| |
| |
| |
Stichtelijke lectuur.
De dag des Heeren. Zondags-lectuur voor Evangelische Christenen. Door J. van Waning Bolt, predikant te Antwerpen. Te Groningen, bij J. Oomkens Jz., 1853.
- Overigens spreke ‘de dag des Heeren’ voor zichzelven, terwijl vooral, naar ik acht, iedere bladzijde zal doen in het oog vallen hoever mijn ‘Zondag’ verschilt van zekeren ‘dag des Heeren’ die, - zeker nog al karakteristiek en ook misschien met beduiding?! - zich annonceerde als zullende telken Zaturdag, dat is: op den joodschen sabbath! - verschijnen, - iets dat ik niet weet of gebeurd is, want ik heb het niet onder de oogen gehad, omdat ik te weinig sympathiseerde met de mannen die zich als patronen bekend maakten van dien zaturdagsdag des heeren.
Uit des schrijvers toewijding van zijn boek aan zijne geliefde ouders.
We plaatsten deze woorden van den schrijver zelven aan het hoofd van dit verslag, opdat onze lezers terstond eenigzins op de hoogte zouden worden gesteld van den geest, dien zij in dezen ‘dag des Heeren’ te wachten hebben. Mogten zij echter meenen, hier een werk te zullen aantreffen van polemische strekking en dat met het doel is opgesteld om de vrienden van den ‘Zaturdagsdag des Heeren’ hard te vallen en streng te regt te zetten, dan kunnen we hun aanstonds de verzekering geven, dat zij zich daaromtrent niet ongerust behoeven te maken. 't Zou ook weinig passen bij eene ‘stichtelijke lectuur,’ onder welke rubriek wij dezen ‘dag des Heeren’ aankondigden, en die naar des schrijvers doel bevorderlijk moet zijn, om den Zondag voor Evangelische Christenen meer en meer te heiligen.
We weten, dat we eene zekere verantwoording op ons namen, toen we het werk van den heer van Waning Bolt onder de ‘stichtelijke lectuur’ klassificeerden. Eerlijk betuigen wij, dat we het als zoodanige niet willen insmokkelen, of het met een transeat
| |
| |
cum caeteris willen introduceren. We kennen de eischen des tegenwoordigen tijds van stichtelijke lectuur voor verlichte, helderdenkende Christenen, en zijn er misschien hoogere modellen aan te wijzen - we denken hier onder anderen aan de onlangs verschenen ‘Stichtelijke overdenkingen van J.P. de Keijser’ - we houden ons overtuigd dat geen Evangelisch Christen deze Zondags-lectuur ongesticht uit de hand zal leggen, of door het temende en waterige van stijl of inhoud afgeschrikt zal worden, om het niet gedurig weêr ter hand te nemen. Had het dezer Zondags-lectuur geen schade gedaan als de kortheid nu en dan wat meer was betracht, en eene enkele herhaling van tijd tot tijd voorkomende vermeden - we zien deze kleine vlekken gaarne over het hoofd, waar ons zoo veel goeds en degelijks wordt geleverd en wij uitweidingen aantreffen, die in plaats van te vervelen of te vermoeijen, integendeel verrassen en ons aangenaam bezig houden.
Wat is er over den Zondag en de Zondagsviering al niet geschreven! Eene literatuur daarvan zou verscheidene bladzijden vullen. Hoe er ook ten onzent van oudsher is geklaagd over den boozen geest der wereld, die zich niet zelden juist op den Zondag openbaarde, blijkt ons uit het volgend epigram van den geestrijken Huygens:
Hoe lange lyd'st Du, Heer, Dyn Soon-dagh,
Soen-dagh, Son-dagh,
Ondankbaerlick verspelt, verspilt, verspeelt, in
Sond-dagh.
Doch bij klagte werd - en niet te onregt voorzeker - opgemerkt, dat de Nederlanders niet behoorden onder de minst bevoorregte Christenvolken, onder wie de Zondag op prijs gesteld en het kerkelijk leven in eere gehouden wordt. Genoeg, over Zondag en Zondagsviering is van Huygens' tot op onzen tijd veel - en mogen wij hopen niet geheel vruchteloos geschreven tot verheffing en heiliging van den dag des Heeren.
Hoe rijk het onderwerp is, heeft het ons ter beoordeeling gezonden geschrift op nieuw bewezen. Niet minder dan 22 onderwerpen, allen op den dag des Heeren betrekking hebbende, worden hier met tamelijke uitvoerigheid behandeld. Zij zijn de volgende: de Zondag; de Zondag - de dag des Heeren; de Zondag - een rustdag; de Zondag - feestdag; Zondag - sabbath; de Zondagsviering; de Zondag-morgen; de Zondag-avond; het Zondagskleed; de Zondags-schotel; de Zondagsarbeid; de Zondagsuitspanning; de Zondag van den arme; de Zondag van den kranke; de Zondag van den wereldling; de Zondag der dienstboden; de Zondag der kinderen; ‘Zondagskinderen;’ de Zondag van den Christen; de Zondagsschool; de Zondagsgift, de Zondagsstemming.
