepen dan als het noodweer mogt worden geacht; maar werken op de Katholieken, hen te overtuigen van de waarheid, vermanende, leerende, door een' goeden wandel hen stichtend, vooral ook door hun het Evangelie aan te bieden! Ieder moet, waar daartoe de gelegenheid zich opdoet niet slechts, maar waar die gelegenheid kan gemaakt worden, een zendeling wezen in zijnen kring. - Bijbelgenootschap, Evangelische en andere maatschappijen, zijn zoovele punten van vrije vereeniging, waar gelijkgezinden hunne pogingen gemeenschappelijk maken en daardoor kracht geven kunnen. - Of dit werkelijk iets, en dan, hoeveel het zal vermogen - de tijd zal het leeren. - De massa's staan bij Rome wèl gesloten, de discipline is er streng, het toezigt naauw, het heeft middelen van contrainte voor de zijnen. Millioenen hechten en houden zich aan die kerk met eene trouw die menig' Protestant beschaamt. Hare zaak is hunne heilige overtuiging. - Moge aan den ijver verstand zich blijven paren; zweve christelijke liefde boven de strijdenden! Worde die vooral enkel met de wapenen des geestes gevoerd en dit op waardige wijze. Zonder dat, dan wordt de beste zaak bedorven. En dan ligt in den | |
[pagina 335]
| |
schoot der tijden wat God geeft. - Moge het eens eene Evangelisch-Katholieke kerk worden, waarin het ééne kudde en één herder tot verwezenlijking komt! Wat Rome tot hiertoe door dwang of door vrijwilliger afstand van millioenen van hun duur en heilig menschenregt verkreeg, althans voor het uitwendige, zijne meerdere éénheid, zij eens het welverworven goed, door wetenschap, door ware overeenstemming in heldere overtuiging omtrent het Christendom aangebragt! En dan eene betere eenheid, dan die door de enkele uniform wordt bewerkt, waarin zij gestoken zijn. Geven wij dan toch ook toe, dat een bataillon of eskadron iets imposants heeft, dat die beweging in massa's door den wil van eenen enkelen of van weinigen bestuurd, krachtig, schokkend, verbrijzelend kan wezen; het verleidt ons niet tot den wensch om daarvan een deel uit te maken. Wij behouden liever onze wat afwijkende, ook welligt minder smaakvolle, veel eenvoudiger kleeding als burgers en - onze vrijheid; - wij bedanken voor dressuur, voor subordinatie, daaraan vast, en doen liever onze eigene zaken en gaan onzen eigen weg. Wij doen dit vooral in geloofszaken, waarin, zoo als wij meenen, ieder onzer zonder priesterlijke tusschenkomst aan God en den Verlosser is gewezen. Doch is dit de overtuiging en denkwijs van elk waar Protestant; wij doen daarvan niet blijken door onverdraagzaamheid, door aan eene kerk te laste te leggen, wat enkelen daarin waren en wilden, door die enkelen opzettelijk en alleen van de zwartste zijde te beschouwen, door daartoe alles aan te grijpen en in hartstogtelijke vooringenomenheid naar waar noch onwaar te vragen. En daarvan is, onzes inziens, ‘Beatrice of de hedendaagsche Jezuiten in Engeland,’ niet vrij te pleiten. Althans was bij dit werk evenzeer en mogelijk nog meer een Key noodig dan bij Uncle Tom's Cabin. Voor zulke voorstelling, zulke beschuldigingen en grieven als hier worden ingebragt, is de roman een te ligt voertuig. Het kraakt en breekt daaronder. Dat er sommige dingen van dien aard zijn voorgevallen als ons hier worden voorgesteld, halve opligtingen, mishandeling in kloosters; wij zouden het moeten denken uit moties, volgens de nieuwspapieren, ten vorigen jare in het Lagerhuis gedaan; doch zoo gewetenloos listig als ons hier een vader Eustace, Ambrose, Mrs. Lorraine worden voorgesteld, en dit bij sommige domheden? Het deed ons aan Boileau's: ‘Et qu'il soit jusqu' au fin tel qu'on l'a vu d'abord’ denken. De schrijfster laat indirecte moorden begaan, en laat over andere sterfgevallen een sluijer liggen, die misdaad doet vermoeden. De grootste veranderingen, geheele omkeeringen in zienswijs en karakter worden te naauwernood [Mr. Clinton, Allan, Lord Jona], of niet gemotiveerd, terwijl de gesprekken dikwerf lijden aan gerektheid en onbeduidendheid. Overigens schijnt de schrijfster het: ‘All's well, that ends well’ in het oog te hebben gehouden. De paartjes worden gemaakt, Robert krijgt zijn' Betsie en Allan zijn' Anna, enz. en voor Eustace en Mrs. Lorraine loopt het mede zoo genadig af, als zij 't slechts konden verlangen. Wij druischen mogelijk met onze opinie tegen die van anderen in; doch in navolging van Spittler's: - Mann kann auch dem Pabste zu viel thun’ zeggen wij: - Men kan den Jezuïeten zelfs te veel te laste leggen. - Hier en daar vonden wij fiksche voorstellingen, tegenwerpingen die hout snijden, waardoor op het ijdel vor- | |
[pagina 336]
| |
melijke, het remplaceer- en assurantiestelsel, dat in de Roomsche kerk eene zoo groote rol speelt, helder licht wordt geworpen. Had men dit meer uiteen gezet, wij zouden daarvoor gaarne sommige weinigbeteekenende gesprekken hebben gemist. Over het geheel vonden wij, behalve op blz. 244 van het tweede deel maar zeer zelden opgegeven en nog veel minder uitgewerkt, hoe menschen er toe konden komen om begrippen van regt en schier alle gevoel zoo uit te schudden, als hier wordt voorgesteld in onderscheidene voorbeelden. De neêrgeslagen oogen en de kunst om stil te loopen alleen doen het niet. Mr. Talbot mogt te St. Omer zijn geweest (I dl. blz. 104) dat geeft geene voldoende oplossing. Het boek laat ons te veel de wijzerplaat zien, terwijl men gaarne in het werk een' blik slaat. Veel had meer gemotiveerd, het geheel had meer psychologisch behandeld moeten worden. Daardoor zijn ook de minder wisselende, veranderende karakters als lady Edith, Robert, de oude Mac Ronald beter uitgevallen. Maar onze kritiek zou te veel plaats beslaan. Wij hebben daardoor vooral een wenk willen geven, hoe men níet moet bestrijden. En de schrijfster zou [de inleiding bewijst, dat het haar hiertoe noch aan stof, noch aan geestdrift voor protestantsche waarheid en vrijheid, noch aan helderheid van blik, noch aan gave van voorstelling ontbrak] onzes bedunkens, een werk hebben kunnen leveren, dat beter voldeed aan de eischen, niet alleen der kunst, maar ook des regts. Die inleiding was voor ons het meest belangwekkend van het geheele werk. Den romanlezers van professie zal het welligt niet zóó zijn voorgekomen. chonia. |
|