Over het geheel lazen wij deze opstellen met genoegen en stichting. De schrijver toont overal, dat hij boven eene bekrompene, joodsch-christelijke opvatting van den dag des Heeren ver is verheven. Bij hoogen ernst treffen we hier eene heldere, Evangelische denk- en zienswijze aan. De dag des Heeren wordt tot een' waren christelijken feestdag verheven, die, in eene blijmoedige stemming doorgebragt, niet anders kan dan het christelijk heiligend leven te verhoogen.
We zouden veel te wijdloopig worden, als we van elk dezer opstellen, wier opschriften den inhoud kenmerken, een meerder of minder uitvoerig verslag wilden geven. Liever stippen wij 't een en ander aan, om de strekking van dit werk te kenmerken, of van wat ons der
| |
| |
mededeeling bijzonder waardig scheen.
Na eenige algemeene beschouwingen omtrent den Zondag, toont de schrijver in zijn eerste opstel hoofdzakelijk aan, wat de Zondag voor den Christen wel, wat hij voor anderen, die zijne hooge en gewigtige beteekenis niet gevoelen, niet is, en eindigt hij met den heilzamen invloed van het welbesteden van den dag des Heeren dus te beschrijven: ‘Ziet, als elke Zondag zóó door ons werd doorgebragt, dan zou het aldra niet missen, of zijn invloed werkte ook op de volgende dagen der week, en wekte ons gedurig op met de gedachte: als de christelijke deugd en de christelijke liefde op Zondag goed zijn en den belijder van Jezus versieren, dan zullen zij wel op andere dagen hem geen kwaad kunnen of hem ontsieren; en zoo zou ligtelijk elke dag des levens spoedig voor den Christen een Zondag kunnen zijn, - geen onderscheid zou er bestaan tusschen den eenen dag en den anderen; - en wij houden ons allezins overtuigd, dat wij daardoor gedurig rijper zouden worden voor den grooten dag, die wel geen Zondag zijn zal, maar dien wij in den vollen en heerlijken zin des woords noemen: den dag des Heeren.’
Over den oorsprong en de gepastheid van den naam: ‘dag des Heeren,’ hoe hij den Heer kan worden toegewijd, en hoe wij elken levensdag een dag des Heeren moesten kunnen noemen, vinden wij in een ander opstel veel lezenswaardigs; gelijk we dat mede aantreffen waar over den Zondag als rustdag gesproken, de ware en valsche rust in het licht gesteld en aangewezen wordt in welken zin, in welke beteekenis, met welk doel de eerste dag der week der Christenen rustdag is.
Hoe de schrijver over feestdagen denkt, ontwikkelt hij in zijn vierde vertoog, daarin aantoonende, dat, naar zijn gevoelen, de Zondag alleen de feest- en vierdag bij uitnemendheid moest zijn, terwijl elk ander christelijk gedenkfeest, op den Zondag - op den Zondag alleen - moest gevierd worden. Het is ons voorgekomen, dat hij daar den goeden vrijdag zelfs niet van uitzondert.
De overeenkomst en het onderscheid tusschen den Zondag en den Sabbath wordt duidelijk en met belangrijke opmerkingen aangewezen in het opstel, dat den naam van ‘Zondag - sabbath’ draagt.
In een ander behandelt de schrijver de zaak der Zondags-viering, zoodat hij op haren oorsprong let, getuigenissen van sommige schrijvers van het oude christelijke tijdvak aanhaalt, over hare overdrevene en ligtzinnige behandeling spreekt, den gulden middenweg, veelal in ons vaderland in acht genomen, aanprijst, maar ook nog op vele gebreken ten onzent wijst en middelen aan de hand geeft, om eene waardige Zondags-viering te bevorderen.
‘Zondag-morgen’ en ‘Zondag-avond’ lazen wij met uitstekend genoegen, wegens den praktikalen zin en de gemoedelijk-ware opmerkingen door beide opstellen ruim verspreid. Liefelijk is het beeld van den Zondag-morgen in een christelijk gezin. Liefderijk ernstig wordt hier aangewezen, hoe waarschuwend, bemoedigend, vertroostend de Zondag-morgen voor verschillende leeftijden is, gelijk de Zondag-avond als een blijde of treurige treffend wordt beschreven. Lezenswaardig is, wat van de Zondag-avond vermaken gezegd wordt, terwijl de schrijver over de Zondag-avond-oefeningen zich dus uitlaat: ‘Indien - bij zulke godsdienstige oefeningen - goede leiding van het gesprek ontbrak, dan gaf zulks wel eens aanlei- | |
| |
ding tot verkeerde opvattingen en uitleggingen van het gehoorde. Van daar de gewoonte, de hebbelijkheid om juist niet altijd zoo zeer zich te beijveren het stichtelijke, gepaste, hartelijke van het gehoorde zich te herinneren, zich toe te eigenen en elkander mede te deelen en aan te prijzen, - maar wel eens te gaan wikken en beoordeelen wat men gehoord had en spoedig al ligt te gaan afkeuren en veroordeelen wat de predikant gezegd had. Wat in den beginne en in zijnen oorsprong dus goed en heilzaam werkte, moest al spoedig ontaarden in eene soms hoogmoedige keurmeesterij. En de bekende zoogenaamde Zondag-avond-oefeningen, oorspronkelijk zoo waardig, zoo nuttig en doelmatig, - zijn al te spoedig ontaard in kweekscholen der betweterij, van geestelijken hoogmoed en van valsche regtzinnigheid. Het Zondags-licht brandde daar 's avonds soms niet helder; wel eens wat veel nachtlicht-achtig. Soms ook stelde een of ander zijn dwaallicht op den kandelaar, om er zijne mede-christenen mede te verlichten en hen te waarschuwen tegen de zoogenaamde dwaallichten aan het kerkelijk firmament.’
‘Het Zondagskleed’ bevat belangrijke opmerkingen, vooral waar de schrijver er op aandringt, om het Zondagskleed met de Zondagsstemming in overeenstemming te brengen en het christelijk leven als het beste Zondagskleed aanprijst, terwijl we ons volkomen vereenigen met wat hij in ‘De Zondags-schotel’ zegt omtrent het gebruik van spijs en drank, de onthouding - afschaffing - tafelgesprekken, wat de ware Zondags-schotel zijn moet en met hem ‘verwachten die heerlijkheid onzes Heeren, het avondmaal van de bruiloft des Lams - het hooge feestgenot in het huis des Vaders, - waar de bevrediging van al onze behoeften in volmaaktheid ons wacht, - waar wij niet hongeren en dorsten zullen in eeuwigheid.’
‘Zondags-arbeid’ en ‘Zondags-uitspanning’ bevatten belangrijke en behartigenswaardige wenken, door een helderdenkenden evangelischen Christen gegeven, die we wel wenschten dat meer algemeen in acht genomen en toepasselijk gemaakt werden.
In ‘De Zondag voor den arme’ vindt de schrijver aanleiding om uit te weiden over armenwetten, over wat de kerk moet doen, over de verpligting der diakonien om vooral het oog te vestigen op de geestelijke armoede, terwijl hij, sprekende over de middelen om de armen naar de kerk te krijgen, zegt: ‘Wij moeten daartoe onze toevlugt nemen tot dwangmiddelen. Dat klinkt hard, zult gij zeggen, en vragen: welke middelen dan? - Ik weet er nog maar één. Maar dat is er een dat ook onwederstaanbaar is en schier altoos werkt, heilzaam en doelmatig werkt. De liefde. - - En alzoo nu de God der liefde zijnen geest, dat is: zijn leven, zijne kracht, door zijnen Zoon aan de gemeente hier op aarde geschonken en toebetrouwd heeft, zoo is het leven der liefde, de geest der liefde een eigendom der gemeente, een dierbaar, heerlijk middel voor haar, om krachtig, onweêrstaanbaar te werken. Wij hebben van dat middel, sinds de kerk van Jezus op aarde bestaat, reeds wondere uitkomsten aanschouwd. Waarom zouden wij er niet nog gedurig en altoos meer en grooter van durven verwachten, indien wij het maar gebruiken, van alle kanten en bij elke gelegenheid gebruiken, met ernst, met gevlei, bij verrassing zelfs, met list, - zoo als men bij voorbeeld de kinderen opvoedt. Want de arme is in zekeren
| |
| |
zin een kind, een kind der gemeente. Indien maar door meer ontwikkelden en hooger geplaatsten het middel getrouwelijk werd aangewend, - de werking zou verbazend, de uitkomst boven verwachting zijn.’
Wij verblijden ons, dat de heer Oomkens den ‘Zondag van den kranke’ ook afzonderlijk uitgegeven en voor geringen prijs verkrijgbaar gesteld heeft. Het is ongetwijfeld een der nuttigste opstellen, die we in deze verzameling aantreffen. Het is een woord van verkwikking, vertroosting en bemoediging, dat op die wijze gemakkelijk in handen van den kranke komt, en niet kan missen bij wie niet geheel verstompt of ongevoelig is eene heilzame uitwerking te weeg te brengen. Wij kunnen de verspreiding van dit kleine uit het groote overgedrukte boekske van heeler harte aanbevelen.
De wereldling zal ‘de Zondag van den wereldling’ wel niet ligt in handen nemen. Toch is het goed, dit opstel hier aan te treffen. 't Kan hem die op weg is een wereldling te worden, tijdig waarschuwen, den onverschillige opwekken en den menschenvriend wenken geven, om hem middelen tot redding van den ligtzinnige in het werk te doen stellen.
Dienstbaren en gediend wordenden mogen niet verzuimen ‘de Zondag der dienstboden’ te lezen. Beide zullen hier vinden, wat hun in hunne verschillende betrekkingen past en waardoor zij kunnen medewerken tot den opbouw van het Koningrijk des Heeren.
Een verhaal van Karl Stöber ‘de haak’ geheeten en ingevlochten in ‘de Zondag der kinderen’ staat in dit vertoog regt op zijn plaats en treffend inderdaad is de toepassing die de heer van Waning Bolt daarvan maakt.
Over ‘Zondagsscholen’ lazen we hoogst belangrijke opmerkingen, die niet weinig tot voorlichting dienen tot eene juiste en doeltreffende inrigting daarvan. ‘Zulke groote voorstanders’ zegt de schrijver,’ en bewonderaars wij zijn van goede Zondagsscholen, - zoo groote en verklaarde tegenstanders en bestrijders verklaren wij ons tevens van slechte, dat is: van de zoodanige die, onder voorwendsel van geestelijk voedsel te geven, geestelijk venijn mededeelen. Want liefdeloosheid, eigenwijsheid en betweterij zijn de vergiften die schadelijk en doodelijk zijn voor het christelijk leven. Men doet de menschen of de kinderen, of wie daar ook onderwijs ontvangen, geen dienst, - maar groote ondienst, met hun eene wijsheid te geven, die zij niet gebruiken, - niet anders dan misbruiken kunnen. De raad der slang in het paradijs deed de eerste menschen eten van den boom der kennis des goeds en des kwaads, - maar sloot even daardoor den weg van den boom des levens af. Dat zij en blijve een waarschuwend voorbeeld. Laat de Zondagsscholen zijn en bloeijen, - maar laat er de slang buiten blijven met hare verkeerde raadgevingen en kwade voorbeelden.’
‘Het leven is eene school - het christelijk leven eene Zondagsschool. Wat in de school niet geleerd, niet begrepen, niet onthouden is, - dat moet de Zondagsschool bijhelpen, aanvullen, voleinden, beter inprenten. Wat de mensch niet verstaat, - moet de Christen leeren verstaan. Zoo hoog christelijk leven boven menschelijk leven - geestelijk boven natuurlijk leven staat, - zoo hoog moet de Zondagsschool - dáár waar ze bestaat - boven de gewone school der voorbereiding verheven zijn.’ Moge geheel de menschheid, zeggen we met onzen schrijver, ‘alzoo in deze lagere
| |
| |
school hier beneden rijpen voor de hoogere school daar boven, de Zondagsschool der eeuwigheid, waar de engelen leven en begeerig zijn in te zien, en waar herhaald, aangevuld, volmaakt en verklaard zal worden, wat hier duister, onafgedaan en onvoltooid bleef, door het licht, dat schijnt en glanst, daar waar geen nacht zijn zal!’
Doch wij moeten eindigen. Wij doen het met ruime aanbeveling van dit veelzijdig nuttig boek. Het hield ons aangenaam bezig en stichtte ons. Een ruim veld bewandelde de schrijver, dat hij door zich hier en daar op bijwegen, die merkwaardigs genoeg bezitten, te begeven, nog ruimer maakte. Wij noemden nu en dan het woord vertoog. Niemand denke hier echter drooge bespiegelingen, afgetrokken redeneringen aan te treffen. Neen, er is gloed en leven en in het leven ingrijpende voorstelling in deze opstellen, die populair genoeg zijn, om door allen begrepen te worden en toch niet zoo laag afdalen, dat zij den meer geoefende en beschaafde geen voegzame en afwisselende lectuur zouden verschaffen. Zij mogen medewerken om die gemoedsstemming in ons aan te kweeken, dat wij den Zondag telkens begroeten als een' blijden en heerlijken dag, die ons de afspiegeling is van Gods zegeningen in Christus, ja, dien wij telkens begroeten met reiner hart, met warmer gemoed, met opgewekter zin, met hooggestemder geest!
H.
|
|